98
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 2 September 1876.
titularis ontslag uit zijne betrekking heeft gevraagd een ambte
naar te benoemendie gebezigd kan worden tot het verrigten
van schrijfwerkmaar die tevens zal strekken tot versterking
van het politie-personeel. Dit denkbeeld heeft ook bij burge
meester en wethouders ingang gevondenmen wil den Bieawen
ambtenaar tevens de bevoegdheid van politie-agent toekennen
en zegt spr., is dit het geval, dan meent hij dat art. 193 der ge
meentewet voorschrijftdat de dienaren van politie worden aan-
festeld op voordragt van den commissaris vaa politie door den
urgemeester. Wanneer men den te benoemen titularis tevens
het karakter van politie geeftdaa zalnaar sprs. meening, deze
van groot nut kunnen zijn. Hij kan dan handelend optreden en wer
kelijk strekken tot versterking van het politie-personeel. Men
lette er opdat de bijstand van één persoonbij de politie
soms veel kan afdoen en dat in alle geval de politie magt dan
een man meer zal tellen.
Ten opzigte van de 2e door den heer van Sloterdijck gestelde
vraagbetreffende de finantiënmerkt spr. opdat men slechts
eene som van ƒ200 meer voor traktement zal moeten uitgeven,
daar de tegenwoordige ambtenaar eene bezoldiging van ƒ250 ge
niet. Tegenwoordig wordt die bezoldiging bestreden uit het fonds
„bureaukosten der politiebesluit men echter tot aanstelling
van den nieuwen ambtenaar, dan zal men dat fonds daarvoor
niet meer kuDnen bezwaren en dus met eene som van 250
kunnen verminderenterwijl daarentegen de post „jaarwedden
der politiedienaren" met de bezoldigiging van den nieuwen amb
tenaar sal moeten worden verhoogd. Spr. gelooft, dat de aan
stelling van een' inspecteur van politie (titulair) tot geene moeije-
lijkheden of verwarring bij de begrooting aanleiding zal geven.
Hij is van meeningdat gaf men niet de in dezen bedoelde facul
teit de commissaris van politie welligt zou overgaanom een
misschien overigens zeer verdienstelijk politie-dienaar aan de wer
kelijke dienst der politie te onttrekken maar hemomdat hij
eene goede h&Dd schrijft, zou gebruiken voor het verrigten van
schrijfwerk. Ditzegt spr.zal door de aanstelling van den
nieuwen ambtenaar worden voorkomenmen zal dan iemand
hebbendieofschoon in het kader der politie opgenomen en
met bevoegdheid om als zoodanig op te tredenuitsluitend be
stemd zal zijn voor het verrigten van het noodige schrijfwerk.
Hierna worden de beide onderdeden der conclusie in rond
vraag gebragt en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer Jongsma verklaarde er zich tegendoch verlangde
geen stemming.
3. Voontd van burgemeeiter en wethouders omtrent het schrijven
eener commissie uit de gemeente Oemertbetrekkelijk den aanleg van een
spoorweg NijmegenHelmond.
De conclusie van dit voorstel luidt„aan de commissie uit de
„gemeente Gemert in antwoord op hare missive ddAu
gustus 1875 te kennen te geven dat de raad der gemeente
„Leeuwardenofschoon erkennendedat door de beoogde spoor-
„weglijn eene kortere spoorwegverbinding met Belgie en Frank
rijk zoude tot stand komen dan de thans bestaande en zelfs
„die, in het regerings-ontwerp opgenomen, evenwel van oordeel
„isdat het belang dezer gemeente daarbij niet in die mate be
srokken isdat het aanleiding zoude kunnen gevenom bij de
„tweede kamer der staten-generaal het adres van de gemeenten
„Eindhoven Helmond GemertMill en Grave tot aanleg op
„staatskosten van een spoorweglijn Nijmegen via Grave Mill
„GemertHelmond met Eindhoven als centraalpuntte onder
steunen."
De heer Duparc zegtdatofschoon hij beleefdheidsbetoon
ook van bestuur tegenover bestuur op hoogea prijs stelt, men
daarin ook te ver kan gaanzoo alsnaar het hem voorkomt
in dezen het geval is. De commissie uit de gemeente Gemert
heeft zich om ondersteuning van een aan de tweede kamer ge-
rigt adres tot aanlegop staatskostenvan den spoorweg Nij
megenHelmond tot het bestuur dezer gemeente gewend. Dit
zegt spr.zal ook misschien nog met vele andere commission
zake aanleg van spoorwegen het geval worden. Men zendt tegen
woordig immers bijna dagelijks adressen om adhaesie aan bij de
Hooge regering ingediende adressen. De commissie uit de gemeente
Gemert heeft, is spr. goed geïnformeerd, zich niet alleen gewend
tot het bestuur dezer gemeente, maar nog tot een tal van an
dere schier aan al de gemeenten noordelijk van Gemert ge
legen en die gerekend kunnen worden eenigzins belang bij den
aanleg van een spoorweg Nijmegen-Helmond te hebben, zijn adres
sen verzonden om adhaesie aan de zaak te verleenen. Achtte
men nu, zegt spr., den aanleg van bedoelden spoorweg werkelijk
voor deze gemeente van belang en besloot men aan het verlan
gen der commissie te voldoen, hij zou er voor zijn haar dit mede
te deelenburgemeester en wethouders stellen echter voor eeu
r.égatiej besluit te nemen op het door de commissie gedaan ver
zoek. Bij deze omstandigheid is spr. er voor, ook als antece
dent, het verzoek slechts voor notificatie aan te nemen. Wij
levenzegt hijin een tijd waarin de ziak der spoorwegen
levendiger is dan ooit. Wij zijn in dit opzigt misschien öog niet
aan het einde van het begin. Nog dikwijls zullen verzoeken
om adhaesie aan adressen tot aanleg van spoorwegen te
schenkeninkomenis het belang der gemeente Leeuwarden
daarbij dadelijk betrokken en wil men dan ondersteuning ver
leenen alléén dan zal antwoord dienen te worden gegeven.
Hij gelooft, dat de Gemertsche commissie er zelfs niet op ge
steld zal zijn om haar archief met de negatieve beschikkingen
op door haar gedane verzoeken te verrijken. Verder merkt hij
opdat de commissiedie het in dezen bedoeld verzoek doet
eigenlijk niet eens is eene commissie uit het gemeentebestuur
maar eene gemengde commissie.
Nadat dit laatste door den voorzitter was bevestigdstelt de
heer Duparc voor: het verzoek van de commissie uit de gemeente
Gemert om ondersteuning van een aan de tweede kamer gerigt
adres tot aanleg van een spoorweg NijmegenHelmond, eenvou
dig voor notificatie aan te nemen. Hij vindt voor het doen van
dat voorstel nog te meer grond, omdat, worden dusdanige ver
zoeken voor notificatie aangenomen, de secretarie van veel werk
zal verschoond blijven.
Het voorstel van den heer Duparc ondersteund zijndewordt
daarna ia behandeling genomen.
De heer Dirks wil nog een woord voegen bij hetgeen door
den heer Duparc is in het midden gebragt. Dezer dagenzegt
spr.heeft men kunnen lezen het verslag uitgebragt over den
aanleg van regeringswege van spoorwegen. Daaruit heeft men
kunnen zien, dat, behalve het wetsontwerp tot aanleg van staats
spoorwegen er niet minder dan 28 ontwerpen nog aanhangig
zijn. Daarbij komt nogzegt spr.het voorstel van de heeren
Kappeijne c. 8.zoodat hij de opmerkiDg van den heer Duparc
dat men nog niet aan het einde der spoorwegkwestiën isals
zeer juist beschouwt. Afgescheiden nog van de wenschelijkheid
uit het oogpunt van werkbesparingacht hij het voor notificatie
aannemen van het onderwerpelijk verzoek raadzaam.
De heer Attema zegtdat nu door burgemeester en wet
houders uit een oogpunt van beleefdheid vis vis de com
missie, reeds een voorstel is ontworpen het hem wenschelijk
voorkomt, dit voorstel aan te nemen. Hij meent voor zich, dat
het collegie uit het door de heeren Duparc en Dirks gesprokene
genoegzame aanleiding zal kunnen viDaen om wanneer derge
lijke verzoeken om adhaesie als het onderwerpelijke worden in
gezonden, voor te stellen deze voor notificatie aan te nemen.
Nu eens een voorstel is gedaangeeft hij aan de aanneming
daarvan de voorkeur.
Het voorstel van den heer Duparc hierua in stemming gebragt,
wordt verworpen met 4 tegen 9 stemmen. Vóór stemden de
heeren Duparcde la FailleTelting en Dirks.
De heer Wiersma zegt tegen het voorstel te hebben gestemd,
ofschoon hij overigens met het beginsel van den voorsteller in
VerBlag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 2 September 1875.
99
stemt. Ook hij meent, even als de heer Attema, dat, nu het
voorstel eens is gedaan het niet wenschelijk is, het door de com
missie uit de gemeente Gemert gedaan verzoekvoor notificatie
aan te nemen.
Hierna wordt het voorstel van burgemeester en wethouders in
rondvraag gebragt en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
4. Voortzetting der behandeling van het verslag wegens hst onder
zoek in de eeciën van het voorstel van burgemeester en wethoudere tot
wijziging der bepalingen voor de heffing eener directe belading op h-.t
inkomen (zie bijl. no. 15 van 's raads verslag van 1875).
De voorzitter zegt, dat men met de behandeling van dit punt
is genaderd tot punt b der conclusie van rapporteurs. Tevens
stelt hij de vergadering in kennis, dat bij hem op de nog af
tc handelen deelen der conclusion navolgende amendementen van
den heer ReDgers zijn ingekomen
„punt b te lezen als volgt
„dat het minium van het belastbaar inkomen bepaald worde op
„drie honderd een en vijftig gulden
„punt c te lezen als volgt
„dat ingeval het gemeentebestuur niet uit andere bekende om
standigheden kan afleiden of iemand valt in de termen van be-
„lastbaarheid als wettelijk vermoeden daarvoor zal geldendat
„hij als eigenaar, huurder of gebruiker eene woning heeft, waar-
„van de werkelijke huurwaarde op minstens ƒ1.50 per week kan
„worden gesteld
„punt d te lezen als volgt
„dat bij deze belasting eene progressie worde ingevoerd in dier
„voegedat de aftrek van een onbelastbaar cijfer daaltnaar
„gelang de klasse van belastbaarheid klimttot dat men met den
„aftrek op nihil daalt."
De heer Rengers wil terstond de door hem voorgestelde
veranderiogen in de conclusie van rapporteurs toelichtenen er
op wijzen dat zij in hoofdzaak de redactie betreffen. Hij meent
niet in het midden te behoeven te brengendat de nu voorge
stelde redactie juister is. Wat de door hem voorgestelde redac
tie van punt b aangaathet zal bij vergelijking der beide lezin
gen duidelijk zijn, dat de zijne meer past in het systeem der com
missie dan de oorspronkelijk voorgestelde. Daar toch blijkens
de bepaling van punt d, in de hoogere klassen geen aftrek van
een onbelastbaar bedrag plaats heeftzal de bedoeling van rap
porteurs met dit punt wel geene andere zijndan een minium
van belastbaar inkomen aan te duiden.
Hierna wordt punt b, geamendeerd als boven omschreven, in
beraadslaging gebragt.
De heer Attema verklaartdat door de commissie van rap
porteurs geen bezwaar wordt gemaakt de voorgestelde verande
ring van punt b over te nemen.
De heer Bloembergen zegt, dat hij zich niet met dit punt
kan vereenigen. Hij gelooft, dat de hier beoogde verandering
niet goed zal zijn. De redenen die hij daarvoor heeftzijn door
hem in eene bij de stukken gevoegde Dotain het breede ont
wikkeld. Hij vertrouwtdat de leden daarvan kennis hebben
genomen. Bij het indienen dier nota bestonden voor spr. twee
redenen om zich tegen het onderwerpelijk punt te verklaren.
Een dier redenenzegt hij is echter door de voorstellen der
commissie van rapporteurs komen te vervallen n.l. de verhoo
ging van het minimum. Ook daartegen had hij bedenkirgen
omdat dit er toe zou kunnen leidendat het totaal van het be
lastbaar inkomen lager en de precentage der belasting dienten
gevolge hooger zou worden. Bij het door de commissie voorge
steld systeem vervalt echter deze redendewijl volgens dater
geen aftrek zal plaats hebben bij hoogere klassen. Dit neemt
echter, zegt spr. niet weg, dat hij zich op vroeger aangevoerde
gronden niet kan vcreeuigen met eene verhoogiDg van het mi
nimum. Daardoor toch wordt een groot gedeelte ingezetenen
vrijgesteld van de verpligtiüg, om iets bij te dragen voor de
huishouding der gemeente. Spr. acht niet wenschelijk het getal
vrijgestelden te vermeerderen. Stelde men nog verlaging van het
quantum van belasting voorhij zou er zich gemakkelijker bij
kunnen nederleggen doch de mindergegoeden wil hij niet ge
heel vrijgesteld zienom iets voor de huishouding der gemeente
bij te dragen. Spr. zal er niet meer bijvoegen in de sectiën is
dit punt genoegzaam besproken. Hij twijfelt er niet aan of de
door hem in dezen voorgestane denkbeelden zullen weinig onder
steuning vindendoch deze omstandigheid belet hem echter niet,
om zich tegen het in behandeling zijnde punt te verklaren.
De heer Attema zegt, dat, zooals ook uit het door den heer
Bloembergen gesprokene blijkt, dit punt van alle kanten is be
zien. De omstandigheden zijn in den loop der jaren gewijzigd.
Bij de thans in werkiüg zijnde verordening is een minimum van
J 300 gesteld, doch zegt spr. du mag men gerust, met het oog
op de duurte der levensmiddelendat minimum op J 350 bepa
len. Zooals uit het rapport der commissie blijkt, bestond over
de bepaling dezer som bij de leden veel verschil. De een wilde
f 400, de andere ƒ300, terwijl de commissie meende den mid
denweg te moeten bewandelen en 350 heeft voorgesteld. In
't kort zegt spr. is de zaak ditvroeger meende men dat eene
wekelijksch inkomen van 6 vrij van belasting moest zijnnu
meent men dat van eene wekelijksche verdienst van j 7 geen
belasting moet betaald worden. Overigens betreft het onderwer
pelijke punt eene zaakdie alleen door stemming moet worden
uitgemaakt, ieder heeft daaromtrent zijne subjective meening.
De heer Kuipers komt het niet wenschelijk voor, om als
jongst lid der vergaderingover de zaak zelve in het breede uit
te weiden. Toch wil hij zijn stemdie hij tegen het in behan
deling zijnde punt zal uitbrengen trachten te motiveren.
Eeu eerste vereischte die men bij eene herziening der verordening
regelende de heffing eener directe belasting in acht behoort te
nemenis, zijns inziens, de verhooging van het mioimum-bedrag
voor het belastbaar inkomen. Niet alleen om de mindergegoeden,
die zich tegenwoordig in een der laagste klassen geplaatst zien, bij
de stijging der prijzen van alle leveDsmiddeleD te gemoet te komen
maar ook wel degelijk, omdat spr. eene goede uitvoering, zoo
wel van de bestaande, als de nu voorgestelde verordening,
practisch onmogelijk toeschijnt. Onmogelijk uitvoerbaar is de
thans bestaande en zoude de Dieuwe verordening zijnin de
le plaatsomdat het velen die in de. termen der eerste klasse
vallendikwijls ondoenlijk is van hun inkomen voor het mee-
rendeel door handenarbeid verkregenzelfs het kleinste bedrag
in de gemeentebelasting bij te dragen. Hij althans kan het zich
niet begrijpendat een arbeider of werkmanzelfs j 400 's jaars
verdienende, in de eerste behoeften van zijn huisgezin zal kuu-
nen voorzien en bovendien nog bijdragen in hetgeenwaar
toe hij bij deze verordening zal worden geroepen. De onder
vinding van verscheidene "jaren althans heeft spr. doen inzien
dat een arbeider, het zoo even vermelde loon verdienende, Dog
dikwijls in armoede zit gedompeldzoodra hij door ziekte of
welke oorzaken dan ook "eenigen tijd buiten werk en daardoor
buiten verdienste is. Voorschot nemen of bij gebreke daarvan,
verkoop van roerende goederen is dau zegt hijin de meeste
gevallen de finale dezer geschiedenis.
Een blik slaande in het familieleven van den arbeider, die het
er om te doen islaDgs eerlijken weg voort te gaandan duükt
spr. moet men zich er over verwonderen dat hij met zijn gezin
neg kan bestaan van hetgeen hij dikwijls zoo zuur verdient. Hij
is van oordeeldat wil men den stelregel volgendat de ster
kere zooveel mogelijk den zwakkere moet steunendit hier in
de eerste plaats kan worden bewezen. Laten de mindergegoe
den uit de regeling der belasting kunuen zien, dat het er wer
kelijk om te doen is, om de maatschappelijke positie van hen
zooveel mogelijk te verbeteren.
Maarzoo vervolgt spr.ook de praotische uitvoering der nu
behandelde verordening schijnt onmogelijk, omdat in deze, zoo