58
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 11 Junij 1874.
acht hij het eene waarheid te zijndathoe wenschelijk de
overname ook moge wezende wijzewaarop ze is geschied
onregtmatig ie. Nu kan men zich voorloopig daarbij neerleggen
en afwachten of dat reglement de goedkeuring verwerftmaar
het gaat niet op reeds nu, terwijl men omtrent die goedkeuring
in tonzekere verkeert, blijk te geven, dat men de overname
als tot stand gekomen acht. Dit zou geschieden zoo de raad
de resolutie van gedeputeerde staten voor notificatie aanneemt
want daarmede legt hij ingewikkeld de verklaring af, dat hij
het met de staten eens is en in hun besluit berust. Ware er nu
nog eenig belang verbonden aan eene oogenblikkelijke aanne
ming voor notificatie het zou nog iets anders zijnmaar daar
voor bestaat niet de minste noodzakelijkheid. De staten hebben
een besluit genomen zonder den raad te consulterenmitsdien
is het stilzwijgen van den raad zoolang dat besluit nog niet is
goedgekeurd noch tegen het belang van de gemeente noch tegen
dat Ier provincie. Spr. geeft er daarom de voorkeur aanom
opzigtens het eerste punt der conclusie de beslissing tot na de
koninklijke goedkeuring aan te houden. Mogt die goedkeuring
uiet worden verkregen, dan is het nog altijd tijd om te zeggen,
datofschoon de overname niet krachtens wet en regt is ge
schied men geen bezwaar heeft om er in te berusten. Beier
acht spr. het eene afwachtende houding aan te nemen dan op
de koninklijke beslissing vooruit te loopen. Ilij stelt daarom
de volgende motie voor
z/De raad
//Overwegende, dat het besluit der provinciale staten, krach
tens welk de overname van het onderhoud en beheer dezer
vaarwaters geschiedtdoor den koning nog niet is goedgekeurd
//houdt de beslissing over de missive tot zoolang aan."
De heer Bloembergen heeft als lid van het dagelijksch be
stuur tot het doen van 'tin behandeling zijnd voorstel medege
werkt. Wat het voorgestelde in punt 1 betreft, verklaart hij,
dat het dagelijksch bestuur tot dat voorstel is gekomen door de
onverwachte wijzewaarop de zaak bij 't provinciaal bestuur is
behandeld. Primitief is aan het dagelijksch bestuur kennis ge
geven dat het voornemen bestond oin de Noordergracht en de
Harlingervaart in beheer en onderhoud aan de provincie te doen
overgaan. Bij die kennisgeving werd het verzocht zijne opinie
daaromtrent mede te deelen aan dit verzoek heeft het dage
lijksch bestuur voldaan, doch het verwachtte uiet, dat daarop
de zaak haar volle beslag zou krijgenzonder dat alvorens be
paalde voorstellen omtrent die overname aan het oordeel van
het gemeentebestuur waren onderworpen die dan zeker door bur
gemeester en wethouders ter tafel van den raad zouden zijn gebragt.
Het collegie zag dus vreemd op toen het de kennisneming
ontving, dat de Noordergracht en de Harlingervaart verklaard
waren in beheer en onderhoud door de provincie te zijn over
genomenen aangezieu het oordeelde, dat de raad daarover
nad dienen te worden gehoordheeft het begrepenthansnu
dezelfde vraag wordt gedaan omtrent andere \aarsvaters, de
zaak ter tafel van den raad te brengen. Het heeft daarbij te
vens overwogen dat het eenigermate vreemd schijnt dat wel in
betrekking tot de nu voorgedragen overname het gevoelen van
den raad wordt gevraagdwat in opzigt tot de vorige niet is
geschied. Met het oog daarop heeft het bij het eerste punt der
conclusie een besluit willen uitlokken, waaruit blijkt, dat de
raad ook van die vorige overname kennis draagt en daarin be
rust. Spr. gelooft, dat men uit dit oogpunt de beide punten
der conclusie moet beoordeclen. En waar nu dcor deu heer
Wiersma wordt voorgesteld vooralsnog geen besluit te nemen,
daar moet spr. observerendatzoo er al iets voor tc zeggen
is om daarmede wat de eerste overname betreft te wachten tot
dat de koninklijke goedkeuring zal zijn verkregen, aan den an
deren kant moeijelijkheden ontstaan in betrekking tot de bij dc
laatste resolutie voorgestelde overname. Hij wil overigens er
kennen dat hijtoen de zaak bij het dagelijksch bestuur be
handeld werdnog niet dat iuz'gt hadwat hij thans heeft.
Hem wil het denkbeeld'moeijelijk aan als zouden gedeputeerde
staten zoo maar krachtens regeringsregt iets aan de gemeente
kunnen onttrekkenwat haar behoort. En toch gelooft hij dat
men tot die conclusie moet komenwant in het wezen
der zaak is het toch zoo. Dit blijkt o. a. als men er op let,
dat bij art. 231 der gemeentewet het onderhoud van in de ge
meente aanwezige openbare wegen, vaaiten enz., behoudens
wettige yerplietingen van anderen is verklaard een gemeente
last te zijn. Waarom vraagt spr. onderhield de gemeente
bewuste vaarwaters Naar zijne meeningomdat ze aan de ge
meente behooren. Wat zal het gevolg zijn, als het provinciaal
gezag zo in beheer en onderhoud overneemt Zullen ze dan
ook ophouden aan de gemeente te behooren en aan de provin
cie overgaan In dit geval gelooft spr.dat het provinciaal ge
zag feitelijk iets aan de gemeente onttrekt wat tot nu toe aan
haar behoorde. Spr. wil niet treden in een onderzoek der vraag,
in hoever dat behooren den eigendom van het voorwerp in zich
sluit. Dit echter meent hij te mogen zeggen dat die vaarwa
ters aan de gemeente behoorden en dat ze uit die overweging
met het onderhoud was belast. Nu wil spr. geenszins ontken
nen dat het z<ju nut kan hebben zoo dat onderhoud aan de ge
meente wordt onttrokken do :h hij is van oordeeldat dit niet
maar zoo op eigen gezag door het gewestelijk bestuur kan ge-
sollieden zonder dat dit door hooger gezag daartoe is geregtigd
geworden. In elk geval zal er eerstgdan sprake kunnen zijn
van eene verklaring van overnamewanneer het door de staten
vastgesteld reglement door den koning is goedgekeurd, en ia zoo
verre ziet hij zwarigheidaan het eerste punt der conclusie zijne
stem te geven. Werkelijk gelooft hij dat men door de aanne
ming van dat punt op de zaak zou vooruit loopen. Kan de pro
vincie zich op wettige wijze het gezag verschaffen om bedoelde
vaarwaters in beheer en onderhoud tot zich te trekkenspr.
kan er in berustenwant daardoor komt men in eenen toestand
dat ze of niet meer aan de gemeente behooren en het onder
houd er van dus ophoudt een gemeentelast te zijn óf wel aan
de gemeente blijven behooren maar behoudens vcrpligting tot
onderhoud aau de zijde der provincie, daardoor ontstaan dat
deze die verpligtiDg op wettige wijze overneemt. Op de aan
gevoerde gronden voelt spr. zich genoopt het eerste punt af tc
stemmen.
De heer RengorS gelooft nietdat liet door den heer Wier
sma \oorgestelde tot een gewenscht einde zal leiden. Er staan
in deze kwestie slechts twee wegen openwaaruit men te kie
zen heeft, dat is óf tc berusten in der staten besluit, óf te zeg
gen dat het genomen is in strijd met de wet. Is wen het eer
ste gevoelen toegedaandan kan men gerust niet het voorstel
van burgemeester en wethouders medegaan. In het laatste
geval zou hetzijns inziensop den weg der gemeente liggen
zich met ernst bij den koning te doen hoorenten einde eene
goedkeuring van dat onwettige besluit te voorkomen. Het beste
zou dan zijn eene speciale commissie met het onderzoek der
zaak te belasten. Spr. dunkt, dat dit in de opvatting van de
heeren JoDgsma, Wiersma en Bloembergen de meest [rationelo
wijze van handelen is. Daarentegen acht hij uitstel der [beslis
sing en het afhankelijk maken van deze van de koninklijke goed
keuring geen houding overeenkomstig de roeping en waardig
heid van den raad. Hij voor zich is nog niet overtuigddat
liet aannemen voor notificatie iets aan de zaak kan schaden.
De heer Wiersma komt op tegen de bewering van den heer
Rengers, als zouden hier maar twee wegen openstaan: óf voor
notificatie aannemen van- óf verzet tegen het besluit. Hij meent, dat
tusschen deze beide wegen nog een middenweg ligt en juist dien
weg heeft hij voorgesteld te bewandelen. Hij is tot dat voor
stel geleid uit overweging om den raad te vrijwaren voor eene
besluit, waarbij gedeputeerde staten van eene illegale handeling
worden beschuldigd. Dit wil hij doen uitmaken door de hoog
ste magtden koning. 8pr, kan zich niet voorstellendat de
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 11 Junij 1874.
59
raad iets aan zijne roeping of waardigheid zoude te kort doen
wanneer hij zich aan een door den koning goedgekeurd regle
ment onderwerpt. Van den anderen kant acht hij het Diet pas
send zicli le onderwerpen aan een reglementdat nog geen kracht
van wet bezit. Indien dat beginsel doorgingdan zouden de
staten wel allerlei besluiten kunnen nemen. Al dn regten van
de verschillende autoriteiten zijn bij de wet geregeld er is geen
sprake van hooger of lager, als ieder slechts blijft binnen de
grenzenhem bij de wet aangewezen. De heer Rengers heeft
het besluit der staten noodlottig genoemd spr. echter kan die
uitspraak volstrekt niet beamen. Indien hij het besluit noodlot
tig achtte, zou hij er met kracht tegen willen opkomen; maar
juist, omdat hij het Diet als noodlottig beschouwt, daarom wil
hij niet medewerken tot een besluit, waarbij dat besluit wordt
af- of goedgekeurd, maar de koninklijke goedkeuring afwachten.
En hij vertrouwt, dat die goedkeuring wel voor de in de aan
staande maand te houden zomervergadering der staten zal zijn
ontvangenzoodat de beslissing niet lang zal behoeven te wor
den aangehouden. Op de aangevoerde gronden biijft spr. de
aanneming zijner motie aanbevelen.
De heer Dirks wijst er op dat men door de aanneming der
motie op een onzeker standpunt zal komen te staau. Indien
eens onverhoopt de kouiuklijkc beslissing langen tijd uit blijft,
hoe vraagt spr. zal het dan met het onderhoud van bedoelde
vaarwaters gaan Met de wateren in het tweede punt der con
clusie bedoeld is het een ander gevalwant omtrent deze heb
ben gedeputeerde stateu nog maar in overweging genomen een
voorstel te doen dus deze zijn nog niet verklaard als door de
provincie overgenomen de andere daarentegen wel.
De heer Attoma acht het noodig met nog een enkel woord
het besluit der staten in het ware licht te stellen. Daartoe dan
dienedat na het bekende arrest in zake de Lemsterrien met
het dusgenaamde leggersijst^em niet ineer te regeren was. Men
moest dus een nieuwen weg vinden waarop iu het onderhoud
van publieke vaarwaters is te voorzien. Nu was de consequen
tie van dat arrest deze, dat elk in de gemeente liggend vaar
water in onderhoud ten laste van die gemeente is. Doch nu is
het duidelijk, dat daardoor enkele gemeenten ontzettend wor
den bezwaard. Wat hebben daarop gedeputeerde staten gedaan
Zij hebben onder meer den staten voorgesteld die stroomkat.alen
en vaartenwelke zij in het algemeen provinciaal belang achten,
in onderhoud en beheer van de gemeenten over te nemen. Dit,
zegt spr.is in het kort de porté van de overname. Ten einde
daartoe te geraken zijn met de gemeentebesturen onderhandelin
gen gevoerd. In de jongste staten-vergadering werden nu bij
een gemotiveerd besluit overgenomen in onderhoud en beheer
die vaarwaters waaromtrent de onderhandelingen met de ge
meentebesturen waren afgeloopen. Daaronder is het thans be
sproken gedeelte van de gracht, tot dusverre in onderhoud
en beheer bij de gemeente Leeuwarden. Dat gedeelte gracht
behoorde de gemeente in publieke regtelijken zinde kosten
vsn het onderhoud werden uit de gemeentekas gehoed. Blijkens
de stukken werd daarover tusschen gedeputeerde staten en bur
gemeester en wethouders eene correspondentie gevoerd en werden
aan laatstgenoemde verstrekt die ophelderingen, welke zij hadden
verlangd. Gevolgd is het besluit, dat dit gedeelte gracht in beheer en
onderhoud ia overgenomen. Daarvan is geschied mededeeling, en
burgemeester en wethouders stellen thans voordie mededeeling
aan te nemen voor kennisgeving. Spr. vraagtwaarom mag niet
de hoogere autoriteit, die volgens de provinciale wet op alle
vaarwaters in de provincie het toezigt uitoefent en die meent,
ten einde dat toezigt te kunnen uitoefenenzelf die vaarwaters
in onderhoud en beheer te moeten hebben, tot die overname
overgaan? Met de economie van on9 staatsregt is zulks even
min in strijd als met eenig artikel in onze geschreven staats
wetten. De juistheid dezer stelling wordt o. a. ook bevestigd
daardoor, dat, gelijk in eene der missives van hh. gedeputeerde
staten wordt opgemerkthet rijkindien het voor een rijksweg
oen provincialen wig behoeftdien publiek-regtelrjken provin
cialen weg, in ouderhoud en beheer, krachtens regeringsregt,
Daar zich kan trekken. Op dezelfde wijze hebben thans de sta
ten bij besluit geconstateerd, dat sommige vaarwaters, anders
door de gemeenten onderhouden in onderhoud cn beheer door
de provincie zijn overgenomen. De tollen en al wat dies meer
zijworden intact gelaten. Niets auders wordt overgenomen
dan het onderhoud eu het beheer voor zoo verre dit wordt ver-
eischt ter verzekering van het onderhoud. Spr. kan volstrekt
niet zien welk bezwaar er in steekt om de missivewaarin dit
feit aan de gemeente wordt kenbaar gemaakt, voor notificatie
aan te nemen. Hij kan aan liet voorstel van burgemeester en
wethouders geene andere verklaring geven dan dat ze te ken
nen geven niet eerder in de gelegenheid te zijn geweest den raad
van de zaak te informeren doch vertrouwen dat er bij deu raad
geen bezwaar tegen bestaat om het feit te erkennen als feit,
niets meer en niets minder, en de mededeeling van dat feit voor
notificatie aan te nemen. Hij ziet niet in, dat de raad daarmede
afstand doet van eenig regt of iets prejudicieert noch voor het
hedennoch voor de toekomst.
De heer Jongsma stemt het den heer Attema toe, dat do
porté van het besluit der 6taten zoo goed mogelijk zal zijn doch
hij blijft bewerendat het onwettig is. En waarom is dat be
sluit naar sprekers oordeel onwettig? omdat het gebaseerd is op
eene opvatting van het arrest van het hof van Frieslaud in zake
de Lemsterrien die spr. voor onjuist houdt. En omdat hij de
opvatting van dat arrest onjuist achtdaarom acht hij ook de
op die opvatting gebaseerde voorstellen onjuistmet andere
woordenonwettig. Men heeft de handeling der staten verschil
lenderlei wijze gekwalificeerd men heeft gesproken van overne
men oritlaatin, ontheffen, ook al van afnemen enz.; doch spr. is van
oordeeldat daarvoor in onze taal geen woord te vinden is
wat zich tot eene juiste karakterisering daarvan leentmen moet
daarvoor de taal onzer oostelijke naburen te hulp roepen; deze
geven in hun annextlren liet juiste karakter der handeling aan
de hand.
De Voorzitter acht de zaak thans nagenoegzaam toegelicht.
Een enkel woord zij hem nog gegund. Ook hij acht het wen
schelijkdat de groote vaarwaters in één hand komen. De heer
Dirks heeft zoo stiaks over de Harlingervaart gesproken. Spr.
kan er bij voegeu dat de Dockurner-Ee in soortgelijken toe
stand verkeert. Verder moet hij er op wijzen dat men in deze
gemeente op nagenoeg dezelfde wijze gehandeld heeftals thans
de staten handelendoor de overname van een menigte stegen
paden en wallendie vroeger door particulieren werden onder
houden.
De heer Wostonborg verklaart de motie van den heer
Wiersma te hebben ondersteund. De zaak zelvede overname
in beheer en onderhoud, kan hij toejuichen, maar hij baseert
zich op de door den lieer Dirks gestelde vraag, hoe het intussehen
met het onderhoud zal gelegen zijn. Indien toch de koninklijke
goedkeuring weg blijftzullen de staten aan hun besluit geen
uitvoering geven en ais du de gemeente zich voor ontlast houdt
dan zal niemand voor het onderhoud zorgen.
De heer Rengörs gelooft, dat er dwaling bestaat opzigtens
de beteekenis van het voor notifiatie aannemen. We nemen
het besluit voor notificatie aan zegt spr. niets meer
doch we zullen de wateren zoolang onderhouden tot dat we door
een goedgekeurd reglement van dat onderhoud ontheven zijn.
Spr. "acht" dus het voorgestelde zoo onschuldig mogelijk en kan
zich daarom niet verklaren hos daartegen zooveel oppositie
wordt gevoerd.
De heer Westöabörg meent toch in het besluit te hebben
gelezendat bedoelde vaarwaters door de provincie in onder
houd en beheer zijn overgenomen. Daarmede zou men dus zeg-