I
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan 11 Maart 1875.
29
Vergadering van Donderdag 11 Maart 1875.
Tegenwoordig 13 leden; afwezig de heeren RengersBloem
bergen JongsmaBrunger van der Meulen en de la Faille met
en Hommes en Buma zonder kennisgeving.
Bij ontstentenis van deD heer burgemeester wordt het presidium
door den oudsten wethouder, den heer J. J. Bruinsma, waarge
nomen.
I. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goed
gekeurd.
II. Wordt ter tafel gebragt:
1. Een voorstel van burgemeester en wethouders op het ver
zoek van Marcel Wenmackers te Luikom kwijtschelding van
de door te late levering van trottoirbanden beloopen boete.
2. Idem op het verzoek van den hulponderwijzer A. Baarsm
om eene gratificatie voor verrigte buitengewone diensten.
3. Een schrijven van de commissie van toezigt op het mid
delbaar onderwijsdaarbij ter vervulling van de door het
overlijden van den heer A. A. Hulshof! in die commissie ontstane
vacature aanbevelende de heeren jhr. mr. I. F. van Humalda
van Eijsinga, J. B. Weerman en dr. J. Baart de la Faille.
Deze stukken zijn ter inzage gelegdom in eene volgende
vergadering te worden behandeld.
4. De rekening van kosten der schutterij over 1874.
Ten fine van onderzoek in handen gesteld van de heeren Ooster-
hofï, de With en Wiersma.
5. De rekening van administratiekosten der bank van leening
over 1874.
Ten fine van onderzoek in handen gesteld van de heeren Buma,
Dirks en Wijbrandi.
6. Eene aanvrage van het bestuur van het stads ziekenhuis
om magtiging tot het doen van af- en overschrijvingen op de
begrooting dier instelling voor de dienst 1874.
Ten fine van onderzoek in handen gesteld van de heeren van
Valkenburg, Wijbrandi en Dirks.
7. Een besluit van den heer commissaris des koningshou
dende benoeming van den heer K. Tigler Wijbrandi tot lid van
het collegie van zetters dezer gemeente.
8. Eene resolutie van heeren gedeputeerde staten houdende
goedkeuring van 's raads besluit tot afstand van eene plek gronds
aan de firma A. Menalda en zonen.
9. Een schrijven van de wed. J. Voorst, houdende dankbe
tuiging voor de aan haar toegekende gratificatie.
10. Een schrijven van P. Meethhoudende mededeeling van
het overlijden van zijnen broeder C. Meethvischafslager alhier.
De sub 710 vermelde stukken zijn voor kennisgeving aan
genomen.
11. Het verslag nopens den toestand van het lager onderwijs
in deze gemeente over 1874.
Ter inzage gedeponeerd.
Hl. Wordt overgegaan tot de behandeling van de op den op-
xoepingbrief vermelde punten
1. Voorstel van burgemeester en wethouders op de adreseen van B.
van BatelesE. Sonnega en H. Vlietstrahoudende verzotk om ver
hooging hunner bezoldiging als beambten aan de bank van leening.
De conclusie van het voorstel luidt als volgt
,/Aan de adressanten te kennen te geveu dat althans voorloo-
pig op hun verzoek ongunstig wordt beschikt."
De heer Attema wil ten behoeve van deze adressanten een
lans brekenwant naar het hem voorkomtzijn hunne tracte-
menten werkelijk zóó laagdat verhooging daarvan allezins ratio-
Bijvoegsel, beiioorende bij de Leeuwarder Courant.
neel mag worden geacht. Ook de commissie van administratie
der bank van leeniog heeft dit feit erkendalthans hot staat
met zoovele woorden in haar advies te lezen dat sommige ge-
emploijeerden der bank te laag bezoldigd worden. Die commis
sie intusschen wil het verzoek hebben afgewezen op grord van
de omstandigheid dat de bank in de laatste jaren met verlies
heeft gewerkt. Spr. vindt dit gf-en juist argument. Hij wil aan
nemen dat de bank in de laatste jaren verlies heeft geleden,
doch hij gelooft niet, dat dit een motief mag wezen tot alwij-
ziüg van een verzoek der beambten om verhoogiDg van tracte-
ment: Naar zijn oordeel is het nog zeer kwebtiëuswat wel het
beste isdat eene bank van leening met winst dan wel met ver
lies werkt, 't Geldt hier eene instelling van weldadigheiden
bij deze mag wel nimmer het behalen van winst #p den vool^
grond staan. Hoe het ook zij het met verlies werken mag
nimmer aanleiding geven tot de afwijzing van een verzoekdat
op zich zelf door de commissie van administratie schijnt gebil
lijkt te worden. 8pr. is van oordeeldat de raad zich eenvou
dig heeft af te vragen of de tractementen van de adressanten
in verhouding met het door hen verrigte werk billijk zijn te ach
ten En die vraag gelooft spr. ontkennend te mogen beantwoor
den. Hij wenscht er op te wijzen dat de adressanten bijna hun
ganschen tijd voor de werkzaamheden aan de bank beschikbaar
moeten houden en dus nagenoeg geen gelegenheid voor extra
werk hebben, voorts, dat zij van de in 1871 aan al de be
ambten toegekende verhooging weinig geprofiteerd hebben twee
hunner hebben toen eene verhooging van 25 en een eene van
J 50 genoten. Spr. is mitsdien van meening, dat er allezins ter
men bestaan het verzoek in te willigen en indien zijn denk
beeld gedeeld wordt, zal hij op de conclusie van het voorstel
een amendement voorstellen.
De heer van Valkenburg kan zich geheel vereenigen met
hetgeen door den heer Attema is in het rnidden gebragt. Ook
hem komt het voor, dat, wanneer de adressen op het door de
commissie van administratie bijgebragt argument werden afgewe
zen de gemeente zou meten met een maatw aarmede ze niet
mag meten. Aan dat argument vasthoudende, zou men op het
laatstbij toenemend verliesde bezoldiging der beambten moe
ten verlagen. Spr. hoopt daarom zeerdat de heer Attema een
amendement zal indienen.
De heer Duparc zegtdat de heer Attema zijn gevoelen ge
heel heeft uitgedrukt. Hij wenscht echter eene oplossing aan de
hand te geveu. Men zal erkennen, dat het wel wat moeijelijk
is thans reeds een besluit te nemen, geheel tegen het advies van
de commissie van administratie. Ook zou spr. niet weten indien
het voorstel van burgemeester en wethouders werd afgestemd
wat voortestelleneene verhooging van f 25, J 50 of j 75.
Daarom oppert hij de vraagof het niet raadzaam zou wezen
dat het voorstel door burgemeester en wethouders werd terugge
nomen om nogmaals de commissie van administratie ter zake
te hooreu. Dan althans heeft mea kanseen goed voorstel te
krijgen.
De heer van Sloterdijck geeft te kennen dat hij het denk
beeld van den heer Attema kan ondersteunen. Hij wenscht
nogtans niet, dat er een besluit worde genomen in strijd met
het advies van de commissie van administratie, maar dat door
den raad worde uitgesproken en aan die commissie medegedeeld,
dat het eenige door haar aangevoerde argument hem niet geldig
voorkomt.
De heer Dirks kan zich niet zoo dadelijk bij het denkbeeld
van den heer Attema aansluiten. De aanneming van een amen
dement als door dien spreker bedoeldstaat zijns inziens met
verwerping van het voorstel van burgemeester en wethouders
gelijk. Daartoe wenscht hij niet overtegaannu 8 leden van
den raad afwezig zijn en van het dagelijksch bestuur slechts één
lid aanwezig is. Daar toch de zaak niet zoo pressant is, is hij
meer genegen de behandeling daarvan veertien dagen uittestellen.
6