2 Verslag der handelingen van den gemeenteraa keurd bij kon. besluit van 22 Augustus daaraanvolgendeno. 59. En zal dit besluit aan de koninklijke goedkeuring worden onderworpen. B. De gemeenteraden van Leeuwarden en Leeuwarderadeel Overwegende dat bij besluit van heden is afgeschaft de hef fing van tol op den kunstweg van Hijum naar Leeuwarden, vast gesteld bij hun besluit van 13 Junij èn 6 Junij 1861, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 22 Augustus daaraanvolgende, no. 59. Overwegende dat ten dienste dier tolheffing op den berm van gemelden weg in de jaren 1848 en 1854 zijn gesticht de tol- gaarderswoningenwier opstal toebehoort voor l/4 aan de ge meente Leeuwarden en voor 3/.j. aan de gemeente Leeuwarderadeel. Overwegende dat bij de voorgenomen afschaffing der tolheffing door Leeuwarden, boven het verlies door Leeuwarderadeel in de opbrengst der tollen, aan deze gemeente zal worden uitge keerd eene som van 5480mits de tolgaarderswotiing in Leeu warderadeel aan haar en die in Leeuwarden aan deze in eigen dom overgategen de te tauxeren waarde van den opstal onder korting van een gedeelte daarvan in verhouding van het deeldat iedere gemeente tot de stichting heeft bijgedragen. Overwegende dat door Thomas Romeindirecteur der ge meentewerken te Leeuwarden, en Foppe Brouwertimmerman te Cornjumde opstal van gemelde tolgaarders woningen is ge waardeerd, en wel die bjj Leeuwarden op ƒ1100 en die bij Stiens op 700, zamen 1800, van welke som Leeuwarden competeert of 450, Leeuwarderadeel 3/4 of ƒ1350. Overwegendedat bij de eigendomsovergang van Leeuwar den van de woning nabij de gemeente gelegen alzoo aan Leeu warderadeel zal moeten worden toebetaald de som van 650. Overwegendedat bij resolutie van Heeren Gedeputeerde Staten d.d. 8 December j.l.110. 7magtiging aan de besturen der beide gemeenten is verleend om gemeenschappelijk te re gelen de opheffing van de beide voormelde tollen. Besluiten De massale eigendom van den opstal der twee tolgaarders- woningen op den kunstweg van Leeuwarden naar Hijum wordt gescheiden in maniere als volgt Aan de gemeente Leeuwarden wordt toegedeeld de opstal der tol gaarders woninggelegen nabij die gemeenteter waarde van ƒ1100, waarentegen deze gemeente aan Leeuwarderadeel zal uitkeeren de som ven 650. Aan Leeuwarderadeel wordt toegedeeld de opstal der tol gaarders woning nabij Stiens, ter waarde van 700, terwijl deze gemeente bovendien zal genieten de door de gemeente Leeuwarden uit te keeren en hiervoren bedoelde toehaak ad 650. Daarenboven zal door Leeuwarden aan Leeuwarderadeel als schadeloosstelling van het verlies in de opbrengst der beide tollen worden betaald in eens de som van 5480. De voldoening van een en ander zal geschieden in een ter mijn op 12 Mei 1877. En zal dit besluit worden onderworpen aan de goedkeuring van heeren gedeputeerde staten van Friesland. 4. Een nader voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststelling van het op 17 Augustus 1876 aangeboden ontwerp- reglement voor de armenkamer te Leeuwarden. Daar niemand over de algemeene strekking het woord ver langt wordt overgegaan tot de behandeling der door burgemees ter en wethouders voorgestelde wijzigingen. Art. 29 wordt voorgesteld te lezen als volgt: „De voogden „houden de vereischte boeken en registers aan overeenkomstig „de voorschriften te geven door burgemeester en wethouders." De Voorzitter constateert, dat de voogden de omschrijving in dit artikel wenschen te behouden. Burgemeester en wethouders nu hebben niets tegen de voor gestelde registers^ doch zijn van oordeel, dat het beter is de omschrijving niet in het reglement op te nemenmaar dit een voudig te beschouwen als een maatregel van uitvoering, opdat t te Leeuwarden, van den 11 Januarij 1877. men bij iedere geringe wijziging in die registers niet zal be hoeven over te gaan tot wijziging van het reglement. De heer Attema is van oordeel, dat de kwestie door den Voorzitter geheel juist is gepraeciseerd. De Voogden geven er de voorkeur aan om het artikel te behouden zooals het in het oude reglement voorkwam en nu stellen burgemeester en wethouders voor de geheele omschrij ving der verschillende registers weg te laten en aan hen over te laten aan voogden voor te schrijvenwelke boeken en re gisters zij zullen moeten aanhouden. Spreker zal zich in dezen scharen aan de zijde van de voog den der stads-armenkamerhij gelooft dat het in overeen stemming is met de armenwetdat in het door den raad vastge steld reglement worden opgenomen alle regelen en voorschriften die door de bestuurders dier instelling moeten worden geobserveerd. In art. 4 van die wet toch staat„de reglementen der ge- „meente-instellingenvermeld onder litt. a. van art. 2 worden vdoor den gemeenteraad met inachtneming van do bepalingen „dezer wet, herzien, of, zoo er nog geene bestaan, vastgesteld'''' enz. liet burgerlijk armbestuur nu behoort tot de instellingen be doeld bij art. 2 litt. a, moet dus hebben een reglement door den raad vastgesteld en dit moet alle bepalingen bevatten welke voor het beheer van die instelling noodig zijn. Volgens het voorstel zullen sommige bepalingen niet meer gemaakt worden door den raad maar door het college van bur gemeester en wethouders, en dit is zijns inziens niet juist; dit is in strijd met de wet. De raad kan deze magt niet delegeren aan burgemeester en wethouders en al moge er uit een oogpunt vau gemakkelijk heid voor deze delegatie iets te zeggen zijnzij is met de wet en met ons staatsregt onvereenigbaar. "VVil de raad de bepaling, welke boeken en registers moeten worden aangehoudenoverlaten met andere woordendaarom trent geene voorschriften gevendan moet daarvan in het re glement eenvoudig worden gezwegen. Zijne bevoegdheid echter om ook dit punt te reglementerenkan mj niet aan een ander ligchaam, alzoo ook niet aan het eollegie van burgemeester en wethouders overdragen. Vermits echter het armbestuur er op gesteld is dat die om schrijving in het reglement blijft opgenomen nu kan de raad zijns inziens, veilig ook dit punt reglementeren. De toelichting door burgemeester en wethouders op hun voor stel gegeven heft deze bezwaren niet opdaarin wordt hoofd zakelijk beweerddat zij slechts zeer bescheiden van deze be- \oegdheid zullen gebruik maken en nooit een boek of register zullen voorschrijven zonder het oordeel van de voogden daar over te hebben ingewonnen. Deze bewering intusschen bewijst vooreerst, dat de bepaling geen of slechts weinig waarde heeft, want wat zullen burge meester en wethouders aan die magt hebben zoo telkens eene voordragt van het burgerlijk armbestuur zal worden afgewacht Maar in de tweede plaats, en dit is voor spreker het voor naamste het wettelijk bezwaardat nl. het burgerlijk armbe stuur alleen van den raaden niet van burgemeester en wet houders reglementaire voorschriften kan ontvangen wordt door gezegde bewering in het minst niet weggenomen. Spreker her haalt: volgens het Nederlandsch staatsregt kan een tot regle menteren bevoegd en geroepen eollegie die magt niet aan een ander eollegie delegeren. Om deze redenen verklaart hij zich tegen deze door het da gelij ksch bestuur voorgestelde wijziging. De heer Rengers acht de vraag of burgemeester en wet houders dan wel de raad de regeling der boekhouding zullen vaststellen alleen een practische vraag. Spreker gelooft echter niet dat tegen de regeling zooals nu wordt voorgesteld het legale bezwaar van den heer Attema op gaat doch is het geheel met dien spreker eens dat ons staats regt geene delegatie van magt toelaat. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 11 Januarij 1877. De vraag is niet of burgemeester en wethouders kunnen re glementeren maar wat het reglement moet behelzen. Spr. gelooft dat het reglement zich tot algemeene voorschriften betreffende den werkkring enz. behoort te bepalen maar geenszins al te zeer in details moet afdalen die slechts ter belemmering van do admi nistratie leiden. Wanneer men eenmaal toch voorschrijft welke boeken moeten aangelegd worden zou men ook kunnen bepalen hoeveel regels op elke bladzijde mogen geschreven worden en zoo doende de werkkring der armvoogden geheel aan banden leggen. De heer Attema heeft erkend dat het dan misschien beter ware deze regeling geheel over te latendoch eenige controle blijft tot bevordering vau eenheid en regelmaat meest wenschelijk. De boekhouding is echter zoo afhankelijk van de tijdsomstan digheden dat die regeling niet goed omschreven kan worden en dat de mogeljjkheid bestaat dat zoodoende stoornis zal ontstaan indien voor iedere wijziging de sanctie van den raad moet worden gevraagd. Wil de raad deze bepaling dus niet overlaten aan burgemees ter en wethouders waartegen zijns inziens geen legaal bezwaar bestaatdan komt het hem het beste voor de bepaling te schrappen en de regeling der boekhouding over te laten aan de voogden zeiven. De heer Bloembergen deelt geheel het gevoelen van den heer Rengers, doch hij heeft hierbij nog meer het oog op art. 8 der armenwet. Dit art. toch zegt„Alle niet door het staats- „of provinciaal gezag opgorigte gods- of werkhuizen, die be- „hooren tot de instellingen vermeld onder litt. a en d van art. „2 zijn enz. onderworpen aan het toezigt van het gemeentebestuur Beschouwt hij nu deze bepaling in verband met art. 126 en art. 179 lett. t der gemeentewet, dan is er geen twijfel aan of burgemeester en wethouders zijn met dit toezigt belast. Met het oog hierop acht spr. het verreweg verkieslijk de regeling der boekhouding afhankelijk te stellen van de inzigten van het col lege dat de controle uitoefent; juist dan kan men haar zooda nig inrigten als het belang der instelling medebrengt, beter en gemakkelijker dan wanneer telkens het gevoelen van den raad moet worden gevraagd. De heer Wiersma oordeelt het minder goed de wijze van boekhouden geheel aan het collegio van armvoogden over te laten. Het doel toch is niet om de boekhouding in alle détails te bepalendit is ook niet do bedoeliug van den wetgeverdoch hij wil dat door den raad een minimum van boekhouding worde aangegeven waardoor de controlemogelijk wordt. Liet men het geheel aan de voogden over dan bestond er mogelijkheid dat zij geene boeken hielden en daarom moet het reglement, met het oog op de controle, de boeken voorschrijven. Verdcr behoeft men niet te gaande détails kan men gerust aan de voogden overlaten. Ilij kan zich overigens geheel ver eenigen met het door den heer Attema gesprokene. Den heer Attema doet het genoegen dat de heer Rengers en hij het een8 zijn dat volgens ons staatsregt geene delegatie van magt van het eene ligchaam op een ander mogelijk is. Daaraan vasthoudende, kent hij slechts de keuze tusschen deze tweeof geheel aan het college van armvoogden over te laten, of eene door den raad vastgestelde bepaling in voege als armvoogden die wenschen. Daartegen strijdt hij dat de uitsluitende be voegdheid van den raad zal worden overgebragt bij burgemees ter en wethouders. Dan immers regeltreglementeert niet langer do raadmaar het eollegie van burgemeester en wet houders. Men wijkt op die wijze van den wettigen weg af. De heer Bloembergen brengt de zaak op een ander terrein hij haalt art. 8 der armenwet aan, en dit komt hem niet juist voorde wetgever heeft daar bedoeld om aan het gemeentebe stuur op te dragen in het algemeen toe te zien dat het armbe stuur zijne verpligtingen nakomedat wil zeggen, dat het arm bestuur naleeft datgene, wat do wet, speciaal do armenwet hem hier in art. 4kan de raad de hem toe- heeft „.opgelegd. Kwestie ligt De komende bevoegdheid tot het maken van een reglementtot het stellen van regelen overdragen aan burgemeester en wet houders Gelijk reeds door spreker werd opgemerktdat kan niet. Het armbestuur zou dan voorschriften ontvangen van eene andere magt dan die bij de wet is aangewezen. De heer Bloembergen kan den heer Attema nog voRtrekt niet het door hem beweerde toegeven. Waar hij het verband tusschen art. 8 der armenwet en art. 179 der gemeentewet erkent zal hij moeten toestemmen dat het eollegie, dat met het toezigt belast is, om die controle juist uit te oefenen daartoe in staat moet worden gesteldwaartoe vooral de regeling der boek houding en de keuze der aan te houden boeken gunstig kan medewerken. Daarom komt het hun dienstig voor datin plaats eener breede opsomming der aan te houden boeken bij dit reglement, aan hun eollegie worde opgedragen dit puntin overleg met de voogdente .regelen. Men moet niet denken dat burgemeester en wethouders be zield zijn met een geest om suprematie uit te oefenen, neen, het is hun alleen te doen om zamenwerking en dan moeten zij in de gelegenheid gesteld worden om zoodanige inlichtingen te ontvangen als zij in verband met het hun opgedragen toezigt wenschelijk achten. De door burgemeester en wethouders voorgestelde wijziging op art. 29 wordt daarop in stemming gebragt en verworpen met 14 stemmen tegen 4, die van de heeren Bruinsma, Brunger Rengers en Bloembergenwaarna het oorspronkelijk art. 29 zonder hoofdelijke stemming wordt goedgekeurd. Alsnu wordt aan do ordo gesteld de wijziging door burge meester en wethouders voorgesteld op art. 48en strekkende om achter de 3e alinea als nieuwe alinea in te voegen„Onder „spoedeischendo gevallen worden mede verstaan de zoodanige, „waarin de burgemeester noodig acht dat behoeftigen zonder „verwijl in onderstand worden opgenomen." De heer Wiersma kan zich beter met de voogden dan met het dageljjksch bestuur in dezen vereenigen en wel hoofdza kelijk op de gronden door de armvoogden in hunne, bij het voorstel overlegde missives medegedeeld. Zoo hij de inrigting van het eollegie van armvoogden nagaat dan bespeurt hij geen onderscheid in de opname ter verpleging en geschiedt deze altijd met toestemming der gezamenlijke voogden. Het spreekt van zelf dat er uitzonderingen zijn toegelaten en dat er zich gevallen kunnen voordoen waarin het noodig is terstond te handelenen van daar dat aan den voorzitter der armenkamer, die om de maand afwisselt, de magt totdadelijko hulpverschaffing wordt verleendmits dit besluit op de eerste vergadering worde geratificeerd. Die voorzitter handelt op eigen verantwoordingwordt de goedkeuring op zijn besluit niet verleenddan is hij daarvan rekenschap verschuldigd. In het voorstel wordt die magt overgedragen op iemand bui ten dat eollegie, op den burgemeester, die natuurlijk aan het eollegie van armvoogden geen verantwoording schuldig is. Gesteld het geval dat do burgemeester beslist dat het geval spoedeischend isratificeren de voogden dat besluit dan loopt de zaak geregeld af, doch in het tegengesteld geval nietwant den Voorzitter zal men niet ter verantwoording kunnen roepen daar deze door de beslissing van den burgemeester gedekt is. Het is waar dat de burgemeester somtijds beter het spoed- eischende zal kunnen beoordeelen, doch men vcrlieze niet uit het oog dat het burgerlijk armbestuur niet volgens art. 2 lift, a met de eigenlijke armenzorg belast ismaar dat de burgerlijke armenzorg door de gemeente als het ware aan de afzonderlijke instelling „de armenkamer" is uitbesteed. Is het gemeentebestuur van oordeel dat zijne inmenging nood zakelijk is dan moet men de werkkring als burgerlijk armbe stuur aan deze instelling onttrekken en weder bij de stad bron-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1877 | | pagina 2