146
Verslag dor handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 28 December 1876.
vorderingbij burgemeester en wethoudersdie zonder hooger
beroep deswege beslissen.
Art. 5.
De marktgeldenverschuldigd wegens vee dat in strijd met
het bepaalde bij art. 3 op de markt of ter weging is geplaatst,
worden met inachtneming der voorschriften van de artikelen
258 tot 260 der gemeentewet door den gemeente-ontvanger in
gevorderd.
Art. 6.
Het ter markt brengen van veezonder voorafgaande aan
gifte en betaling van het marktgeldovereenkomstig art. 2 en
3, wordt als ontduiking van belasting aangemerkt.
Art. 7.
Tot het constateren van overtredingen dezer verordening wor
den aangewezen de marktmeestersgaarders of pachters, zoo
mede de inspecteurs en verdere beambten van politie dezer
gemeente.
Art. 8.
Deze verordening treedt in werking met den 17 April 1877#
6. Een voorstel van burgemeester en wethouders betreffende
overdragt van den trekweg van Leeuwarden naar Harlingen.
De conclusie van dit voorstel strekt tot vaststelling van na
volgend besluit:
De raden der gemeenten Leeuwarden en Harlingen
in aanmerking nemende dat die gemeenten gezamenlijk pri
vaat regtelijk bezitten den trekweg, gelegen nevens het vaar
water van Leeuwarden naar Harlingen
dat de eigendom van dien weg, voor zoover die is gelegen
buiten het grondgebied van Leeuwarden en Harlingenin het
vervolg voor geen der beide gemeenten noodzakelijk of wen-
schelijk is te achten
dat immers het doelwaarmede die weg is aangelegdom
dien namelijk te doen strekken tot bevordering van het onder
ling verkeer tusschen de beide gemeenten is vervallen
dat toch dit verkeer op andere en betere wijze is bevorderd
eerst door een straatweg en later door een spoorweg
dat de gemeenten Leeuwarden en Harlingen alzoo zonder
noodzaak zich belasten met het onderhoud van- en het beheer
over den trekweg;
dat het derhalve wenschelijk is zich van den eigendom daar
van te ontdoen;
overwegende dat de beide gemeenten als gezamenlijkjure
privatoeigenaressen van den trekwegdezen alzoo publiek
zouden kunnen verkoopen
overwegende echter dat deze wijze van overdragtniettegen
staande die zeer zeker de beste finantieele uitkomsten zoude
opleveren, voorshands niet raadzaam wordt geachtomdat daar
door de trekweg in het bezit zoude kunnen komen van specu
lanten, die de voordeelen tot zich zouden nemen, maar het
onderhoud zouden verwaarloozen
overwegende immers dat het in het algemeen belang wen
schelijk is dat de trekweg als zoodanig blijft bestaan en voort
durend in goeden staat van onderhoud verkeert
overwegende dat de weg slechts voor een gering gedeelte op
het territoir der gemeenten Leeuwarden en Harlingenen
grootendeels in de gemeenten MenaldumadeelFranekeradeel
Barradeel en Franeker is gelegen
overwegende dat daarin aanleiding is gevonden tot het ver
moeden dat de besturen dier gemeenten er welligt prijs op zou
den stellen het gedeelte weg, voor zoover in hunne gemeente
gelegenin eigendom te hebbenten einde daardoorzonder
den trekweg aan zijne bestemming te onttrekken, de belangen
van verschillende ingezetenen te kunnen bevorderen
overwegende echter dat uit de terzake gehouden correspon
dentie is gebleken dat de besturen der gemelde gemeenten niet
genegen zijn den trekweg in eigendom of in beheer en onder
houd over te nemen
overwegende dat het alsnu voor de hand ligt dien weg aan
de provincie aan te bieden
overwegende immers dat de staten bij besluit van den 15
April 1874, no. 4, de Harlinger trekvaart, uitmakende een
gedeelte van het groot scheepsvaar water van Harlingen over
Leeuwarden en Dockum naar Nieuwezijlenin onderhoud en
beheer voor de provincie hebben overgenomen
overwegende dat de trekweg, zonder welken het kanaal in
vele gevallen voor groote zeilschepen geen nut heeftis eeu
accessoir van dien provincialen waterweg en alzooevenals de
vaart, moet beschouwd worden te zijn een provinciaal belang.
overwegende dat van eene eventueele overdragt evenwel die
nen te worden uitgezonderd de gedeelten welke behooren tot
het tenitoir der gemeenten Leeuwarden en Harlingen
dat het toch in den aard der zaak ligt dat het bestuur eener
gemeente het beheer moet behouden over de wegen welke tot
die gemeente toegang verleenen, ten einde daaraan die ver
beteringen te kunnen aanbrengen welke de omstandigheden
vorderen
Gelet op de resolutie van heeren gedeputeerde statendd. 18
Mei 1876, no. 19:
Hebben besloten:
Aan de staten der provincie Friesland om niet ter overname
voor de provincie aan te bieden, hetzij in beheer en onderhoud,
den trekweg van Leeuwarden naar Harlingenvoor zoover die
is gelegen buiten het grondgeoied dier gemeentenmet alle
daaraan verbonden lusten en lasten.
De Voorzitter deelt mede dat burgemeester en wethouders
ten gevolge van de mededeelingen van den archivarius dezer
gemeente het wenschelijk hebben geoordeeld de conclusie eenig-
zins te wijzigen door te lezen op den voorlaatsten regel achter
de woorden dier gemeentende woordenen aan deze in eigen
dom toebehoort of door haar wordt beheerd en onderhouden.
De heer van Eijsinga kan zich met het voorstel zeer goed
vereenigen doch verwondert zich over den tusschenzin„voor
„zoover die is gelegen buiten het grondgebied dier gemeenten.
Waarom heeft men dat gedeelte gelegen binnen de gemeente
uitgezonderd? Hij begrijpt dit niet, want de geheele vaart
heeft men aan de provincie overgedragen en nu komt het hem
rationeel voor ook den weg als accessoir van de vaart over te
dragen.
Zijns inziens zouden andere gemeenten als FranekerMenal
dumadeel en andere zich even goed het onder die gemeenten
gelegene gedeelte kunnen reserveren.
Burgemeester en wethouders geven echter twee redenen
hiervoor op
1. Dat het in den aard der zaak ligt dat het bestuur eener
gemeente het beheer moet behouden over de wegen welko tot
die gemeente toegang verleenen enz.
Doch nu vraagt hij waarom er dan andere toegangswegen
zijn, die toch niet bij de gemeente in onderhoud zijn; ja,
zelfs de brug bij den Groninger straatweg is in beheer en
onderhoud bij het rijk.
2. Het zal bezwaarlijk zijn de juiste grens te bepalen waar
die eigendom eindigt.
Doch ook dit bezwaar deelt hij niet, de weg eindigt z. i.
waar de vaart eindigt en dat is in casu de Harlingervaarts- of
Verlaatsbrug.
Hij wordt tot deze opmerkingen genoopt door dat hij er van
overtuigd isdat de provinciezoo zij al tot de overname van
den weg zal besluiten, dit niet zal doen tenzij van den weg
in zijn geheel.
De heer Bloembergen moet den vorigcu spreker opmer
ken, dat er hier sprake is van afstand en nu ligt het zijns in
ziens in de rede dat men afstaat hetgeen men wel wil missen
en behoudt hetgeen men als nuttig voor de gemeente beschouwt.
Het is nu om de laatste reden dat men het in de gemeente
Verslag der haudelingen van den gemeenteraa
gelegen deel wil behoudenburgemeester en wethouders toch
hebben gemeenddat gedeelte waar huizen en onderscheidene
fabrieken staan en vermoedelijk meerdere zullen gesticht wor
den in beheer en onderhoud te moeten behoudenten einde
daar geheel meester te blijven van den toestand, ook in 't be
lang der ingezetenen.
Daar toch heeft de weg niet alleen de strekking als trekweg
maar ook wel degelijk als communicatieweg tusschen de ver
schillende ingezetenen der gemeente. Het collegie zag er met
het oog hierop belang indat gedeelte niet in de overdragt
te begrijpen en stelde zich voor dat misschien op gelijken grond,
ook andere gemeenten gaarne het onder haar gebied gelegene
in eigendom zouden hebben willen overnemen en daarom is het
aan allen gevraagd.
Zij hebben het echter niet begeerd. In hoeverre zij daarbij
al of niet in haar belang hebben gehandeldzegt spr.staat
ons hier niet te beoordeelen.
Verder moet hij opkomen tegen de bewering, dat de grens
bepaling geene moeijelijkheid zou kunnen opleveren.
De vorige spr. zegt deze grens is de Harlingervaartsbrug
maar waarom dan ook niet verder aaü de andere zijde der
brug naar de Vrouwenpoorts- en Noorderbruggen dat gedeelte
gracht behoort ook bij de provincie in onderhoud en beheer.
Zou men dan ook daar het jaag- of trekpad in eigendom of
onderhoud willen overdragen
Hij meent dus dat hetgeen burgemeester en wethouders be
oogen juist en in het belang der gemeente is en kan volstrekt niet
inzien dat de provincie omdat de beide gemeenten het onder
houd van het gedeelte trekweg binnen haar gebied gelegen aan
zich weuschen te behouden, ook wat den geheelen Harlinger-
trekweg aangaat tot overname zich ongezind zou betoonen.
De heer van Sioterdijck is het met den heer van
Eijsinga eens, waar deze er geen bezwaar inziet ook het
onder deze gemeente gelegene gedeelte van den trekweg over
te dragen.
Het komt maar aan op het overdragen van lasten en dan is
hij van oordceldat de last van het eerste gedeelte de grootste
is omdat van het verdere nog eenige schadeloosstelling door
het heffen van tol wordt verkregen, terwijl het eerste geoeelte
met zijn' hooge en steile wallen het meest te lijden heeft van
de stoombooten en veel herstelling zal behoeven.
Hij ziet niet in welk belang de gemeente bij het behoud van
dit gedeelte heeft en wijst er ten overvloede opdat de ge
meente er geen bezwaar in heeft gezien om in 1874 de binnen
haar gebied gelegene wateren over te dragen.
Verder heeft spreker eenige bezwaren tegen den vorm van
liet besluit en meer speciaal tegen de daartoe behoorende wijd-
loopige en hier en daar betwistbare overwegingen.
Als voorbeeld wenscht hij te wijzen op die welke het privaat-
regtelijk bezit door de gemeente onbetwistbaar voorstelt en dit
is het zijns inziens volstrekt niet.
Het staat vast dat het octrooi tot aanleg en onderhoud van
dezen weg is verleend aan de magistraten van de twee steden
alzoo bij vertegenwoordiging aan die steden in eene betrekking
die men heden ten dage publiek-regtelijk zou noemen. En nu
gaat het niet op alleen omdat men destijds de onderscheiding
tusschen publiek- en privaatregt niet aan de orde steldealle
regtsbetrekkingen uit dien tijd voor privaat te houden. De aard
van dit bezit is dan betwistbaar en kan dus niet onbetwist pri-
vaat.-regteljjk worden genoemd. Maar die qualificatie kan veilig
worden gemist men kan immers volstaan met enkel het bezit,
dat onbetwist is, te vermelden.
Ook het alternatief in de conclusie of in eigendom of in be
heer en onderhoud komt hem minder wenschelijk voor- en hij
vraagt of hot niet verkieslijker is alleen over te dragen in be
heer en onderhoudzooals in 1874 met de gracht in 1859 met
de vaarten en ook vroeger en later met andere aan provinciën
of rijk hier of elders overgedragene voorwerpen is geschied.
te Leeuwardenvan den 28 December 1876. 147
Bovendien zoude door eene zoodanige overdragt de kwestie
van het bezit geheel buiten rekening kunnen blijven.
Hij stelt dus voor, als besluit alleeu als conclusie vast te stel
len van af: Hebben besloten en dan hetzij in eigendomhetzij en
voor zoover die is gelegen buiten het grondgebied dier gemeenten
De Voorzitter heeft opgemerkt, dat de heer van Sioterdijck
twijfelt aan het privaat-regtelijk bezit, doch daar bestaat zijns
inziens geen reden voor.
Volgens art. 229 der gemeentewet moeten de gemeentebestu
ren aanleggen en bijhouden een staat van hunne privaat-regte-
lijke eigendommen.
Naar aanleiding van dat voorschrift is vroeger die staat aan
het provinciaal bestuur overgelegd en op dien staat komt voor
de trekweg van Leeuwarden naar Harlingen.
Dit is nu wel geen afdoend bewijs doch hieruit blijkt, dat
burgemeester en wethouders niet zonder grond deze overweging
hebben gesteld.
Verder heeft die spreker gezegdde gemeente heeft wel de
vaarten afgestaan doch waarom nu niet ae toegangswegen
Doch als antwoord daarop moet hij hem opmerken dat toen
eenvoudig van het provinciaal bestuur berigt is ontvangen dat
de provincie die en die vaarwaters had overgenomende ge
meente stond alzoo voor een fait accompli.
De heer van Eijsinga heeft gewezen op do brug bij de Hoek-
sterpoortdoch dit is zeker dat de gemeente moeite genoeg
gedaan heeft indertijd die in eigendom te erlangen, evenals voor
eenige jaren met de toegangswegen naar het station het geval
is geweest.
De toenmalige minister van binnenlandsche zaken heeft toe
gestaan de overdragt van die wegen in beheer en onderhoud
doch niet in eigendom.
Bij proces-verbaal zijn deze verpligtingen naauwkeurig ge
constateerd.
Spreker houdt het er voor, dat men slechts korte tijd als
hoofd van een gemeentebestuur behoeft werkzaam te zijn om
de overtuiging te erlangendat het wenschelijk is de toegangs
wegen tot de gemeente voor haar in eigendom te behouden.
De heer Attema houdt het er voordat het privaat-reg-
terlijk karakter van het bezit de ware basis is waarop het voor
stel berust, de conclusie constateert dit duidelijk.
Aan den heer van Sioterdijck moet hij opmerkendat pu
blieke zaken niet voor bezit vatbaar zijnpersé hebben wij dus
hier te doen met privaat-regterlijk bezit.
Hij wenscht er verder nog de aandacht op te vestigendat
het onmogelijk is dat gemeenten buiten hun ressort iets bezit
ten jure publico, zoodat ook de ligging van dezen eigendom
geheel pleit voor het bezit jure privato. Hetzelfde is hier het
geval als met de Irnsumerzijl.
Spreker kan zich dus volstrekt niet vereenigen met den heer
van Sioterdijckdoch sluit zich geheel aan bij het rapport.
Het bezit moet als een paal boven water staan en dus als
men daaraan twijfelt moet men het alternatief de voorkeur
geven.
Wat het andere bezwaar betreft, dat de gemeente voor zich
behoudt hetgeen deze voor zich van belang houdt; zoo is hij
er ook zeer voor het onder de gemeente gelegene in eigendom
te behouden want dan blijft het gemeentebestuur meester van
het terrein en kan bepalingen maken die hem goed dunken.
Spreker drukt op het bezit jure privato door de gemeenten
Leeuwarden en Harlingen en zal zich dus vereenigen met de
conclusie zooals die is voorgesteld.
De heer Rangershoewel zich geheel vereenigende met de
refutatie door den voorzitter en den heer Attema gegevenwil
toch nog op een motief wijzen waarom het hem beter voorkomt
om die uitvoerige overwegingen niet in 's raads besluit op te
nemen.
Do hier behandelde regten zijn van dien aard dat omtrent