108
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van 28 September 1875.
//verordening regelende het gebruik eD de politie van de vee-
marktvastgesteld bij raadsbesluiten d.d. 12 Maart en 9 April
„1874 {Gmesrdcblad no. 11 van 1874)."
De heer Duparc is van meeningdat het hier twee verschil
lende zaken betreft. Wordt nietvraagt hij bij het 2e lid de
verordening op de marktpolitie ook op de kalvermarkt toepasse
lijk verklaard? Zoo ja, dan zal men hier twee besluiten heb
ben te Demen
1®. tot het instellen van eene kalvermarkt op den derden
Donderdag in do maand October, op welk besluit volgens art.
195 der gemeentewet de goedkeuring van gedeputeerde staten
moet worden gevraagd
20. tot toepasselijk verklaring op die markt van strafoepalio-
geu. Spr. merkt hieromtrent op, dat een besluit waarbij straf
bepalingen nader toepasselijk worden verklaard ook eene straf
verordening iadie echter aan gedeputeerde staten slechts be
hoeft te worden medegedeeld.
De Voorzitter veroorlooft zich op te merken, dat hij het
tiet .noodig acht to bepalen dat de verordening op> de markt
politie ook op de voorgestelde ba/vermarkt van toepassing zal
zijn. Kr bestaatzegt spr.eene algemeens verordeuing op do
marktpolitie tu ru is hij van ineenieg, dat, wanneer er markt
wordt gehouden, hetzij dan een gewone weekmarkt, hetzij een
uitsluitend bestemd voor schapen of ander veedie verordening
van toepassing is. Was dit niet het gevaldan zou men ook
voor de paardenmarkten de besproken toepasselijk-verklaring moe
ten doen. Kaar zijue zienswijze spreekt het als van zelf, dat,
wordt er kalvermarkt gehoudeu de verordening op de marktpo
litie daarop van toepassing is.
De heer Duparc verklaart, dat hij bij oppervlakkige be
schouwing, dezelfde zienswijze was toegedaan als de voorzitter,
doch dat hij door de slotbepaling van het voorstelwaarbij
sprake is van toepasselijk-verklaring op de kalvermarkt van straf
bepalingen tot het denkbeeld is gekomendat de verorde
ning op do markpoiitie alleen betrekking had op de b staande
markten. Door den korten tijddie nu voorhanden isis de
gelegenheid voor een goed onderzoek ten dezen benomen. Is
spr. in eene dwaling vervallen dan is dit alleen te wijten aan
de omstandigheid, dat in het voorstel zelf wordt gesproken van
de bedoelde toepasselijk-verklaring.
Do Voorzitter gelooft, dat, aangenomen dat tot het houden
eener kalvermarkt wordt beslotener geenc bezwaren be
staan om de toepasselijk verklaring van dc verordening op de
marktpolitie achterwege te laten.
Blijkt het bij nader onderzoek, dat deze wordt vereischt, wel
nu zegt spr.dan heeft men later daarvoor nog den tijd. Hij
stelt mitsdien voor nu alleenlijk te besluiten omtrent het instel
len van eene kalvermarkt.
De raad, zich hiermede vereenigendebesluit zonder hoofde
lijke stemmingtot het houdenvoorshands en tot dat daarom
trent nadere bepalingen zullen zijn vastgesteld, jaarlijks op den
derden Donderdag van de maand October, voor het eerst op
Donderdag den 21 October 1875 van eene kalvermarkt te Leeu
warden.
VIII. Wordt ter tafel gebragt
1. Ken voorstel van burgemeester en wethouders betreffende
uitloting van obligatiën van ten laste der gemeente aangegane
geldleeningen.
2. Alsvoren tot onderhandsche verhuring vau twee perceelen
weiland bij de herberg de Bleek.
3. Een adres van A. van Jelgerhuis en anderenom ten koste
der gemeente te doen dempen eene sloot tusschen gebouwen aan
den Sp&ujaardsdijk en voorts om het daarna verkregen terrein
van de vereischte riolen te voorzien en te bevloeren.
4. Een verzoek van den hulponderwijzer Hotze de Jong om
eervol ontslag uit zijne betrekking tegen 1 November a. s.
5. Een adres van 9. Postma eu P. A. Wilhelmij, waarbij met
verwijzing naar eeo vroeger adres, wordt aangedrongen op do
stichting eener 2e gemeentelijke gymnastiekechool.
6. Alsvoren van C. L. Hoepner en anderenom intrekking
der vergunningverleend tot uitoefening eener darmenbereiderij
in het huis lett. N no. 87 op Oldegalileëa.
7. Alsvoren van T. J. Smits te Dordrecht, om terugzending
van door hem bij eea adres vau 22 Februarij 1875 overgelegdo
stukken.
De stukken vermeld sub no. 1 en 2 zijn ter visie gelegd, om
in eene volgende vergadering te worden behandeld die sub nos,
346 en 7 in handen gesteld van burgemeester en wethou
ders ora berigt eu raadterwijl het verzoek sub no. 5
nfcdat daaromtrent door den voorzitter was opgemerkt, dat in
Augustus 1874 gelijksoortig adres is isgekomen hetwelk toen in
handen van burgemeester en wethouders om berigt en raad is
gesteld die het op hunne beurt weder in handen eener andere
commissie stelden en waaromtreut in verband met verschillende
omstandighedenbetrekking hebbende op wijziging der school-
localiteiten tot dusver geene bepaalde voorstellen zijn gedaan,
in handen van burgemeester en wethouders is gesteld ten fine
van kennisneming in verband met het vroegere adres.
IX. De Voorzittor zegt der vergadering de aangename
mededeeiing te kunnen doendat de heereu Bloembergen en
Hungersdie in de vorige vergadering niet tegenwoordig wa
ren de op hun uitgebragte benoeming tot wethouder hebben
aangenomen.
Ofschoon uiet in herhaling willende treden van hetgeen hij in
de vorige zitting, bij de benoeming van den heer Bruinsma,
sprak wil hij toch met een enkel woord de vergadering geluk
wenschen met het door de heerea Bloembergen en Rengers ge
nomen besluit.
Hij vvenscht de benoemden een lang bezit van eene goede ge
zondheid toe, opdat zij de lust en ijver, die hun bezielt, zullen
kunnen aanwenden tot heil der gemeente Leeuwarden.
X. Wordt mededeeiing gedaan:
1. dat is ingekomen a. het verslag van de vereeniging voor
voiksbijeenkomsten over 1874/75 en b. dat van de vereeniging
tot bevordering van volksgezondheid over 1874;
2. dat burgemeester eu wethouders uit hun midden hebben
aangewezen tot voorzitter van de commissie voora. het muziek
korpsden Leer Bruinsma; b. de gasfabriek, den heer Bloem-
bergeu c. de gymnastiekdeo heer Rengersen d. de openbare
werkenden heer mr. J. Bieruma Oostiüg
3. dat door burgemeester en wethouders zijn benoemda. tot
adjunct-commies le klasse ter secretarie, de heer L. Witkop,
ambtenaar ter secretarie van Wageningenen b. tot concierge
aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjes, E. Son-
nega te Leeuwardenen
4. van eene missive van den archivarius dezer gemeente ten
geleide van een exemplaar van den catalogus der stedelijke
kunstverzameling.
De mededeeüngen sub no. 12 en 8 worden voor notificatie
aangenomenevenals die sub no. 4waarbij de voorzitter de le
den van den raad uitnoodigtom aan het verzoek van den archi
varius tot het brengen van een bezoek aan de stedelijke kunst
verzameling en het stedelijk archief, te voldoen.
XI. Op voorstel van den voorzitter wordt alsnu overgegaan
tot benoeming van een derde lid der commissieaan wie is op
gedragen het ontwerpen van eene verordening op de heffing eener
directe belasting op het inkomen met eene verordening op de
invordering.
De ten dezen gehouden stemmingen hebben tot resultaatdat de
heer van Bloterdijck met 11 stemmen tot lid dier commissie wordt
benoemd. Vijf stemmen werden uitgebragt op den heer Duparc.
XII. Wordt overgegaan tot- behandeling van de op den op
roepingsbrief aangebragte punten,
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van 23 8eptember 1875.
109
1. Benoeming van eene hulponderwijzeres aan de gmeer.teschool no. 5.
Op de ten dezen aangeboden voordragt komen voor mej. E.
A. A. Koster te Rijssen mej. A. P. de Vries en G. v. d. Heide
te Leeuwarden. Eerstgenoemde wordt met algemeene stemmen
tot hulponderwijzeres aan de gemeenteschool no. 6 benoemd.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het toekennen eener
buitengewone beloonirg aan den ttads geneesheer dr. A. Frijda,
Zonder hoofdelijke stemming wordt conform de conclusie van
het voorstel besloten: aan den heer dr. A. Frijda, geneesheer
alhier, eene buitengewone belooniDg van 100 toe te kennen,
als bewijs van waardering der buiteDgev.one diensten door hem
aan de gemeente bewezen als geneeskundige, belast geweest
met de behandeling van lijders aan besmettelijke ziekten in het
hulpziekenhuis alhier over de jaren 1871 en 1875.
8. Voorstel tot nadere regeling der bezoldigingen van de stads ge
nees- en heelkundigen.
Burgemeester en wethouders stellen voor//met ingang van
//I Januarij 1876 de jaarwedden der stads geneesheeren vast te
„stellen op B00 ieder, en die voor ieder stads heelkundige op
375." Dit voorstel wordt door den raad zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
4. Rapport eener raadscommissie aangaande de suppletoire begrooting
voor het stade ziekenhuisdenst 1875.
De conclusie van het rapport 6trektom de door de commissie
van bestuur ingezonden suppletoire begrooting voor 1875 goed
te keuren.
De raad, zich met deze conclusie vereeoigendestelt de be-
grootiDg van ontvangsten en uitgaven van het stads ziekenhuis
voor 1875 nader vast, tot een bedrag van /"11457.80.
5. Verelag der commissie van rapporteur» wegen» hel onderzoek in
de eectien van hel voorstel van bnrgemteslcr en wethouder» tot vaststel
ling esner verordening op het meten en wegen van granen.
(Het voorstel van burgemeester en wethouders is opgenomen
in bijlage no. S van het verslag van 's raads handelingen over
1876.)
Rapporteurs stclleD voorom„behoudens vervanging vau het
„woord „kilo" in art. 23 der verordening, door dat van „kilo-
„gram de voorgestelde verordening aan te nemeD."
De Voorzitter zegtdat bij de behandeling dezer verorde
ning, twee verschillende wijzen kunnen worden gevolgd. Men
kan haar artikelsgewijze behandelen en ook geheel aan het oor
deel van den raad onderwerpen. Tegen de eerste wijze van be
handeling heeft spr., als sommige leden haar weDscheu
volstrekt geene bezwaren, maar met het oog op het tijdroovende
hiervan en op de omstandigheiddat rapporteursbehoudens
eene zeer geringe wijzigingtot aanneming der verordening ad
viseren stelt hij voor de tweede wijze in dezen te volgen. De
vergadering zich hiermede vereenigende, opent de voorzitter de
beraadslagingen en wijst den leden op de slotbepaling der ver
ordeningwaarbij de datum van in werkingtreding wordt be
paald. Burgemeester en wethouders, zegt hij hebben geen datum
aangegevenomdat zij niet wisten hoelang het onderzoek dezer
aangelegenheid zou duren. Wanneer de verordening nu wordt
goedgekeurdwil hij voorstellen de in werkingtreding daarvan
te bepalen op 1 Januarij 1876. Mogten er echter leden zijn
diemeer van nabij met de handelsbelangen bekend eenen an
deren datum verlangenspr. zal zich er gaarne bij nederleggen.
De heer Attoma zag gaarne, dat, wanneer daartegen geene
overwegende bezwaren bestaande termijn van in werking
treding der verordeningeenigen tijd vroeger weid bepaalddan
is voorgesteld. In het najaar vooralzegt spr. heeft men groote
aanvoeron van graan en wanneer men nu eerst in Januarij de
verordening laat in werking treden dan zal men voor die aan
voeren niet de nieuwe verordening in toepassing kunnen brengen.
Ter voorkoming hiervan komt het spr. wenschelijk voor den ter
mijn van in werking treding te bepalen op 1 November a8.
De heer Wijbrandi heeft tegen de aanneming van 1 No
vember als tijdstip van in werkingtreding een overwegend be
zwaar. Bij de verordening, zegt hij, is bepaald, dat er niet
anders mag gemeten en gewogen wordendan in zakken van
een of een halve hectoliter. Daardoor zullen vervallen de tegen
woordige zakken, die althans voor een groot deel hectoliter
inhoud hebben. Neemt men nu 1 November asn als tijdstip van
in werking treding der verordeningdanzegt spr. zullen de
zakkenverhuurders bijna geene gelegenheid hebbenom hunne
zakken op de maat van 1 heel of half hectoliter te maken. Hij
wil door aanneming van 1 Januarij als tijdstip van in werking
tredendie lieden de gelegenheid daartoe verschalfen.
De heer Duparc zegtdatheeft hij het we!de bepa
ling, dat er slechts in zakken van 1 heel of half heotoliter ge
wogen of gemeten mag worden, reeds met 1 Januarij 1875 in
werkiDg i» getredenzoodat men reeds au geen zakken van an
dere grootte gebruiken mag.
De Voorzitter gelooftdat de opmerking van den heer Du
parc zeer juist is. De wet verbiedt nu reeds het meten en wegen
van granen in zakken van minderen of meerderen inhoud dan van
heel of halve hectoliter, Dit neemt evenwel niet wegzegt spr.,
dat er vooralsnogzooals met zoo vele zakenten dezen in
strijd met de bepaiiDgen wordt gehandeld. Verder vraagt hij
den heer Wijbrandiof deze eene gcheele maand niet voldoende
acht, om zich van zakken van de wettelijke grootte te voorzien
Spr. acht dit wel en daarbij zegt hij het ligt zoo in den
aard der menechen om de zaken uit te stellen. Hoogst zelden
zorgt men er voor tijdig 'te zijn. Neemt men b. v. 1 Januarij
1876 aanals tijdstip vau in werkingtreding der verordening
dan zuilen velen eerst in December daaraan beginnen te denken.
Stelt men daarvoor 1 November, dan misschien eerst in Octo
ber. Spr. wilvooral ook omdat het hier eene verbetering geldt
en eene verbetering nooit te vrceg kau worden begonnen den
termijn van in werking treding der verordening niet te lang heb
ben uitgesteld
De heer Attema geeft aan het dagelijksch bestuur in ernstige
ovcrwegiDg, om de za:.k der weeghuisjes ook eens ter harto te ne
men. Nu bij deze verordening het wegen van granen op den
voorgrond is gesteld, zou men, zonder het bestaan van die huis
jes, nog slechts een halven maatregel hebben. Vooral voorden
handel °van buiten acht hij de onzijdige weegstations van groot
belang. Rapporteurs hebben in hun rapport dit punt reeds ge-
memorieerdmasr spr. wil or (en overvloede ook nu nog do
aandacht van burgemeester en wethouders op vestigen. Hij her
haalt, dat de handel bij de weeghuisjes veel belang heeft en ver
klaart, dat eerst bij het bestaan derzelve, de verordening op het
meten en wegen van granen zal blijken doeltreffend te zijo.
De heer Bloembergen zegt eenige oogeablikken het woord
te hebben gevraagd met het oog op art. 30 ia de overgangsbe
palingen. Daarin staat, dat de le aftreding van de meiers eu
wegers zal plaats hebben den 1 Januarij 1877. Dat tijdstip vau
aftreding is gesteld omdat men dachtdat de verordening nog
ia den loop van dit jaar zou in werking tredtn. Nu echter die
in werking treding is bepaald in het laatst van dit of in het be
gin van het volgend jaar wil hij den raad in overweging geven
om de eerste aftreding der meters eu wegers to doen plaats hengen
1 Januarij 1878 in plaats van 1 Januarij 1877.
Op de vraag des voorzitters, waarom spr. laatstgenoemd tijd
stip wenschelijk acht, geeft hij ten antwoord, dat, wanneer de
verordening 1 Januarij 1576 in werking treedt, er juist met den
1 Januarij 1878 twee jaren zullen zijn verloopeneen tijdvak
bij de verordening voor de aftreding van l/3 der metrrs m -
gers aangewezen in verhand met himce benoeming voor ti jïren.
Do Vooraittor merkt op, dat do bepaling omtrent de a lire-