Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 28 Januarij 1875. huis, dienst 1874 te verhoogen van j 743.95 en alzoo nader vast te stellen op f 8550.40. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders in zake de verevening van de kostenvallende op de alhier van 's koningsiuege te houden hard draverijen. De conclusie van het voorstel luidt aldus t,a. Boven het bij raadsbesluit van 28 Mei 1874 toegekende //bedrag ad 200 nog 100 voor rekening der gemeente te ne- z/menter bestrijding der kosten van de op 18 Junij 1874 bin- //nen deze gemeente gehouden harddraverij om door Z. M. den //koning uitgeloofde prijzen. i,b. In het vervolg de helft der kosteD van de alhier te hou- z/den harddraverijen om van wege Z. M. den koning uit te loven //prijzen, voor rekening der gemeente te nemen." De heer Plantenga merkt op dat, toen in Mei des vorigen jaars het voorstel werd gedaan om van gemeentewege in de kos ten van de op 18 Junij te houden harddraverij eene bijdrage van ƒ200 te verleenenhij zich met dat voorstel heeft vereenigd op grond dat als motief daarvoor werd aangevoerddat op de provinciale begrooting ten bedoelden einde geen post voorkwam, waaruit die kosten zouden kunnen worden bestreden en dat het ook slechts voor dat ééne jaar zoude wezen, dewijl later daarin op andere wijze zou worden voorzien. Nu evenwel bij voortduring eene bijdrage wordt gevraagd en omdat het hier geldt eene gunst door Z. M. aan de provincie en niet uitsluitend aan de hoofdstad ver leend zoodat het in zekeren zin eene provinciale zaak is nu moet spx. bezwaar maken een gedeelte der kosten daarvan ten laste der gemeentekas te brengen. De Voorzitter releveert, dat Z. M. wel uitdrukkelijk heeft bepaalddat de harddraverij te Leeuwarden zal worden gehou den en dat de gemeente daarvan ontegenzeggelijk voordeelen geniet, die zeer versmelten als men ze over de geheele provin cie gaat verdeelen. Het provinciaal bestuur blijkt ook niet on genegen te zijn iets in de kosten bij te dragenmaar heeft het niet billijk geachtdat de provincie 3/5 en de gemeente 2/g daarvan droegbeter oordeelde hetdat provincie en gemeente ieder de helft voor hare rekening namen. Burgemeester en wethouders hebben zich met deze opvatting kunnen vereenigen doch meen den geen bepaald cijfer te moeten voordragen. Het later beschik baar stellen van nog een drietal prijzentengevolge waarvan in onderscheidene bladen advertentiën zijn moeten worden geplaatst, heeft ten vorigen jare de vermoedelijke kosten aanmerkelijk doen overschrijdenwaarom thans boven het reeds toegestaan bedrag van 200 nog eene bijdrage van 100 wordt gevraagd. De heer Brunger is met den voorzitter van gevoelendat de gemeente Leeuwarden bij de zaak groot belang heeft. Hard draverijen behooren tot die volksvermakenwelke men hier gaarne wilen dewijl deze harddraverij gehouden wordt in een gunstig 8aizoenheeft men steeds een druk bezoek te wachtenzoodat de directe voordeelen daarvan voor de ingezetenen zeer groot zullen zijn. De heer Suringar zou ongeveer hetzelfde willen hebben aan- fevoerd als de heer Plantenga. Ook hij heeft ten vorigen jare e 200 toegestaan, omdat er wierd gezegd, dat het slechts voor één jaar zoude- zijD. Hij zegt het den heer Plantenga na, dat het hier eene provinciale zaak geldt en hij kan zich niet voor stellen dat het provinciaal bestuur zich aan de kosten daarvan zou willen onttrekken. Daarenboven draagt de provincie de kostendan ook draagt de hoofdstad het hare daarin bij. Om der hoofdstad bovendien in rekening te brengen wat eenige ne ringdoenden van de harddraverij profiteren en daarmede deze onverpligte uitgave harerzijds te wettigendit beschouwt spr. niet als een motief van het fijnste gehalte. Het groote belang ligt hier, zijns inziens, niet in het toevallig voordeel van som migen, maar in de aanmoediging van de paardenfokkerij, de ver edeling van het paardenrasen dat belang geldt de geheele pro vincie. Hij zal zich daarom niet met het voorstel vereenigen. De heer DuparC merkt opdat Z. M. niet heeft bepaald dat in Friesland maar dat op 18 Junij in Leeuwarden eene hard draverij zal worden gehouden. Op die harddraverij vallen kos tendie men niet van den koning kan vragen. Nu heeft het provinciaal bestuur gezegdwij nemen de helft dier kosten voor onze rekening, indien het gemeentebestuur van Leeuwarden de ar.dere helft op zich neemt. Het geld daarvoor moet altijd op de eene of andere wijze gevonden worden en nu is het meer eene kwestie van kieschheid of de gemeente Leeuwardenwier ingezetenen van de harddraverij zooveel voordeel en genoegen genieten zich onbetuigd mag laten. Spr. gelooft, dat, van dit standpunt uitgaande, de uitgaaf voor de gemeente zeer goed verdedigbaar is. De beraadslaging hierop gesloten zijnde brengt de Voorzit ter punt a van de conclusie in behandeling. De heer Suringar merkt opdat hij aan dit onderdeel der conclusie zijne stem niet zal onthouden, wijl het zoo straks door hem geavanceerde uitsluitend op puut b betrekking heeft. Punt a, vervolgens in omvraag gebragtwordt met algemeene stemmen aangenomen. Punt b. Den heer Bloembergen komt het voordat in dit onderdeel der conclusie wel iets vaags is. Hij althans acht het geraden hier bepaald te doen uitkomen dat men bedoelt de harddra verij die het gevolg is van de in 1873 (den juisten datum weet spr. op dit oogenblik niet) door den koning genomen beschikking. De uitdrukking /7van de alhier te houden harddraverijen om van wege Z. M. den koning uit te loven prijzen" acht spr. te on bestemd. De Voorzitter leidt uit het door den heer Bloembergen gespro kene af, dat deze bevreesd is, dat er, behalve die op 18 Junij nog meer harddraverijen van wege Z. M. zullen worden gehouden' De heer Bloembergenwel verre van daarvoor vrees te koesterenzou dit wel wenschen doch hij wil zorg dragen dat niet door dit besluit worde geanticipeerd ^p des raads opinie bij eene mogelijke beschikking des konings van gelijken aard. De bedoeling van het voorstel isdat ten behoeve van de op den 18 Junij voortaan te houden harddraverijen om door den ko ning daarvoor beschikbaar gestelde prijzen de helft der kosten door de gemeente zullen worden gedragen. Spr. zou daarom achter het woord alhier willen doen volgen //ingevolge gunstige //beschikking van Z. M. dd De Voorzitter zegt, dat uit de discussie reeds genoegzaam is gebleken welke de bedoeling van het besluit is. In een vrij- evig besluit als het onderhavigeacht hij de aanhaling van den atum enz. van Z. M. besluit wel wat misplaatst. Ze is boven dien overbodigdoordien uit de discussie is gebleken dat men het oog heeft op de harddraverij die gehouden wordt ter fees telijke herdenking van den slag bij Waterloo. De heer Bloembergen blijftin weerwil van het door den voorzitter aangevoerdede inlassching der bedoelde woorden wen8chelijk achten en doet daartoe het voorstel. De heer van Sloterdijck zegt, dat het voorstel op hem den indruk heeft gemaaktdat het niet speciaal betrekking heeft op de harddraverij van 18 Junijmaar op de harddraverijen van 's koningswege in het algemeenenin dien zin opgevatver- eenigt hij zich gaarne met het voorstel. Hechten burgemeester en wethouders echter eene meer beperkte beteekenis aan hun voorsteldan zou hij er voor wezen dit uit de bewoordingen te doen blijken en dit niet aan de discussie over te laten. De heer Attema acht het niet geraden zich door eene om schrijvingals de heer Bloembergen wenschtte binden. Stel het gevaldat er van wege den koning nog eene harddraverij wordt aangeboden dan dunkt spr. zal de gemeente toch zeer gaarne de helft der kosten daarvan willen dragen. Door Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 28 Januarij 1875. 7 het woord //harddraverijen" is ook spr. in de meening gebragt dat men het oog had op alle van 's koningswege alhier te hou den harddraverijen. Het amendement van den heer Bloembergen wordt hierop aan genomen met 12 tegen 5 stemmen, die van de heeren Telting Brunger, Buma, Attema en Jongsma. Het aldus geamendeerd punt b wordt vervolgens met 14 te gen 3 stemmen die van de heeren BrungerPlantenga en Su ringar aangenomen. 3 Voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoek van M. S. Hirschom op nieuw met eene gratificatie te worden begiftigd. In overeenstemming met de conclusie van het voorstel wordt besloten Aan M. S. Hirsch, vroeger openbaar onderwijzer in deze ge meente, over 1875 eene gratificatie uit de gemeentekas toe te kennen ten bedrage van een honderd vijf en twintig gulden. 4. Voorstel van burgemeester en wethoudersom in de nabijheid van de kazerne eene bergplaats voor eene brandspuit te stichten. Overeenkomstig de conclusie van het voorstel wordt besloten a. Burgemeester en wethouders te magtigen om in de nabij heid der kazerne ten koste van de gemeente te stichten eene bergplaats voor eene door het rijk te verstrekken brandspuit, die door de manschappen van het garnizoen alhier zal worden be diend en in geval van brand in de gemeente zal werken onder de bevelen van den burgemeester of dien hem vervangt. b. Burgemeester en wethouders op te dragen om te zijner tijd den raad voorstellen aan te bieden tot verevening der kosten uit het sub a vermeld besluit voortvloeijende. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders op een nader verzoek van Kloos en van Limburgh te Rotterdamom kwijtschelding van be- loopen boete. De conclusie van het voorstel luidt als volgt //Aan de heeren Kloos en van Limburghhandelaren te Rot terdamovereenkomstig hun daartoe bij adres van 4 December z/1874 gedaan verzoekalgeheele kwijtschelding te verleenen van //de boete ad 1375 door hen beloopen ter zake te late leve ring van de door hen bij contract van 16 April 1873 ten be- z/hoeve dezer gemeente aangenomen levering van 230,000 Sten- //zelbergerkeijen." De heer van Sloterdijck zegt, dat hij ook thans niet zich met het voorstel tot het verleenen der kwijtschelding kan ver eenigen. Hij wenscht in de eerste plaats op te merken, dat, alhoewel adressanten zich met gepasten eerbied tot den raad wen den zij zeggen dit ten minste in het adres die gepaste eer bied al zeer beperkt blijkt te zijn. Moge het al in administra tive zaken niet verboden zijn op eene zelfde zaak terug te ko men, wat in regtelijke zaken wel het geval istoch komt het spr. voordatna afwijzing van een verzoekde telkens her haalde indiening daarvanin de hoop van door die herhaling het geluk te hebben van te worden toegewezenblijk geeft van zeer beperkten eerbied tegenover het collegie tot wien men zich wendt. De adressanten vervolgt spr.hebben nu althans zich de moeite gegeven om voor hun verzoek motiven aan te voerenen er kennen daarin bij de vorige gelegenheid nalatig te zijn geweest. Maar vraagt spr. wat voor motiven zijn het Alles komt in hoofdzaak neer op één motief: het beroep op de arbeiders kwestie. Wel zijn er verschillende argumenten gebezigd, doch de arbeiderskwestie maakt van allen de kern uit. Ten opzigte van dat motief wenscht spr. de opmerking te makendat het dan alleen als een gunstig motief kan worden aangemerktwan neer het feit, waarop gedoeld wordt, een niet voorzien toeval uitmaakten naar zijüe meening blijkt dit geenszins uit de door adressanten overgelegde verklaringen. Wel leggen zij een schrijven over van de eigeuaars der groe ven waarin wordt gezegddat na de bestelling de treurige arbeiderskwestie is ingetredenmaar deze bewering klopt niet met de verklaring van den burgemeester van Königswinter waarinlet welgezegd wordtdass die in den letiten „Jahren eingetretene und allgemein bekannte Krisis in den Arbeits- //Verhaitnis8enDeze clausule zegt spr. toont duide lijk aan, dat de arbeiderskwestie niet alleen tijdens de bestelling ook te Königswinter reeds aanhangigmaar bovendien alge meen bekend was. En nu vraagt hij of men in casu spreken kan van een niet voorzien toeval Wat overigens de verkla ring van de eigenaars der groeve aangaat spr. kan daar aan weinig waarde toekennendezeimmerszijn in dezen belanghebbende; want een aannemer, die aan het gevaar van het beloopen van boete wil ontkomensicureert zich bij zijne leveranciersop wie hij dat gevaar overbrengt. Het is dus aan nemelijk dat de firma Bachem k Co. finantiëel bij de zaak is geïnteresseerden voor spr. kan eene verklaring van dergelijke firma van weinig beteekenis zijn. Een tweede motief, dat door de aannemers tot kwijtschelding der boete is aangevoerd is de strenge keuringop de geleverde keijen toegepastdoch spr. gelooft nietdat het kan opgaan dit tot een motief te doen strekken. Daaruit toch blijkt, dat de aannemers getracht hebben verkeerde waar te leveren en door afkeuriDg gedwongen zijn andere keijen te leveren waarmede eenige tijd verloopen is. Waar dus, zoo als in casu, primitief de schuld bij de aannemers ligt, daar gaat het niet aan de boete, op te late levering gesteld, op de gemeente te doen drukken, en zal spr. tegen de conclusie moeten stemmen. De Voorzitter, ofschoon zich geenszins geroepen achtende om als verdediger van de aannemers op te treden kan wat hem aangaatin de wederindieniDg van het verzoek niet zien gebrek aan eerbied jegens de achtbaarheid van den raad vooral niet wanneer hij het oog vestigt op de discussie bij de eerste behandeling gevoerd. Toen juist was het de heer van Sloter dijck die beweerdedat de adressanten voor hun verzoek geen gronden hadden aangevoerd en dat het eenige motief, waarop burgemeester en wethouders zich baseerdenwas dat de ge meente door de te late levering geen schade had geleden. De adressanten hebben de gegrondheid van dit beweren ingezien en thans tot justificatie van hunne aanvrage de vereischte beschei den overgelegd waaruit naar hun denkbeeld de onmogelijkheid om de leverantie binnen den gestelden termijn uittevoerenkan blijken. Nu zeide de heer van Sloterdijck, dat de overgelegde verklaringen niet het bewijs leverendat het feitwaarop de aannemers zich beroepenniet kon worden voorzien ja dat zelfs uit de verklaring van den burgemeester van Königswinter blijkt, dat dat feit reeds vóór de bestelling bestond; doch spr. veroorlooft zich de opmerkingdat des burgemeesters verklaring niet speciaal ziet op de plaats zijner omgevingmaar op meer plaatsen in den omtrek en dat uit de bewoordingen dier verkla ring met genoegzamen grond is op te makendat ten tijde van de aanbesteding de arbeidskrisis te Königswinter nog niet was ingetreden. Spr. vestigt er verder de aandacht opdat de heer van Slo terdijck bij de vorige behandeling heeft gezegd datzoo de aannemers hier niet tijdig geholpen konden worden zij zich tot andere leveranciers hadden moeten wenden. Hij moet er thans met nadruk op wijzendat het nu gebleken isdat de Stenzel- bergerkeijen nergens elders dan te Königswinter verkrijgbaar zijn en dat dusindien de eigenaars dier groeven niet leveren kon den ook de aannemers buiten staat waren aan hunne verplig- tingen te voldoen. De Stenzelbergerkeijen zijn niet anders dan het residu van groote brokken steen voor andere werken be stemd zoodat de levering daarvan geheel afhangt van het al of niet aanwezig zijn van werk voor die groote werken. In hoever de leveranciers bij de kwijtschelding van boete be trokken zijn isnaar spr's meeningde heer van Sloterdijck in gebreke gebleven te bewijzen. De beweriog van dien spreker berust ten dezen slechts op eene bloote onderstelling.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1875 | | pagina 2