120
Verslag der handeliDgen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 22 October 1874.
esproken en dat bovendien dat toezigt niet in de wet gefun-
eerd is.
De heer Rengers heeft behoedzaamheid aanbevolen bij de be
oordeeling van den door spr. aangeboden staat. Spr. vleit zich
een van diegenen te zijndie van statistieke opgaven altijd een
zeer voorzigtig gebruik maken. Hij wenscht er echter op te
wijzen, dat de opgaven hem zijn verstrekt door de secretarissen der
respectieve gemeenten, zoodat dan toch in ieder geval de funda
mentele cijfers uit de rekeningen en begrootingen getrokken zijn.
Het is ook spr. niet onbekend dat er verscheidene gemeenten
zijn, waar men niet te zorgen heeft voor het uitgebreid lager
onderwijsdoch voegt hij er bij men moet niet vergeten
dat dit in tal van gemeenten een gevolg is van het bestaan van
middelbare scholen óók voor meisjes. Indien de raad verleden
jaar had besloten, de school van jufvrouw Plaat door eene mid
delbare te doen vervaDgen, dan zouden ook hier weinig of geen kos
ten voor het meer uitgebreid lager onderwijs voor meisjes be
hoeven te worden besteed. Spr. gelooft dusdat het door den
keer Rengers daaromtrent opgemerkte zijn argument versterkt.
Hier heeft men scholen voor uitgebreid lager onderwijsdie niet
veel meer kosten dan de armen- en tusschenscholen. En nu
vraagt spr. of menwanneer men die scholen voor uitgebreid
lager onderwijs niet had niet veel minder schoolgeld zou heffen
De conclusie van het voorstel van burgemeester en wethouders
wordt hierop in omvraag gebragt en aangenomen met II tegen
6 stemmendie van de heeren PlaotengaDuparcDirks
Brunger, Wiersma en van Sloterdijck.
Dientengevolge is besloten -
Niet tot eene herziening of wijziging van het besluit tot ver
hooging van sommige schoolgelden over te gaan en burgemeester
en wethouders te magtigen aan heeren gedeputeerde staten te
kennen te geven dat de gemeenteraad na kennisneming van
het berigt van den heer inspecteur van het lager onderwijs in
deze provincie geene termen heeft gevonden om op zijn besluit
terug te komen en met ernst op de goedkeuring daarvan blijft
aandringen.
V. Wordt ter tafel gebragt
1. Het rapport van 't onderzoek der begroofcing van het nieuwe
stads weeshuis voor 1875.
2. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot nadere
wijziging der bepalingenregelende de comptabiliteit van den
gemeenteontvanger met de spaarbank.
3. Idemnaar aanleiding van een verzoek van den deurwaar
der der plaatselijke belastingen om hoogere toelage voor zijne
bemoeijingen ten dienste van de pachters der markt-, kaai- en
walgelden.
4. Idemtot onderhandsche verhuring van een perceel land
achter den nieuwen verschwatervij ver.
5. Idemtot verhooging der bezoldiging van drie hulponder
wijzers aan de gemeenteschool no. 2.
6. Eene roordragt tot benoeming van twee hulponderwijzers
aan de gemeenteschool no. 2.
(Deze voordragt bevat voor de eerste vacature: J. van Dijkte
LangezwaagJ. Hofkamp Leopold te Arnhem en S. Beeksma te
Grouwen voor de tweede vacatureJ. Hofkamp Leopold te
ArnhemS. Beeksma te Grouw en J. ten Napel te Epe).
7. Een schrijven van voogden van 't nieuwe s'ads weeshuis,
daarbij inzendende eene aanbeveling ter benoeming vau een voogd
en eene voogdes ter vervulling van de door periodieke aftreding
op 1 Januarij 1875 te ontstane vacatures.
(Deze aanbeveling bestaat voor voogd uit de heeren jhr. mr.
F. J. J. van Eijsingamr. C. W. A. Buma en mr. I. Telting, en
voor voogdes uit de dames WitteveenBolmanLadenius—Ila-
verschmidt en van HeiomaCats.)
8. Eene aanbeveling tot benoeming van een lid der commissie
van administratie der stads bank van leeningter voorziening in
de met 1 Januarij e. k. door periodieke aftreding te ontstane
vacature.
(Deze aanbeveling bestaat uit de heeren I. Bolman, mr. U. H.
Huber, mr. P. D. Kijramell cn mr. W. A. van Sloterdijck.)
9. Een voorstel van burgemeester en wethouders op een ver
zoek van L. van der Zaag, om kwijtschelding van beloopen boete,
10. Idem op soortgelijk verzoek van Kloos en van Limburgh
te Rotterdam.
Voormelde stukken zijn ter inzage gelegd, om in eene volgende
vergadering te worden behandeld.
11. Een verzoek van 8. G. Speerstra c. som afschrijving op
den aanslag in de directe belasting op het inkomen ten laste van
hunnen moederde wed. S. Speerstra.
Ten fine van beschikking in handen van burgemeester en wet
houders gesteld.
VI. Aan de orde is de behandeling van de verdere op den
oproepingbrief vermelde punten
1. Rapport van het onderzoek van het voorstel van burgemeester en
wethouders (bijlage no. 10) tot wijziging der gemecntebcgrooting, dientt
1874.
De conclusie van het voorstel luidt als volgt
aIn het door burgemeester en wethouders voorgestelde ont-
werp-besluit tot wijziging van de gemeentebegrooting voor 1874,
in de plaats van het voorstel hoofdstuk Vafd. Iart. 1 der
inkomsten te stellen //Geldleening ter bestrijding der uitgaven
„voor buitengewone werken uitgetrokken op 67,000 te ver
hinderen met ƒ14,000 en te brengen op ƒ53,000 en in verband
„daarmede het totaal der afdeeling, nu, bedragende ƒ73,000 te
„bepalen op f 59,000 en dat van hoofdstuk V op ƒ70,000" en in
de plaats van het voorstel omtrent hoofdstuk III, afd. VII, art.
9 der uitgaven den daarbij omschreven postbegroot op ƒ7000,
te verminderen met ƒ3000 et alsoo te brengen op ƒ4000 en in
verband hiermede het totaal van de Vile afdeeling te stellen op
ƒ135,534 en dat van hoofdstuk III op ƒ333,083.60.
„b. Het alzoo gewijzigd ontwerp-besluitwaardoor het totaal
der inkomsten wordt gebragt op 644,589.79 en dat der uitgaven
op 644,584.19 goed te keuren en vast te stellen."
De heer Bloembergen heeft het woord gevraagdom in de
eerste plaats met betrekking tot enkele opmerkingen in het rap
port eenig antwoord ter opheldering te geven en in de tweede
plaats ten aanzien van de conclusie een nader voorstel te doen.
Wat betreft de eerste opmerking, waarbij de commissie wijst op
de te hooge raming van de uitgaven wegens het zesde gedeelte
der werken tot uitbreiding van de gemeente en beweertdat
zoodanige hooge raming tot misrekening aanleiding geeftmoet
spr. releverendat men niet uit het oog moet verliezendat de
raming van de kosten van het zesde gedeelte der uitbreiding
plaats heeft gevonden onder zeer bijzondere omstandigheden, de
wijl toen in het algemeen eene zeer aanzienlijke rijzing van de
koslen der materialen aan de orde was en het tevens was te
voorziendat ook de arbeidsloonenin verband met den aan
bouw door particulierenaanzienlijk zouden stijgen. Daarbij
kwam dat de directeur der gemeentewerken zijne raming heeft
opgemaakt in de veronderstelling der mogelijkheid dat men al
de werken in een bestek zou willen opgenomen zien. Dat die
raming trouwens niet zoo bijzonder overdreven wasbleek bij
de eerste aanbesteding, die in Maart 1873 plaats had, toen na
melijk verschillende aanbestedingen niet werden gegundomdat
de ingeschreven sommen de begrooting te boven gingen. Eene
nieuwe aanbesteding is daarvan het gevolg geweesten gaf een
betere uitkomst, waartoe het toestaan van een langere tijdsruimte
voor de uitvoering gunstig medewerkte. Ook werden de wer
ken niet in eèn maar in verschillende bestekken opgenomen
zoodat de leveranciers en fabriekanten zelve konden mededin
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 22 October 1874.
121
gen. Een en ander had tot gevolg, dat het totaal der uitgaven
ƒ36,000 beneden de raming is gebleven. De deswege bij de me
morie gegeven toelichting schijnt aan rapporteurs niet duidelijk
te zijn. Zij zeggen o. a. dat het hun niet bekend is, dat een
aannemer, waar hij voor de uitvoering van een groot werk 10 0/0
winst voor zich berekend bij het aannemen van kleine werken
de eigen wimt buiten rekening laat. Spr. schrijft deze bewering
daaraan toe, dat óf de toelichting niet duidelijk genoeg óf door
rapporteurs niet begrepen is. Men heeft dit willen zeggen dat,
indien het werk in eens of en bloc aan éón aannemer ware aan
besteed deze bij zoovele leveranciers of fabriekanten ter markt
had moeten komen als er verschillende soorten van materialen
benoodigd waren. Deze berekenen natuurlijk winst op hetgeen
zij leveren en de hoofdaannemer op zijne beurt winst voor zich
over het geheele werk. Waar nu de levering der onderdeelen
zooals in caeu direct aan den leverancier of fabriekant is opge
dragen daar verviel de 10 0/0 winstdie een aannemer gewoon
is voor zich in rekening te brengen. Dit zegt spr. is de
eigenlijke beteekenis der toelichting.
De commissie maakt verder de opmerking, dat tengevolge de
besparing der genoemde 36,000 de leening noodeloos te hoog is
genomen. Hiertegen zegt spr. valt niets te zeggen. Ware
het bij de opname der derde serie bekend geweest, dat er zoo
veel minder noodig wasdan had men de leening zooveel lager
kunnen stellen doch dit kon toen nog niet bekend zijn. Wel
wist men dat in opzigt tot de kosten van riolering een gedeelte
der daarvoor geraamde som zou worden bespaard doch dit was
niet van dat belang om op grond daarvan het cijfer der leening
te wijzigen en men verwachtte niet dat de verdere besparing
zoo aanzienlijk zou zijn. Bovendien was het in Maart 1874 ook
meer dan tijd om het laatste gedeelte der leening uit te schrij
ven wilde men het op de dienst 1873 kunnen verantwoorden.
Er bestond trouwens ook geen bezwaar om de leening tot dat
bedrag uit te schrijven, want, indien het al niet in zijn geheel
vereischt wierd voor de onderhanden werkenzeker was het
toch dat er voor de voortzetting dier werken gelden benoodigd
waren. En wat nu de rente aangaatdie naar de meening van
rapporteurs nutteloos verloren zou zijn geraakt, ook hieromtrent
durft spr. de geruststellende verzekering te geven dat daartegen
is gewaakt. Men verlieze niet uit het oog, dat de helling van
den hoofdelijken omslag, die een groot deel der middelen ver
schaft, medebrengtdat er in het begin des jaars wel eens be
hoefte aan geld bestaat. Nu had men in die behoefte kunnen
voorzien door de voor 1874 aangebragte leening al vroeg in het
jaar uit te schrijven, maar dit is niet geschiedt, dewijl men het
overschot der leening van 1873 kon aanwenden. Het gevolg
daarvan is geweest, dat men de leening voor 1874 tot nog toe
niet heeft behoeven op te nemen. Bovendien nog is het bekend,
dat burgemeester en wethouders gebruik hebben gemaakt van
de hun verstrekte magtiging tot het in beleening uitgeven van
geldenzoodra de kas van den ontvanger daartoe aanleiding
geeft. De rekening over 1873 wijst het uit, dat de beschikbare
gelden zijn aangewend vooreerst tot vervroegde betaling der koop
som van aangekochte vastighedenwaarmede 59 aan rente is
uitgewonnen en in de tweede plaats tot het tijdelijk in belee
ning verstrekken van gelden op effecten waarvan men 650
heeft genoten. Datzelfde middel is ook in 1874 aangegrepen
waar de stand der gemeentekas daartoe gelegenheid gaf. Spr.
geloeft, dat dit een en ander doet uitkomen, dat het verlies van
rente door het leenen van eene hoogere somdan destijds voor
het betrokken werk noodig was, niet van eenige merkbare be
teekenis is.
Eindelijk moet spr. omtrent de conclusie opmerkendat er bij
rapporteurs eene dwaling bestaatvoortvloeijende uit de beschou
wing van den post hoofdstuk III, afd. VII, art. 9. De conclusie
toch strekt om dien post te verminderen met 3000 en te bren
gen op ƒ4000 en in verband daarmede het totaal van de afdee
ling, het hoofdstuk en het geheel bedrag der uitgaven te ver
minderen. Rapporteurs zeggen zelf, dat de door burgemeester
en wethouders voorgestelde verhooging met 2000 niet noodig
istrouwensburgemeester en wethouders hadden dit ook reeds
bij de toezending van het ontwerp-besluit opgemerktmaar ze
zeggen tevens, dat met het oog op de aannemingsom ad 3263
van de levering van meubelen in de gemeenteschool no. 4 het
uitgetrokken bedrag kan worden verminderd tot op 4000. Doch
nu moet spr. observeren, dat onder de uitgetrokken 7000 slechts
5000 was begrepen voor de aansehafling van meubelement
waaruit volgt dat de post niet met ƒ3000 maar slechts met
ƒ1000 kan worden verminderd. De post immers de omschrij
ving duidt dit reeds aan strekt niet alleen om de kosten van
het meublement te dekken maar dient ook tot bestrijding van
een gedeelte der kosten van stichting van het schoolgebouw.
Tot dat einde is dan ook reeds over een bedrag van ƒ1845 be
schikt terwijl voorts voor de aanschaffing van glasgordijnen
ƒ187 is uitgegeven. Het overige meublemeut is aanbesteed voor
ƒ3263; daar komt nog bij voor kosten van besteding ongeveer
50, zoodat de tot nu toe bekende uitgaven op dezen post circa
5300 beloopen. Met het oog daarop is het raadzaam den post
te verminderen met ƒ1000 en alzoo te stellen op ƒ6000. Het
gevolg daarvan zal wezen, dat het bedrag der leening 55,000
zal moeten worden. Spr. stelt op grond van een en ander voor
het besluit dienovereenkomstig te wijzigen.
De heer Dirkslid der commissie van rapporteursheeft
reeds bij de lezing van het rapport den algemeenen rapporteur
omtrent art. 9 van afd. VII van hoofdstuk III opgemerkt, dat
het daaromtrent gedaan voorstel zijns inziens niet juist was.
Hem althans was het destijds niet helder. De algemeene rap
porteur evenwel gaf te kennendat hij er voor stond en dat de
uitbrenging van het rapport spoed vereisehteomdat ook de heer
Westenberg het nog moest teekenen. De postomschrijving luidt
aldus„Gedeelte der kosten van stichting van het schoolgebouw
„in de Schoolstraat en voor aanschaffing van ameublement in die
„school." Het is spr. opgevallendat in den post twee zaken
zijn gecombineerdde stichting van het gebouw en de aan
schaffing van meubels. Nu wist hij weldat de levering der
meubels voor ƒ3263 is aanbesteed, doch het was hem niet be
kend, dat uit den post bovendien reeds ƒ1845 en ƒ187 is uit
gegeven. Hij vraagt daarom of die sommen betrekking hebben
op de stichting van het gebouw
De heer Bloembergen antwoordt, dat eerstbedoelde som
de stichting der school regardeert. Voor een en ander was
7000 geraamd; daarvan is 1845 uitgeven als laatste termijn
der aaunemingssom en ƒ187 voor de aanschaffing van glasgor
dijnen. Er blijft nog bijna ƒ5000 beschikbaar voor 't ameuble
ment. Om die som met meer dan 1000 te verminderen acht
spr. ongeraden bij de mogelijkheid dat er nog wel iets meer
zal worden vereischt boven de aannemingsom ad 3263.
De heer van Sloterdijck merkt opdat de commissie van
rapporteurs naar aanleiding van dit voorstel eenige beschouwin
gen heeft geleverdten opzigte eener vrij algemeen heerschende
gewoonte van te begrootenvóór dat men met voldoende juist
heid het benoodigde cijfer kent. Zij is daartoe overgegaan
speciaal met het oog op de aanstaande behandeling van de be
grooting voor het volgende jaar. Zij meende juist daarom de
aandacht van den raad op die verkeerde gewoonte met nadruk
te moeten vestigen. Dit verklaart spr. is in het algemeen
de bedoeling der commissie geweest. Overigens weet spr., dat
er voor eene onjuiste raming velerlei excuses kunnen worden
aangevoerd de heer Bloembergen heeft dit nog zoo even be
wezen. Die spreker heeft aangetoonddat bij de eerste aanbe
steding de ingeschreven sommen de raming hebben overtroffen.
Doch spr. moet vragen waar zit dan de foutals bij de in
schrijving de raming overtroffen en bij de uitvoering 36,000
bespaard wordt? Zit dan de onjuiste berekening bij den aanne
mer of kan ze gelegen zijn ia eene onjuiste raming van wege