118
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 22 October 1874.
maar weinig doethet bepaalt zich hier enkel tot de burgerdag-en
avondschool. Wat hier meer betaald wordt aan 't uitgebreid la
ger onderwijs, wordt elders in niet minder ruime mate besteed
aan 't middelbaar onderwijs. Afgescheiden echter daarvan ge
looft spr. te mogen zeggendat een onpartijdig beoordeelaar
moet erkennendat Leeuwardenniettegenstaande de scherpe
veroordeeling waaraan het in den laatsten tijd heeft bloot ge
staan toch veel voor het onderwijs doet. Maar aan den ande
ren kant gelooft hij toch niet, dat men zeggen mag, dat Leeu
warden genoeg doet. Hij wijst slechts op het kleine eiland
Schiermonnikoog, waar de nieuwspapieren hebben het dezer
dagen luide verkondigd op eene begrooting van j 6657 niet
minder dan J 4140, alzoo nagenoeg 2,'gvoor kosten van het on
derwijs voorkomt. Hij zou verder kunnen wijzen op tal van
plattelandsgemeentenwaar het onderwijs geheel kosteloos is.
Spr. heeft voorts nog eene onjuistheid in het antwoord van
burgemeester en wethouders te releveren. Keeds door de com
missie van rapporteurs is er in der tijd op gewezen dat bur
gemeester en wethoudersw aar ze spreken van de kosten van
het lager en meer uitgebreid lager onderwijs, ook in rekening
brengen de kosten van het gymnasiumvan de burgerdag- en
avondschool en van de bewaarscholen. Hoezeer ook laatstbe
doelde inrigtingen te Leeuwarden steeds aan het toezigt van de
plaatselijke schoolcommissie onderworpen zijntoch gaat het niet
opde kosten daarvan op rekening van het lager onderwijs te
brengen. Nu zeggen burgemeester en wethouders dat voor 1875
de uitgaven voor het lager onderwijs op j 83,000 begroot zijn. In
dien er ooit sprake kan zijn van onjuistheid, dau is het hier.
De kosten van het gymnasiumde burgerdag- en avondschool en
de bewaarscholen te imputeren op het artikel lager onderwijs
spr. gelooft, dat burgemeester en wethouders zelf bij nadere
overweging zullen erkennendat dit niet kan opgaan. Hij heeft
zich dan ook de vrijheid veroorloofd op den door hem opge-
ma akten staat het cijfer van j 83,000 te herleiden tot 63,000
door er af te trekken de ƒ6,900 voor het gymnasium, j 7875
voor de burgerdag- en avondschool, 4350 voor de bewaarscho
len en eene som van f 1,260 voor verschillende uitgaven ten be
hoeve van die inrigtingen. Hetzelfde heeft hij evenzeer toege
past in opzigt tot de cijfers, ontleend aan de rekening over 1873.
Daartegenover heeft hij ook de schoolgelden wegens die inrig
tingen buiten rekening gelatenwaardoor hij komt tot eene op
brengstniet van ƒ21,229.95 maar van 20,296.20 over 1873
en van ƒ22,645 voor 1875.
Spr. wenscht het antwoord van burgemeester en wethouders
niet verder in bijzonderheden na te gaanhoewel étjn punt an
ders nog wel een antwoord verdiende. Hij bedoelt dit, waar
burgemeester en wethouders zeggen,/dat ze niet onvermeld
/(meenen*te mogen laten, dat, welke oppositie de schoolgeldver-
z/hooging ook van verschillende zijden ondervonden hebbede
//betrokken ouders zich over het algemeen met den maatregel in-
vgenomen betoonden en slechts bij uitzondering hebben deelge
nomen aan het petitionnement dat te dezer zake is georgani-
seerdSpr. laat die woorden, die zijns inziens weder eenige gevoe
ligheid verradengeheel voor rekeniDg van burgemeester en
wethouders. Toch wil hij naar aanleiding van die clausule een
enkel woord in 't midden brengen. Hij gelooft niet noodig te
hebben er op te wijzenhoedanig het in den regel met petitiën
gaathoe weinig moeite het kost op eene petitie tal van hand-
teekeningen te krijgen. Spr. behoort daarom echter niet tot de
genen die zich niet aan petitiën stooren. Hij let minder op de
wijze waarop de petitie is in het leven geroepen dan op de
argumenten daarin ontwikkeld. Maar toch gelooft hij, dat, zoo
men al heeft af te keurenindien er minder goede middelen zou
den gebezigd zijn om door eene petitie invloed uit te oefenen de
omstandigheiddat er weinig namen onder staandaarom nog
niet altijd als argument mag wegen. Hij is overtuigd, dat bij vele
ouders deze consideratie heeft gewogen „de school moet verbeterd
worden//en al kost dat wat geld ik zal er mij bij neerleggen.''
Spr. zelf heeft ouders gesproken, die hem verzekerden, dat ze
het schoolgeld wel wilden betalen, al was het ook ƒ100; doch
dat het hen niettemin zwaar zou vallen.
Spr. komt ten slotte nog op den door hem opgemaakten staat
terugmet het oog op een ook reeds vroeger vernomen argu
ment waarin men zich thans op nieuw versterktde bewering
namelijkdat niet uitsluitend met zekere schoolmaar met de
kosten van het onderwijs in het algemeen rekeniDg moet wor
den gehouden. Hij zal niet op nieuw in eene wederlegging tre
den van deze zijns inziens geheel onjuiste stelling, maar er op
wijzendatindien ze door den raad wordt aangenomen Leeu
warden wat betreft de verhouding van de kosten van het on
derwijs met de opbrengst van het schoolgeldvan al de op den
staat vermelde gemeenten het hoogste cijfer zal aanwijzen uit
gezonderd alleeu Middelburg, eene arme gemeente, die na de
afschaffing der plaatselijke accijnsen onder de weinige gemeenten
behoordevoor wie eene uitzonderingswet noodig wasom met
de heffing daarvan voort te gaan. In het algemeen is de ver
houding voor 1875 veel gunstiger dan over 1873. Men heeft in
zake het onderwijs twee belangrijke jaren gehad de omstandig
heden hebben de gemeenten erals ware hettoe gedwongen
meer voor het onderwijs uit te gevenvoornamelijk echter tot
verhooging der jaarwedden, waardoor het onderwijs mag geacht
worden slechts indirect te zijn verbeterdin zoo verre namelijk
de verhooging der bezoldiging op de ambitie van het onderwij
zend personeel gunstig terugwerkt. De groote verhoogiDg van
de uitgaven voor het onderwijswaarop burgemeester eu wet
houders wijzenis vooral het gevolg daarvandat in Leeuwar
den zooveel gedaan wordt voor de tusschen- en armenscholen.
Dit moge een argument zijn voor hendie alle kosten ook van
dat onderwijs op andere schoolgaande kinderen willen verha
len voor spr. en anderendie deze stelling niet kunnen dee-
len kan het dit niet zijn.
Spr. is thans aan het einde gekomen hij heeft getracht door
het aangevoerde zooveel mogelijk eenige punten van het ant
woord te wederleggen en geeft thans de zaak aan het nader
oordeel van den raad over.
De Voorzitter zegt, dat de heer Duparc in het voorstel
eene onjuistheid heeft gelezen waartegen hij zich verpligt acht
protest aan te teekenen. De heer Duparc heeft tusschen de re
gels in gelezendat het petitionnement aan burgemeester en
wethouders minder welgevallig was en dit mag spr. als voor
zitter van het collegie van dagelijksch bestuur niet onbeantwoord
lateD. Er is geene afkeuring over het petitionnement uitgespro
kenmaar slechts gewezen op de weinige onderteekening mits
dien op de geringe ondersteuning van zijde der betrokken ouders.
Het is in de verste verte niet de bedoeling oppositie van de in
gezetenen mits op goede gronden steunendete keer te gaan
want juist daaruit kan slechts voordeel voor de gemeente gebo
ren worden. Daarom vooral moet spr. ten sterkste tegen het
door den heer Duparc gesprokene protesteren.
De heer Duparc gelooftdat de voorzitter gevoelig iszon
der dat spr. daartoe aanleiding heeft gegeven. Toen hij sprak
van het oordeel van burgemeester en wethouders over het peti
tionnement deed hij dat ook met het oog op het voorgevallene
in de vergadering van 23 Julij. Toen toch heeft men een der
wethouders hooren spreken op eene wijzedie schoon spr.
het zich niet had aan te trekken een zeker misnoegen ver
ried en het petitionnement in een daglicht stelde op eene ma
nier die het geenszins verdiende. Die wethouder ging zelfs zoo
ver van te vragen//of het onkunde oj ieti erger geweest is
//dat er toe geleid heeft om de voorstellen van burgemeester en
„wethouders in een valsch daglicht te stellen." Iets vroeger had
diezelfde wethouder wel gezegd, dat hij voor de publieke opinie
respect had maar de reservedie hij een weinig verder maakte
toonde maar al te zeer aan, dat hij zeer gevoelig over de be
toonde belangstelling was.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 22 October 1874.
De Voorzitter merkt opdat de heer Duparc de zaken ver
wart, door er niet op bedacht te zijn, dal de door hem bedoelde
wethouder op 23 Julij sprak als lid van den raad terwijl men
hier te doen heeft met een stukuitgegaan van het collegie van
burgemeester en wethoudersen dit meakt naar zijne meening
een groot verschil.
De heer Rongers herinnert zich de gemaakte uitdrukking
die door hem bij eene vorige gelegenheid zou zijn gebezigd niet
juist. Welligt is er toen door hem op gewezen dat een petition
nement op touw was gezeten al moge die uitdrukking nu min
der parlementair zijn wat hij wil toegevenhij gelooft toch dat
de vele moeite die zelfs openlijk door eene oproeping in de nieuws
bladen is aangewend om de ingezetenen tot deelneming aan dat
petitionnement te bewegen, volkomen de gegeven kwalilicatie, waar
aan overigens geene krenkende bedoeling kan worden toegeschre
ven, regtvaardigde.
De heer Wiersma zal niet in herhaling treden van eene
bestrijding van het voorstel van burgemeester en wethouders,
wijl hij reeds iil de vergadering van 23 Julij de gronden tegen
het beginsel voldoende meent te hebben uiteengezet. Hij heeft dau
cok enkel het woord gevraagd om de gronden aan te voeren
waarom de behandeling der zaak na dien datum volstrekt geen
wijziging in zijne denkbeelden heeft te weeg gebragt. Er zijn
voor de aanneming van het voorstel van burgemeester eu wet
houders in der tijd tweeërlei soort van argumenten bijgebragt. De
eerste soort die, rakende het finantieel belang der gemeente
zijn uitsluitend in de gewisselde stukken behandeld In de
bij het besluit gevoegde en aan gedeputeerde staten toe
gezonden memorie is alleen gewezen op de vermeerdering van
de kosten van het onderwijsmaar is geheel gezwegen van het
doel om overbevolking der school voor uitgebreid lager onderwijs
tegen te gaan, wat spr. als argument van do tweede soort kwa
lificeert. Over dit laatste hcctt hij dus hier ook niet uit te wei
den. Wat nu de finantiëlo argumenten betreft daaromtrent
is door den heer Duparc reeds zooveel aangevoerd dat spr. het
bijna overbodig acht er nog laDger bij stil te staan. Alleen
wil hij er op wijzen, dat men, wanneer men do kosten van
de school voor uitgebreid lager onderwijs en de opbrengst der
schoolgelden aan die inrigting afzonderlijk neemteen geheel
ander resultaat verkrijgt, daa wanneer inen de kosten en de
schoolgelden van alle scholen tegen elkander overzet, ja dat het
dau blijkt dat de schoolgelden r.an die inrigting 60 0/0 der kosten
bedragen en alzoo met het oog op andere schoolgelden als over
dreven mogen worden aangemerkt.
Een enkel woord wil spr. voorts nog aanvoeren omtrent de
adresbewegingom te releveren eene uitdrukking van den voor
zitter, dat de weinige onderlecker.ing tot de door den heer Du
parc geciteerde uitdrukking aanleiding heeft gegeven Hij wijst
er op, dat de afdeeling Leeuwarden van de vereeoigirg //Volks
onderwijs" 117 leden telt, dat uit den aard der zaak het adres
alleen bij de leden heeft gecireuUerd en dat 63 van deze het
hebben onderteekend. Er kan dus zijns inziens geen sprake van
zijndat het adres weinig sympathie heeft gevonden. Dat er
zooveel moeite gedaan is om hanateekeningen te krijgenja dat
men tot 3 a 4 maal bij de huizen isrondgeg aan daarvan is spr.
hoegenaamd niets bekend. Intusschenwaar het acires heeft
gecirculeerd, daar voud het algemeen bijval.
De heer BrungOr heeft ia de vergadering van 23 Julij niet
tegenwoordig kunuou zijn en wenscht 'daarom thans te verklaren,
dat hij zich in de sectiën tegen het voorstel tot schoolgeldver-
hooging heeft verklaard. De organisatie- eer scholen zooals die
werd voorgesteld, was zeer ia zijn geest; doch met de yerhoo-
ging der schoolgelden was hij niét ingenomcin Indien hij dus in
de vergadering van 23 Julij had kunnen tegenwoordig z:jn zou
hij zich daartegen hebben verklaard. Hij acht. het niet noodig
de motivendie hom daartoe leiddente ontwikkelen wijl deze
reeds in het breede door andere leden zijn te berde gebragt
doch hij meent den raad er mede te moeten in kennis stellen,
dat hij in begineel tegen schoolgeldverhooging is en dientenge
volge tegen het in behandeling zijnd voorstel zal stemmen.
De heer Rongers zegt, dat hij evenmin als de bestrijders
van het voorstel in eene herhaling wenscht te vallen van het
debat over het beginsel der schoolgeldverhooging. Hij zal zich
daarom alleen bepalen tot het verstrekken van inlichtingen om
trent de door den heer Duparc aangestipte onjuistheden. Voor
eerst heeft die spreker er op gewezendat terwijl in het oor
spronkelijk voorstel is opgegeven dat de schoolgelden aan de
school voor uitgebreid lager onderwijs over 1873 5200 hebben
bedragendeze volgens de rekening 6157 hebben opgebragt.
Spr. erkent ten volledat hier een abuis is begaan doch kan
tot opheldering daarbij voegendat tijdens de eerste bewerking
van het voorstel, de rekening over 1873 nog Diet was opgemaakt,
zoodat toen bij gebreke van 'andere gegevens het begrootingcijfer
is opgegeven. Later hebben burgemeester en wethouders hunne
dwaling bespeurd en diezooals uit het thans in behandeling
zijnde voorstel blijkt, door het juiste cijfer vervangen.
Eene zaak van meer belang i? de raming der kosten van het
onderwijs op 83,000. Ook spr. had deze onjuiste opgave reeds
bespeurd en ware niet de heer Duparc hem voorgekomenhij
zelf zou op de dwaling de aandacht hebben gevestigd. Die
dwaling is ontstaan doordien bij het opmaken van het voorstel
de begrooting voor 1875 nog niet was afgedruktzoodat ter
secretarie opgave is gevraagd van de kosten van het lager onder
wijs terwijl daar bij vergissing alle kosten ook van het middel
baar onderwijs en het gijmnasium zijn opgegeven. De redenering,
dat ook de kosten der bewaarscholen buiten rekening hadden
moeten blijven, acht spr. weinig afdoende. Hij gelooft, dat de
gemeente Leeuwarden wel degelijk die kosten mag in rekening
brengenomdat op dit oogenblik de bewaarscholen als een
onderdeel van het lager onderwijs worden beschouwd. Of dit
met de wet strookt, laat spr. in het midden. Aan liet principe
doet het trouwens ook weinig afwnut al laat men ook die
kosten buiten rekeningtoch blijft in ziju oog nog altijd de
schoolgeldverhooging geregtvaardigd. Hij is door den staat van
den heer Duparc nog geenszins aan 't wankelen gebragt. Ofschoon
hij wil aannemen dat de geleverde cijfers juist zijumoet hij
toch den raad in overweging geven daaruit met behoedzaamheid
conclusion te trekken. In ieder geval kan er toch dit uit blijken,
dat Leeuwarden eene van die gemeenten is, waar men het meeste
aan het ouderwijs te koste legt. Men moet vooral niet vergeten
dat Leeuwarden onder de groote gemeenten in eene exceptionele
positie verkeert, doordien daar nagenoeg alle onderwijs van ge
meentewege wordt verstrekt en voor allen toegankelijk ister
wijl daarentegen in andere gemeenten waar de verhouding van
het schoolgeld tot de kosten schijnbaar gunstige* is, zooals iu Arn
hem Nijmegen en den Bosch het meer uitgebreid lager onder
wijs bijna uitsluitend wordt gegeven aan bijzondere scholen. Het
is toch gemakkelijk eene gimstige verhouding te krijgen als men
voor bijna niet anders dan voor armenscholen te zorgen heeft
zooa's o. a. te Arnhem doch daaruit zal men toch wel niet de
conclusie kunnen trekken dat daar het onderwijs in t algemeen
boter en goedkooper is dan hier. Spr. blijft er daarom bij dat
dc staat van den heer Duparc (die stellig niet is aangeboden met
het doel om het voorstel aannemelijk te maken) allezins het be
wijs oplevert, dat het voorstel van burgemeester en -wethouders
met het oog op andere gemeenten allezins te verdedigen is.
De heer Pupare merkt opdat de heer Kcogers da bewaar
scholen v.' 1 brengen onder de inrigtingen van oiultrioijs. Bpr.
wenscht met het oog daarop te hebben gevraagdof men bij
de bekendheid wat ei op de bewaarscholen geleerd wordt, die
inrigtingen onder de inrigtingen van onderwijs kan rangschikken .J
liet loezigt vau de schoolcommissie over die inrigtiDgen gaat nog
to minder op als men bedenktdat ia de verordening voor die
commissie met geen enkel woord van de bewaarscholen wordt