r s -jr - jg - -jsrsnt v
26
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 9 Maart 1876.
De lieer de la Faüle gelooft dat het zeer wenschelijk is
dat de straten niet met ander water worden bevochtigd dan met
liet regenwater, want dit kan hij niet keercn, doch om de vloer
te drenken met vuil water, zooals thans geschiedt, komt hein
niet goed voor.
Mijne argumentenzegt hijzijn nog niet voldoende weder-
legd en ik kan toch niet gelooven dat de gewoonte hier een
invloedrijke rol zal vervullen, want dat er in de groote straten
in dén Haag enz. voortdurend gcschrobt zal mogen worden kan
ik mij niet voorstellen.
Ligt er sneeuwdan zal ieder die wel zooveel mogelijk ver
wijderen en dan komt het hem voldoende v or zoo de straat
in den regel droog wordt schoongemaakt.
Het amendement de la Faille daarop in stemming gebragt,
wordt verworpen met 13 stemmen tegen 5, die van de heeren
Duparc, Wiersma, dc la Faille, Jongsma en van Ejjsinga, en
daarop de artikels 14, 15, 16, 17 en 18 zonder verdere discussie
aangenomen.
Art. 19. De heer Rengers stelt voor de laatste woorden
of aldaar te laten .daan weg te laten. In den regel is het op
halen en/., vóór 12 uur geëindigd, doch bij sneeuw of gesloten
water zal deze termijn moeten worden verlengd. Doet men dit
niet en verpligt men het weghalen, dan zal voor de stads
reinigers zoowel als voor de ingezeten een groot bezwaar ont
staan daar zij alsdan zullen moeten schellen en de daardoor
te ontstane vertraging niet onbelangrijk zal zjjn.
De heer Duparc is van gevoelen, dat deze woorden moeten
worden behouden. Het zal toch moeijeljjk vallen om bij over
treding te constaterenwie die voorwerpen er heeft neergezet
en nu wil spr. juist voorkomen dat die daar zullen blijven staan.
Het hoofd des huisgezins blijft natuurlijk aansprakelijkmen
zoubij aanneming van het amendementechter alleen dan
kunnen verbaliseren als men weet wie de voorwerpen er heeft
neergezet. Op grond hiervan blijft hij zich dus voor het be
houd verklaren van die woorden.
Den heer Rengers komt het voor dat aan het geopperde be
zwaar kan worden tegemoet gekomendoor evenals bij art. 29
den persoon aan te wijzen die aansprakelijk zal zijn.
Spr. ziet van het aannemen van dit amendement volstrekt
geen misbruik tegemoet, en gelooft, dat ieder zoo gewend is
aan het ophalen en weder binnenshuis brengen der aschemmers,
dat wel niemand er behagen in zal scheppen die emmers den
gehcclen dag buiten te laten staan.
De Voorzitter vraagt of het voorgestelde doel wel zal wor
den bereikt met dit amendement liet wegnemen wordt op
geheven doch het neerzetten blijft bestaan, en daarom komt
het hem voor dat men moet beginnen met goed te vinden dat
dat de emmers enz. er na 12 uur worden neergezet.
De lieer Rengers. Men moet dit artikel lezen in verband
met artikel 18 en dan is de regel dat die emmers vóór 12 uur
worden geledigd.
De heer Kuipers vraagt of ook in verband met artikel 21
hierin verandering moet worden gebragt
De Voorzitter antwoordt hem. dat het voornemen bestaat
om de laatste zinsnede van dat artikel te doen vervallen.
Het amendement Rengers in stemming gebragt wordt verwor
pen met 11 tegen 7 stemmendie van dc heerenSuringar
JiruinsmaRengers, Plantenga, Buma, Dirks en Wij brand i.
De artikels 19 en 20 worden daarop goedgekeurd.
Op art. 21 stelt de heer Rengers voor, de laatste alinea te
doeu vervallen. Het is eene zaak van weinig belang, zogt hjj,
doch men geeft een voorschrift dat hier niet behoort.
De verordeningen van politie zijn voor alle ingezetenen in
het algemeen en dan moet men daarin geenc bepalingen afzon
derlijk voor gemeente-ambtenaren opnemen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt het amendement en daarna
het geamendeerde art. 21 en de artt. 2223 en 24 aangenomen.
Op art. 25 stelt de heer Duparc eene wijziging in de redac
tie voor en wel om te lezen, na pramen of dergelijkede woor
denen dit te doen tusschen des ochtends 6 en des avonds 10l/2
uurgedurende de maanden JanuaryFebruari)November en
Decemberen tusschen des ochtends 5 en des avonds Hh/2 uur
in de overige maanden.
De heer van Eijsinga zoude gaarne zien bepaald dat het
niet mag geschieden voor des avonds elf uur. Herhaaldelijk
heeft hij ondervonden dat het tijdstip van half elf te vroeg is.
De heer Reilgers moet opmerkendat hoe wenschelijk het
in sommige opzigten moge zijnde tijd voor het ophalen een
half uur later te stellendaaruit toch vooral voor de arbeidende
klassedie vroeg tor ruste gaat,groot ongerief zoude kunnen
ontstaan, weshalve hij de aanneming van eene andere tijdsbe
paling moet ontraden.
De lieer van EijS'njra verklaart, ofschoon hij ook dikwijls
op dc Nieuwstad en elders het hinderlijke van de bepaling
heeft ondervondenna de inlichtingen van den heer Rengers
zijn amendement in te trekken.
ITet amendement van den heer Duparc wordt daaropeven
als het geheele art. 25, zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
(De heer Jongsma verlaat de vergadering.)
Art. 26. De heer Rengers wenscht de redactie van dit arti
kel geheel te veranderen en te lezen
Het is verboden alleenstaande secreten of mesthoopen te plaatsen
op minderen afstand dan vijf meter van de openbare straten
wegen of pleinen.
De reden die hem er toe geleid heeft om deze verandering
voor te stellenisdat men nu in geen geval privaten zoude
mogen bouwen onmiddeljjk aan dc straat, hetgeen toch bij som
mige huizen het geval is, zonder dat hieruit ongerief of hinder
ontstaat. De door hem voorgestelde redactie is voldoende voor
het doel van de commissie.
De heer Duparc geeft te kennen dat, als hij het goed be
grijpt dit amendement ten doel heeft om alleen weg te nemen
den hinderdien de reukorganen ondervindennaar zijn inzien
echter moet men hier ook rekening houden met de gezigtsor-
gaucn. De commissie nu heeft beide zaken op 't oog gehad.
De heer Reilgors is van oordeel, dat er in de stad weinig
erven zijn waar deze inrigtingen op den afstand zooals hij die
voorstelt zigtbaar zullen zijn. Komt men in de buitenwijken
dan is dc hinder die men ondervindt evenals bij boerderijen
niet groot, hij heeft het onaangename daarvan nooit kunnen
bespeuren. Zijn doel is het aan eene verkeerde uitlegging te
gemoet te komen, die men van liet artikel zal geven, want be
houdt men de redactie der commissie, dan zullen de ingezetenen
verpligt zijn hunne aan de straat uitkomende privaten weg te
breken.
De heer Duparc blijft bij zijne opinie, doch, mogt het gevoe
len van den lieer Rengers dat der vergadering zijn, dan komt
het hem toch wenschelijk voor, in plaats van het woord plaatsen
te lezen hebben.
Nadat de heer Rengers deze wijziging hoeft overgenomen
wordt het amendement verworpen met 9 stemmen tegen 8, zijnde
die van de heeren Bruinsma, Kuipers, Rengers, Plantenga
Dirks, Wjjbrandi en dc la Faille.
De heer do la Faille wenscht wel te weten of er ook be
palingen bestaan op het hebben van mesthoopen
De heer Duparc wijst den spreker op de bepaling van art.
6 der wet van 4 December 1872 {Staatsblad no. 134)die het
gemeentebestuur de bevoegdheid heeft 0111 bij het verschijnen of
Verslag der handelingen van den gemeenteraa
dreigen van besmettelijke ziekten mest verzamelingen enz. te
doen opruimen of onschadelijk te maken.
De lieer Rengers zegt aat juist de bedoeling van het straks
verworpen amendement was om aan dit bezwaar eenigzins tege
moet te komen. Wel is waar heeft men de aangehaalde wet
van 4 December 1872, doch naar zijn gevoelen levert de toe
passing dezer wet altijd veel bezwaarvooral omdat zij slechts
in buitengewone gevallen te pas komt.
De beer de la Faille dankt den heer Rengers voor de ge-
gevene inlichtingen en wil dan nu de mesthoopen geheel
uit het artikel geligt hebben en daardoor de \rjjheid van han
delen voor burgemeester en wethouders vergrootcn.
De heer Duparc. Dan wordt de zaak juist erger in nlaats
van beter. Art. 6 der ziektenwet toch is, gelijk spr. reeds op
merkte alleen toepasselijk bij het verschijnen of dreigen van
besmettelijke ziekten. Neemt men nu de voorgestelde bepalin
gen uit het ontwerp, dan heeft menp-oor gewone omstandigheden
niets om het hebben van mesthoopen tegen te gaan.
De heer de la Faille trekt nu zijn amendement in en de heer
Rengers verklaart tegen het art. 20 te zullen stemmen omdat
hij het onuitvoerbaar acht. Daar hjj echter geene hoofdelijke
stemming verlangt wordt het artikel 26 onveranderd aangenomen.
Art. 27.
De heer Plantenga wil het hier gegeven verbod veel ver
der zien uitgestrekt. Hij wil niet alleen de bepaling van het
gedeeltelijk verbod op het houden van riolen enz. doch hij wil het
laten uitloopen van privaten of riolenbestemd tot afvoer van
faecale stoffen geheel verbieden.
Hij is niet genoeg op de hoogte Van de regtskundige kwestie
in hoeverre dat van toepassing zoude kunnen wezen op bestaande
gebouwen, maar hij wenschte dat verbod in allen gevalle op
nieuwe gebouwen te zien toegepast.
Behalve uit andere oogpunten behoeft hij a'leen te wijzen op
het hygiënisch belang. Zoo als nu toch de toestand is worden
die grachten met allerlei vergiftige stoffen bevuild.
De heer Bruinsma. In de gemeenten Sneek en Bolsward
zijn ook dergelijke verordeningen, die aldaar geen tegenstand
ontmoetenen ook bij burgemeester en wethouders is de ge
heele afschaffing hier bedoeld meermalen ter sprake gebragt en
ook dat de riolen niet mogen gebruikt worden tot afvoer van
faecale stoffen.
Het komt spreker echter beter voor de ingezetenen eerst aan
het tonnenstelsel wat meer te gewennen en zoo nog eenige ja
ren verloópen zullen zijn dan zal de tegenstand tegen het stel
sel niet zoo groot meer zijn.
De heer de la Faille had ook dit zelfde punt ter sprake
willen brengendoch het tijdstip om den tweeslachtigen toestand
te doen eindigen komt hem voor nog niet te zijn gekomen.
De rooskleurige voorstelling van den vorigen spreker komt
hem niet geheel juist voor. Het bezwaar tegen het tonnenstel
sel zal nog lang genoeg blijven bestaan. In verband hiermede
wil hjj burgemeester en wethouders vragen of er ook mogelijk
heid op bestaat dat spoedig een voorstel tot sluiting van alle
riolen aan den raad zal worden aangeboden
De heer Duparc juicht het denkbeeld van de heeren Plan
tenga en de la Faille in abstracto geheel toe. Het mag zelfs
iets geheel tegenstrijdigs worden genoemddat bij deze veror
dening, in art. 16, wel wordt verboden vuilnis enz. in de open
bare wateren te werpendoch geenerlei verbod bestaat tegen
het dagelijks vullen dier wateren met faecale stoffen. Intus-
schen meent hij eenige voorzigtigheid te moeten aanraden, voor
al ook 0111 eene zoo belangrijke zaak als deze incidenteel af te
doen. Hij is van oordeeldat deze zaak eerst behoorlijk moet
worden onderzocht en voorbereid, daar men hier te doen heeft
met een toestanddie zoo lang reeds heeft bestaan en waarbij
zich welligt ook ue kwestie van verkregen regten kan voordoen.
I te Leeuwardenvan den 9 Maart 1876. 27
De heer Rengers. Het denkbeeldzoo even geopperdis
niet nieuw, en spr. zou er zich persoonlijk wel mede kunnen
vereenigendocli hjj acht ook dit een punt dat opzettelijk on
derzoek en gezette voorbereiding eischtomdat een overijld bre
ken met bestaande toestanden vooral op dit gebied groote be
zwaren oplevert.
De heer Bruinsma is van oordeel, dat door den heer Duparc
voldoende de bestrijding is weerlegddoch hjj wil er nog aan
toevoegen dat de bevvering van den heer de la Faille dat zjjne
schildering te rooskleurig is niet geheel overeenkomstig de waar
heid hom voorkomt. Men heeft wekelijks steeds eenige aanvra
gen om riolen door het tonnenstelsel te doen vervangen. Ziet
men het laatste verslag over de stadsreiniging in dan zal men
overtuigd zjjn dat de afkecrigheid van de tonnen bjj den dag
vermindert.
Het artikel 28 wordt zonder verdere discussie en hoofdelijke
stemming aangenomen.
Art. 29.
De heer Rengers stelt voor het artikel te lezen aldus
liet is verboden puinkeizeia f br aakvoor werpen takken of
dergelijke te brengen of neer te werpen op andere openbare plaat
sen dan die daarvoor door burgemeester en wethouders zijn aan
gewezen.
liet is verboden aarde of modder op de hiervoor gemelde op
slagen te brengen of te doen brengen. De eigenaar of aannemer
van het werk is hiervoor aansprakelijk.
De bedoeling iszegt spreker0111 nog eene schrede verder
te gaan dan de commissiedie ook het misbruik dat thans van
de opslagen wordt gemaakt heeft willen beperken. De vrijheid
intusschen door de commissie gelaten om in sommige gevallen
aarde, mits niet van uitgravingen afkomstig, op de opslagen te
werpen, zal het constateren der overtreding te bezwaarlijk
makenhjj wil dus het werpen van aarde geheel verboden zien.
Het amendement wordt ondersteund.
Den lieer Wiersma komt het voor, dat men nu wat ver wil
gaan. De bedoeling der commissie is geweest om het veront
reinigen door aarde en modder bij verbouwing te voorkomen
doch wanneer men nu zoover gaat als de heer Rengers wil
dan zou men bjjv. geen emmer aarde uit tuin of anderzins meer
kunnen verwjjderen of men zoude daarvoor eene praam moeten
ontbieden en dat gaat toch niet aan.
De heer Bruinsma vermeent dat in het zoo ovengenoemde
bezwaar tegemoet kan worden gekomen wanneer de ingezete
nen de hierbedoelde kleine hoeveelheden aarde en dergelijke
in emmers b. v. voor hunne huizen plaatsende aschlieden
nemen alsdan ook de aarde mede.
Het amendement wordt door de commissie overgenomen en
daarop het geheele artikel goedgekeurd zonder hoofdelijke stem
ming.
Op art. 30 stelt de heer Bruinsma voor te lezen in plaats
van zaturdag middag 12 uur, vrijdagavond na zonsondergang
daar hem de voorgestelde tjjdsbepaling te kort voorkomt en liet
bjj ondervinding gebleken isdat het tot ongeregeldheden aan
leiding geeft, bjj de ophaling van puin enz.
Dit amendement wordt zonder hoofdelijke stemming aangeno
men evenals het aldus geamendeerde artikel 30 en de artikelen
31 en 32.
Hoofdstuk III.
De heer Dirks wil nog een enkel woord in het midden
brengen naar aanleiding van dit hoofdstukdoch zal wegens
het vergevorderde uur zeer kort zijn. Wjj wonen in eene oude
stad, zegt spreker, en deze heett met vele andere dergelijke
steden gemeent dat er zeer veel naauwe straten zijn. Ook zjjn
er voorsteden bijgekomendie oorspronkelijk niet voor rijtuigen
toegangeljjk waren, doen het uu wel zijn, veelal gebrekkig.