4
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 11 January 1877.
gendoch zoolang het bestuur der stads armenkamer belast is
met de volle verantwoordelijkheid der armenzorgzoolang moet
ook aan niemand buiton dat collegie eeuen beslissenden invloed
daarop worden verleend.
De heer Attema moet ook zijn bezwaar tegen de nieuwe
alinea kenbaar maken.
Hij beroept zich daartoe op art 22 der armenwet, waar wordt
bepaald, dat het armbestuur bf.st.ist over ieder aanvraag om
onderstand en dat het gemeentebestuur slechts beslist b(j geiireke
van het burgerlijk of algemeenhet gemengd armbestuur ergo
de armenwet heeft elke beslissing gebragt bij het burgerlijk
armbestuur, zoodat niemand buiten dat bestuur eene beslissing
omtrent onderstand kan nemen.
Te Leeuwarden bestaat nu een instelling van weldadigheid,
volgens art. 2 litt. a der armenweteen burgerlijk armbestuur,
bekend onder den naam van de stads armenkamer. Dat bestuur
alzoo moet over iedere aanvraag beslissen. Indien echter het
voorstel van burgemeester en wethouders wordt aangenomen, zou
er buiten dat armbestuur nog een armvoogd op het stadhuis zijn.
Dit schijnt spreker met de wet niet bestaanbaar. Zoolang het
armbestuur bestaat moet over elke opname in onderstand door
dat bestuur en door dat bestuur eenig en uitsluitend worden beslist.
In de stukken wordt er op gewezendat de burgemeester
somtijds aanleiding vindt om onderstand te verstrekkendoch
vraagt spr.is dit niet politiezorg
De zorg van den burgemeesterals hoofd van de politie
bepaalt zich daartoeom aan personen die b. v. op straat wor
den gevonden, zonder onderkomen, voor zijne eerste huisves
ting zorg te dragen. Dit is noodig tot handhaving van orde en rust.
Daarna zal het armbestuur moeten beslissen of aan zoodauigen
persoon onderstand in den zin der wet moet worden verleend.
Duidelijk is ]t alzoo, dat de taak van den burgemeester een
geheel andore is dan die van den armverzorger.
In het voorstel van burgemeester en wethouders ziet spreker
verwarring van wetteljike attributen, dat, werd het in het regle
ment opgenomen het hooger gezag er toe zou kunnen loiden, om
het reglement ter vernietiging aan den Koning voor te dragen.
De heer Dirks wil nog iets toevoegen aan hetgeen door de
beide vorige sprekers gezegd is. De heer Attema heeft er
op gewezendat bij aanneming van het voorstel er nog één
armvoogd zoude zjjn buiten hit armbestuur.
Spreker wil er nog op wijzen wat vroeger geschiedde toen
de heer van Boelens burgemeester was. Deze was te veel me-
degaande met de klagten der armen die hem dan ook hoe
langer hoe meer op het stadhuis opzochten en zelfs in de ver
gaderingen van burgemeester en wethouders, even als in een
suppletoire armenkamer soms binnenstonden. Meermalen
heeft de spreker (die toen zelf armvoogd was)daarover de
klagten van een der wethouders vernomendie zeide „het is
alsof de armenkamer op het stadhuis is overgebragt."
Ook om deze reden wil spreker de magtiging tót opname in
onderstand aan den burgemeester alleen nu niet geven.
Een te philantropisch burgemeester kan met deze magt voor
zien, stoornis, tegen zijn wil en goede bedoeling, brengen in
de goede werking der armenkamer. Hij oordeelt toch alleen.
Den heer Bruinsma komt het voordat de heer Attema
cenigzins overdrijft; niet de gewone opname zal aan den bur
gemeester worden opgedragendoch slechts die in zeer buiten
gewone gevallen.
Het komt toch meermalen voordat mot Mei of November
iemand zonder woning op straat staat; deze persoon gaat naai
den burgemeester die hem verwijst naar de armenkamerde
voorzitter wil geen toestemming tot opname verleenen, omdat
het in strijd is met het reglement, b. v. wat dan
De heer Attema zegt dan is het policiezorgdus zegt spre
ker dan zal de policie zich met armverzorging moeten belasten
Dit gaat zijns inziens niet opde burgemeester zal dan uit eigen
zak de onderstand moeten betalen.
De burgemeester behoeft voorts geene magtiging van arm
voogden om iemandarmlastig alhier b. v.in het ziekenhuis
op te nemenhij doet dit geheel buiten hen omwil de raad
nu deze magtiging in casu niet verleenendan moet hij ook
die andere bepalingen uit het betrekkelijk reglement ligten.
De burgemeester moetzijns inziensin buitengewone geval
len kunnen handelen en dan is de armenkamer door die be
slissing casu quo gedekt.
De Voorzitter beschouwt de laatste woorden van den heer
Attema als het beste argument voor het voorstel van burge
meester en wethouders.
Die spreker erkent dat er omstandigheden zijn waarin de
burgemeester moet handelen doch wil de scheiding tuBsehen
policie en armenzorg behouden.
Maar juist die geldelijke ondersteuning is do prteventievc
maatregel welke hier met het voorstel bedoeld wordt, de be
doeling is geene andere dan de armenverzorging te brengen
waar die behoort, de voogden kunnen het geval dan later in
hunne vergadering onderzoeken.
Evenals nu de voorzitter de magt heeft tot opname behou
dens ratificatie door de voogdenzooook zou bij aanneming van
het voorstel de burgemeester aan den voorzitter de opname in
onderstand verzoeken tot zoolang op eene vergadering van voog
den de zaak is uitgemaakt.
De heer Dirks heeft de aandacht gevestigd op philanthro-
pisehe burgemeesters, doch het is hier volstrekt geen kwestie
van ziekelijke philantropiede burgemeester zal niet on
derzoeken doch de beslissing geheel aan het bevoegde collegie
overlatenware dit niet het geval dan zou de policie zich be
geven op het terrein der armenverzorging.'
Nog kort geleden zijn op zijn verzoek nersonen uitbesteed in
-overleg met de stads-armenkamer, en dat overleg heeft geluk
kig tot nu toe steeds tusscLen dat ligchaam en hem bestaan
met goed gevolg.
Het legaal bezwaar tegen de voorgestelde wijziging kan hij
niet geheel ontkennenmaar hij gelooft dat men hier minder
aan de woorden en meer aan den geest der wet moet hechten
waardoor het hoofd van het gemeentebestuur wel cenigzins de
beschikking mag hebben over de fondsen die door het gemeen
tebestuur voor do armverzorging worden aangewezen.
Den lieer Attema weegt juist het legale bezwaar straks door
hem ontwikkeld te sterk om zish daarvan los te maken.
Er bestaat overlegheeft de heer burgemeester gezegd
tusschcn hem en het burgerlijk armbestuur, welnu dan is er
allerminst behoefte aan deze nieuwe bepaling. Indien de met
de wet overeenstemmende gewoonte blijft gehandhaafd dat de
burgemeester als hoofd der politie in voorkomende gevallen in
de eerste behoeften voorziet en de zaak dan vervolgens als ar
menzaak wordt behandeld blijft men in overeenstemming met
de wet. Juist omdat de armenwet, waar zij de beslissing om
trent de aanvraag om onderstand uitsluitend aan het betrokken
armbestuur geeftgeen onderscheid maakt tusschcn gewone en
buitengewone gevallen kan op die onderscheiding de gevraagde
bevoegdheid van den burgemeester niet gebouwd worden.
De heer Bruinsma stelt het geval dat de burgemeester
eene vrouw die om onderstand vraagt naar de armenkamer ver
wijst en de voogden haar wel onderstand willen verleenen doch
alleen door opname in het armhuis, hetgeen de vrouw weigert.
En wat dan Wordt het dan politiezorg? Spreker gelooft neen
en is van oordeel dat de burgemeester alsdan de bevoegdheid
moet hebben zooals wordt voorgesteld, terwijl bij nietgoedkeu-
jing alsdan de armvoogden niet verantwoordelijk voor de ge
maakte kosten zullen zijn.
Het voorstel van burgemeester en wethouders daarop in stem
ming gebragt wordt verworpen met 13 stemmen tegen 4, die
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 11 Januarij 1877.
van de hoerenBruinsmaBakkerRengers en Bloembergen
waarna art. 48 onveranderd wordt goedgekeurd.
Do heer Rongers was niet voornemens geweest nogmaals
het woord te voerendoch acht zich daartoe verpligt ten op-
zigte van het besluit dat omtrent art 29 genomen is, waardoor hij
van oordeel is dat nu het geheele reglement dient te worden herzien.
Waar de raad de grens der bevoegdheid zoo naauw heeft ge
trokkendaar gelooft hij dat geen enkele bepaling mag blijven
bestaan waarbij iets aan burgemeester en wethouders wordt
overgelaten. De raad heeft aan zich gehouden de bepaling der
boeken eu zal nu ook beslissen moeten bijv. omtrent den onder-
handschen aankoop v n brood enz. die in art. 27 aan de goed
keuring van burgemeester en wethouders is onderworpenen
omtrent de tijdelijke vervanging van den secretaris-boekhouder
waarvan in art. 58 alinea 3 sprake is.
Bij spreker weegt dit bezwaar nietdoch nu de meerderheid
van den raad deze delegatie van magt heeft afgekeurd, nu is
hij van oordeel dat ook bepalingen als de zooeven aangehaalde
bchooren te vervallen.
De heer Dirks zoude in zeker opzigt met den vorigen spre
ker kunnen medegann zoo het hier een nieuw reglement goldt,
doch het is niet anders dan eene gewijzigde copy van liet vroe
gere, daarom komt het hem niet bezwaarlijk voor thans ook
die oude goed gewerkt hebbende bepalingen te laten beslaan
vooral wat de slotbepaling van art. 58 betreft omtrent de
tijdelijke vervulling der vacature van den secretaris-boekhouder.
De noodzakelijkheid daarvan springt in liet oog omdat men bui
ten het door den raad benoemde collegie gaat. Wat de aanbe
steding van art. 27 aangaat, die beschouwt spr. meer als een
veiligheidsmaatregel daartegen dat de onderhandsche aanbeste
ding niet regel worde. De regel blijft openbare aanbesteding.
Beide zijn bovendien meestal spoed vereiscliende gevallen
waarin men op eene beslissing van de aan termijnen van op
roeping gebonden raadszitting niet kan wachten.
De heer Rengors heeft gemeend de aandacht op dit punt
te moeten vestigen, daar, naar zijne meening, de gevallen ge
heel gelijk staan.
Zonder verdere discussie wordt daarop het geheele reglement
in stemming gebragt en aangenomen met 17 stemmen (de heer
de With was bij deze en de vorige stemming afwezig).
Tengevolge een en ander is vastgesteld het volgende
REGLEMENT op het bestuur van do stads ar
menkamer te Leeuwarden.
HOOFDSTUK I.
Van den aard der instelling en haar beheer
in het algemeen.
Art. 1. De stads armenkamer is eene gemeente-instelling van
weldadigheid, uitmakende het algemeen burgerlijk armbestuur
van de gemeente Leeuwardenin den zin der wet van den 28
Junij 1854, tot regeling van het armbestuur (Staatsblad no. 100),
gewijzigd bij de wot van 1 Junij 1870 Staatsblad no. 85.)
Art. 2. 14et beheer der instelling is opgedragen aan acht
voogden bijgestaan door eenen secretaris-boekhouder.
Art. 3. De benoeming der voogden geschiedt door den ge
meenteraad op eene aanbeveling van een drietal personen voor
elk te benoemen lid door de voogden op te maken en jaar
lijks vóór den 1 November in te zenden.
Art. 4. De voogden worden benoemd voor den tijd van vier jaren.
Jaarlijks, op den 31 December, treden de twee oudst be
noemden af.
De aftredenden zijn dadelijk weder benoembaar.
Art. 5. Diena volbrag'ten diensttijdals voogden zijn af
getreden zijn gedurende een jaar na hunne aftreding bevoegd
al de vergaderingen "van de voogden bij te wonenaan de werk
zaamheden deel te nemen en bij de beraadslagingen eene raad
gevende stem uit te brengen.
voogden tusschentijds aftredendeof bil-
en eene vacature inogt ontstaanzenden de
Art. 6. Een der
aldien door overlijden eene vacature inogt ontstaanzenden de
voogdenuiterlijk binnen eene maandeene door hen overeen
komstig art. 3 opgemaakte aanbeveling bij den gemeenteraad in.
Art. 7. De tusschentjjds benoemde voogd treedt af op het
tijdstipwaarop degenevoor wien hij werd benoemdhad
moeten aftreden.
Art. 8. De armenkamer is belast met, de bedeeling van
armendie van kerkelijke of bijzondere instellingen van wel
dadigheid geen onderstand kunnen bekomenen wier onder
steuning evenwel onvermijdelijk noodzakelijk is.
Art. 9. De voogden geven berigtconsideratiën en advies
op alle stukken te dien einde in hunne handen gesteld door het
gemeentebestuur.
Zij geven aan dat bestuur de verlangde inlichtingen, opgaven
en verslagen over hetgeen tot hunnen werkkring behoort.
Jaarlijksvóór den 15 February wordt door hen een be
redeneerd verslag ingezonden van den toestand der instelling
en van het daaraan verbonden gesticht het stads armhuis.
Art. 10. De voogden zorgendat een naauwkeurige staat
opgemaakt en bijgehouden worde van hetgeen naar het burger
lijk regt eigendom der instelling is.
Deze staat en de daarin jaarlijks gebragte veranderingen
worden aan het gemeentebestuur medegedeeld.
Art. 11. De voogden hebben het beheer over de geldmid
delen van de instelling en zijn voor de fondsen en effectentot
hunne administratie behoorendeverantwoordelijk.
Voor zooverre aan die fondsen eene bepaalde bestemming is
verbondennemen zij deze naauwkeurig in acht.
Art. 12. De voogden bieden jaarlijks, vóór of op den 15 Aug.,
hunne begrooting van ontvangsten en uitgaven, ingerigt naar
de voorschriften van het gemeentelijk of provinciaal bestuur
den raad der gemeente ter goedkeuring aan.
Wanneer de begrooting niet vóór den aanvang van hot jaar,
waarvoor zij moet dienenis goedgekeurdzijn de voogden ge-
magtigdtot op de helft der aangevraagde sommende voor-
gedragene uitgaven te doenmet uitzondering van die posten
waartegen door den raad bedenkingen zijn gemaakt en hun
medegedeeld.
Art. 13. De begrooting vermeldt allo ontvangsten en uitga
ven der instellingvan welken aard ookenzooveel mogelijk
het bedrag, waarop elke post in het bijzonder wordt geraamd.
De ontvangsten en uitgaven wegens fondsenwaaraan eene
bijzondere bestemming is verbondenwordeu daarbij afzonder
lijk geraamd.
Desgelijks worden een of meer afzonderlijke posten gemamd
voor buitengewone ontvangsten in geld, tot dadelijke en buiten
gewone uitdeeling aan behoeftigen, en evenzoo een afzonderlijke
post in uitgaaf voor de uit die ontvangsten voortvloeijende uitgaven.
Art. 14. Op de begrooting kan door voogdentot hoeding
van kleine onkosten en noodzakelijke verteringenjaarlijks
worden aangebragt eene som van f &50.welke zouder verdere
justificatie in de rekening en verantwoording, in het volgend
artikel bedoeld, in uitgaaf kan worden gesteld.
Art. 15. De voogden bieden jaarlijks, vóór of op den 15
Julij, de rekening en verantwoording van hun gehouden beheer
over het afgeloopen dienstjaar don raad der gemeente ter goed
keuring aan.
De rekening is ingerigt naar- en in overeenstemming met do
begrooting.
Art. 16. Buiten de begrooting mag geene uitgaat geschieden, clan
met afzonderlijke voorafgaande magtiging van den gemeenteraad.
Indien het eindcijfer der begrooting moet worden overschre
den wordt door voogden eene suppletoire begrooting den raad
aangeboden.
Af- en overschrijving op posten der begrooting van uitgaven
mag niet geschieden, dan op daartoe-door den raad verleende*
magtiging.