96 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 10 September 1874. ook zeer goed rijmendat de bewaarplaats 40 meter van de woning des doodsgravers geplaatst worde; maar hij gelooft, dat daarentegen de schijndooden de meeste behoefte hebbenzoo digt mogelijk bij de levenden te blijven. Ook acht hij het min of meer gevaarlijk de schijodooden bij overledenen aan eene be smettelijke ziekte in hetzelfde lokaal te bewaren. Maar boven dien bestaat er naar zijne meenicg ook geene noodzakelijkheid aan eene bewaarplaats voor schijndooden. dewijl daartoe gelegen heid bestaat in het tot dusver daartoe gebruikt vertrek raast de woning van den doodgraver. Spr. zal daarom gaarne eenige op heldering ontvangen. De heer Bloembergen merkt op dat het vau het gebouw te reserveren gedeelte tot bewaarplaats voor 6chijndoodeu de be stemming heeft tot tijdelijke bewaarplaats van zoodanige schijn dooden die lijdende waren aan eene besmettelijke ziekte volstrekt niet van schijndooden tengevolge eener andere ziekte. De ervaring, speciaal tijdens het heerschen der cholera, heeft geleerddat het bezwaarom iemand, aan die ziekte overleden, spoedig naar de begraafplaats over te brengen, vooral moest worden toegeschreven aan de vreesof zoo iemand wel werke lijk gestorven was. In zoodanig geval nu is het noodzakelijk een lo kaal te hebbenwaar het lijk van zoo iemand nog eenigen tijd onder speciaal toezigt kan worden bewaard. Dergelijk geval zal vrij zeker uiterst zeldzaam voorkomenmaar de mogelijkheid daartoe bestaaten uit dien hoofde is het wenschelijk het ge bouw in twee deelen te scheiden. Andere schijndooden dan de bedoelde zullen voortaan in de tegenwoordig daarvoor gebezigde lokaliteit bewaard kunnen worden. De heer Dirks bedankt voor de bekomen opheldering, waar door zijn bezwaar is opgeheven. De heer Suringar geeft in overweging om tot verduidelijking in punt 1 achter //schijndooden" te doen volgen //geleden heb bende of lijdende aan eene besmettelijke ziekte." De heer Rengers zou de redactie der conclusie willen laten zoo- als ze is. De minieuze omschrijvingdoor den heer Suringar ge- wenscht, acht hij niet noodignu men weet waartoe de bewaar plaats dienen zal. De Voorzitter wil erkennen dat het doel der bewaarplaats beter had kunnen worden uitgedrukt, maar acht het niet ge makkelijk daarvoor eene juiste formule te vinden. Hij geeft daarom in overweging de tegenwoordige redactie te behouden. Bovendien geett de inhoud van het voorstel alle aanleiding om aan te nemen dat in dezen Aleen sprake is van opvolging van het voorschrift der wet van 4 December 1872. Als men toch in dat voorstel leest//Het is vooral bij epidemiën somtijds nood- z/zakelijkingeval het overlijden niet met voldoende zekerheid //kan worden geconstateerd, zoodanige vermoedelijk overledenen //tijdelijk in een afzonderlijk lokaalbuiten het sterfhuis te plaat sen en te doen observeren" dan is het spr.'s inziens duide lijk dat men eene bewaarplaats voor aan eene besmettelijke ziekte geleden hebbende schijndooden op het oog heeft. De heer Suringar wil de redactie van het besluitvoor zoo verre daaraan nog eenige verduidelijking in den bedoelden zin kan gegeven worden gaarne aan het dagelijksch bestuur overlaten. De heer Dirks vereenigt zich met den heer Rengersook hij verwacht, dat de executie van het besluit zich wel van zelfs zal vinden. De conclusie van het voorstel wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 8. Voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoelc van T. 11. Piersmaom de zathe en landen genaamd i,de Magere Weide" op nieuw in huur te erlangen. De conclusie van het voorstel luidt aldus //In beginsel te besluiten tot onderhandsche verhuring voor //den tijd van zeven jaren, in te gaan 5 Maart en 12 Mei 1875 z/van de zathe en landen de Magere Weide, aan den tegen woor- /,digen huurder T. II. Piersma, voor een prijs, naar aanleiding z/van eene tauxatie van twee door burgemeester en wethouders z/te benoemen deskundigen door den raad te bepalen en overigens z/Op de voorwaarden in het tegenwoordig geldende pachtcon- z/tract omschreven." Deze conclusie wordt buiten discussie en zonder hoofdelijke stemming aangenomen alleen de heer Hommes verklaarde zich er tegen doch deze verlangde geen hoofdelijke stemming. 9. Voorst-A van burgemetst,r en wethouders op het verzoek van II. Koolom ontslag als hulponder wij teres. Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten Aan Hendrikje Koolovereenkomstig haar daartoe gedaan verzoek eervol ontslag te rerleenen als hulponderwijzeres aan de gemeenteschool no. 4in te gaan 1 November 1874. 10. Voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoik van de hulponderwijteres II. Kool, om hoogere btlooning voor het onderwijs in de vrouwelijke handwerken. In overeenstemming met de conclusie van het voorstel wordt besloten Het verzoek van de hulponderwijzeres H. Koolom verhoo ging van de belooning voor het geven van onderwijs in vrou welijke handwerken te wijzen van de hand. 11. Voorstel van burgemeester en wtthouders tot nadere wijziging van de verordeningregelende de bezoldiging van 't o iderwijzend per soneel aan de gemeentescholen. (Zie bijlage no. 18). De Voorzitter merkt op, dat burgemeester en wethouders na de indiening van het voorstel nog een paar wijzigingen in do verordening hebben noodig geachtwaarom zij bij de stukken hebben gevoegd een nader voorstelstrekkende om 10. Art. 1alinea 4 en 5 te lezen De hulponderwijzers 2e klassein het bezit der hoofdonder- wijzersacte, een op ƒ800, een op j 750 en een op ƒ700. De hulponderwijzers 3e klasse een op 700 een op f 650 ea twee op 600. 20. De benaming der onderscheidene scholen in de verorde ning te wijzigen in voege als bij raadsbesluit van 23 Julij 1874 is bepaald. Geen der leden over de algemeene strekking van de voorstel len het woord verlangende wordt de voorgestelde wijziging van art. 1 zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Bij de wijziging van art. 3 wordt door den heer Rengörs opgemerktdat na de indiening van het voorstelbij burgemees ter en wethouders eene aanvrage is ingekomen om vermeerde ring van personeel aan de gemeenteschool no. 3. Bij onderzoek is gebleken, dat die vermeerdering moeijelijk is te weigeren. Zonder nu daaromtrent een besluit te willen uitlokken acht spr. het wenschelijk dat art. 3 zoo worde geredigeerd dat in dien eventueel tot de aanstelling van nog eene hulponderwijze res mogt worden besloten het niet noodig zal zijn op nieuw tot wijziging van deze verordening over te gaan. Namens burgemees ter en wethouders stelt hij mitsdien voor om in plaats van //eene hulponderwijzeres ƒ500" te lezen eene of meer hulponderwijzeressen,ƒ500. Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De verder voorgestelde wijzigingen worden mede zonder hoof delijke stemming aangenomen. Als gevolg van een en ander is besloten 10. De verordeningregelende de bezoldiging van 't onder wijzend personeel aan de gemeentescholen Gemeenteblad 1872 no. 10 en 1873 no. 11) te wijzigen als volgt; a. Art. 1alin. 4 en 5 te lezen de hulponderwijzers 2e klassein het bezit der hoofdonder- wijzersacte, een op ƒ800 een op 750 en een op ƒ700; de hulponderwijzers 3e klasse een op ƒ700 een op ƒ650 en twee op j 600. b. Art. 3alin. 3 en 4 te lezen Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van 10 September 1874. 97 de eerste hulponderwijzeres ƒ550 eene of meer hulponderwijzeressen 500 een hulponderwijzer j 580 c. Art. 4 alin. 3 4 en 5 te lezen de eerste hulponderwijzer ƒ620 een hulponderwijzer, tevens bevoegd tot het onderwijs in de Fraosche taal j 800 de hulponderwijzers 2e klasse ƒ580; w u 3o u 550 w hulponderwijzeressen j 500. d. Art. 5, alin. 3 4 en 5 te lezen; de eerste hulponderwijzers ƒ620; de hulponderwijzers 2e klasse 580 de hulponderwijzers 3e klasse 550 de hulponderwijzeressen ƒ500. e. De artikelen 7 on 13 te doen vervallen. De benaming der scholen in de verordening te wijzigen in voege als bij raadsbesluit van 23 Julij 1874 is bepaald. 20. Te bepalendat deze wijzigingen in werking zullen tre den op 1 October 1874. IV. De Voorzitter deelt mede dat hij staande de vergade ring ontvangen heeft een schrijven van de plaatselijke school commissie daarbij adviserende op een adres van N. H. A. Retel, houdende verzoek om eervol ontslag als eerste hulponderwijzeres aan de gemeenteschool no. 1. Daar de adressaote 1 October a s. wenscht ontslagen te worden en de schoolcommissie na de hoofd onderwijzeres te hebben gehoord tegen de inwilliging van het ver zoek geen bezwaar heeftacht spr. het wenschelijk nog heden eene beschikking te nemen waarom hij voorstelt tot de behandeling dezer zaak over te gaan. Daartoe besloten zijndewordt op des voorzitters voorstel het gevraagd eervol ontslag verleend. De voorzitter sluit de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1874 | | pagina 2