48 Verslag der handelingen van den gemeenter is dat de gemeente daar een groot gebouw stichto voor het roote publiek, daarvoor zal de opoffering niet te groot be oeven to zijn. In een der sectiën is de opmerking gemaakt, dat de Harmo nie bezwaar zoude maken het gebouw te stichten zonder tevens pachteres te worden van den tuinuit welke mededeeling zijns inziens voldoende blijkt, hoe voordeelig de exploitatie van den tuin is, zoodat het misschien daarom goed zoude zijn zoo de gemeente zelf een gebouw stichtte. Den heer Duparc zij echter opgemerkt, dat spreker zijne lo gica niet begrijpt, waar deze beweert dat de bijzondere belangen der 400 inteekenareu op de stichting der Harmonie hier als het ware een algemeen belang uitmakenwaarvoor andere bijzon dere belangen moeten wijken; neen, juist de overweging, dat hier het algemeen belang benadeeld zal worden ten koste van de bijzondere belangen van de voorstanders der Harmonieis voor hem afdoende om zich tegen punt I der conclusie te blij ven verklaren. De heer Hongers deelt wat het verband betreft tusschen dit voorstel en het besluit van den 28 October 1875, geheel de meening van den vorigen spreker. Als lid van het dagelijksch bestuur oordeelt hij het noodig hier te constateren, dat ook hij van meening is, dat het be sluit van October 1875 die strekking had, dat do raad de neiging- uitsprak om het daarbij voorgestelde terrein af te staanmits een aannemelijk voorstel aan hem werd aangeboden. Zijns inziens heeft dus de voorzitter er teregt op gewezen dat de kwestie van de hoegrootheid en de plaats waar, hier niet meer te pas kwammaar alleen de voorwaarden waarop die afstand zal tot stand komen. Zijn die voorwaarden intusschen naar 's raads oordeel niet in het belang der gemeentedan kan het principieel besluit geene verhindering zijn om het thans aangeboden voorstel nog te verwerpen. De heer Duparc gelooft, na de gehouden discussiën veilig te mogen constateren, dat de vraag omtrent de wenschelijkheid van de stichting eener Harmonie bij den Prinsentuin thans ook in dezen raad door nagenoeg alle leden in toestemmenden zin is beantwoord geworden, doch dat alleen bijzondere considera- tiën den een of ander beletten zich voor het voorstel te verklaren. Waar nu echter de overtuiging van de behoefte, die er te Leeuwarden bestaataan een locaal als wordt voorgesteldzoo algemeen vaststaat, daar gelooft hij, dat andere bezwaren dienen te vervallen. Spr. moet intusschen nog met een enkel "woord terugkomen op een der bezwaren van den heer Bruinsma. Die spr. stelde een soort van dilemmabloeit de Harmoniedan zal dit vele anderen schade berokkenennadeelig voor het huisgezin zijn enz., geraakt zij in déconfiture, dan zal de gemeente genoopt wordende gebouwen over te nemen. Op het eerste punt heeft spr. straks reeds geantwoord. Wat echter hot tweede aangaat, het daarbij gestelde geval zou voor de vereeniging de Harmonie noodlottig zijn, maar, plaatst men zich op het standpunt van den raaddan zou het voor de gemeente inderdaad een fortuintje kunnen worden genoemddaar zij ongetwijfeld voor een lagen prijs een eigen gebouw bij den tuin zou erlangen. Diezelfde spreker heeft ook nog beweerd, dat niet alleen voor de regendagen doch in den regel het bestaan eener ruimere localiteit wenschelijk is; dit nu is juist een argument te meer voor do aanneming van het voorstel. Eene kleine opmerking aan den heer Wiersma wil spr. hier nog bijvoegenhij heeft er geen oogenblik aan getwijfeld, of die spreker zou hem het antwoord niet schuldig blijven, toch wil hij den gegeven raad nog eens herhalen. Zeker is die spreker geheel bevoegdook met het oog op het vroeger door hem gemaakte voorbehoudhet voorstel af te stemmendoch daar welligt niemand meer dan hij van de wen schelijkheid en de behoefte aan een groot locaal bij den Prin- ad te Leeuwarden, van den 20 April 1877. 8cntuiu overtuigd is, dan moest, geen vrees, of late hij het dan noemen bezorgdheid, voor mogelijke gevolgen hem er toe leiden, alleen daaraan eene zoo fvcnschelijke zaak op te offeren. Overigens heeft spr. niet gezegddat het bijzonder belang van 40Ü inteekenaren voor het algemeen belang iu de plaats treedt, maar dat liet belang van zoovolen óók een algemeen belang is, waarop men te letten heeft. Spr. houdt het er echter voor dat, is dit voorstel aangenomen, bijna alle geabonneerden op den tuin|, waarvan velen alleen om finantiële redenen geen aandeel hebben genomengereed zullen staan om lid van de Harmonie te worden en van ganscher harte het eventuele besluit van heden zullen toejuichen. De heer Rengers wenschtten einde alle mogelijke moeije- Ijjkheden bij eene uitmeting van liet terrein te voorkomen te lezen zïz 2236 centiare zoo als dit ook in het oorspronkelijke voorstel werd vermeld. Met deze wijziging wordt punt I der conclusie in stemming gebragt en aangenomen met 12 tegen 8 stemmendie van de hecren Bruinsma, Hommes, Brunger, de With, Wiersma, BloembergenWijbrandi en Attema. (De heer Jongsma was bij deze en de volgende stemming niet meer ter vergadering). c. Punt II der conclusie luidendeom goed te keuren liet door de commissie bij missive van den 6 Jul ij 1876 overgelegd ontwerp van bebouwing van het terrein sub 1 bedoeld De heer Bruinsma zalofschoon hij later tegen het ge- hcelc voorstel zal stemmenzich bij deze conclusie neerleggen. De Voorzitter stelt voor om, alvorens dit punt der conclusie aan te nemennog aan punt I toe te voegen de woordenb. „aan de publieke dienst te onttrekken het gedeelte der open bare wandeling sub a bedoeld." De heer Duparc wil eerst dien grond aan de publieke dienst hebben onttrokken. De Voorzitter is van oordeel dat men zoodoende op een besluit dor vergadering zoude vooruitloopen. De heer Duparc zegtdat wel is waar punt a is aangeno men doch er zijns inziens geen bezwaar bestaat het besluit te herstellen en dat betreffende het onttrekken aan de publieke dienst alsnog vooraf te laten gaan. De Voorzitter kan zich niet met het denkbeeld vereenigon dat men eerst een grond aan de dienst onttrekken kanzoo men dit doet en het doel waarmede het geschied is wordt niet bereikt, dan moet men dat terrein weer tot de publieke dienst aanwijzen en dat zoude toch vrij ongerijmd zijn. De heer van Slotcrdijck schaart zich aan de zijde van den heer Duparc. In art. 230 der gemeentewet leest hij dat gemeente-eigendommen niet mogen worden verpandbezwaard enz. dan nadat zij aan de publieke dienst zijn onttrokken. De mogelijkheid ontstaat natuurlijk dat het voorstel tot het bezwaren of verpanden niet wordt aangenomendoch dan kan men dien grond terstond weer tot de publieke dienst bestemmen. De heer Rengcrs kan zich met die interpretatie van art. 230 G. W. niet vereenigen. Men kan geen gemeente-eigendom bezwaren enz. dan nadat het aan de publieke dienst is onttrokken doch daarom kan het besluit om een gemeente eigendom te zullen bezwaren zeer goed voorafgaandaardoor is het bezwaren nog geen voldongen feit. Dit hangt bijv. nog af van de goedkeuring van gedeputeerde staten en het sluiten der overeenkomst. De heer Wiersma vereenigt zich geheel met het gevoelen van den laatsten spreker. In eene uitgave der gemeentewet, die hij voor zich heeft, leest hij bovendien in eene aanteeke- ning op art. 230 dat het besluittot onttrekking aan de publieke dienst, behoort genomen te worden in eene vergadering, voor verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 26 April 1877. afgaande aan die, waarin men tot het bezwaren of verpanden over gaat en dat een dergelijk besluit tevens moet worden afgekondigd. Met de theorie van den heer Duparc zou men dus ookstrikt genomenniet in het reine zijn. Hot is daarom dat hij zich met het voorstel van den Voor zitter zal vereenigenaangezien ook naar zjjne meening het bezwaren of vervreemden van iets niet plaats heeft door het besluit, maar door de acte, opgemaakt nadat het besluit daar toe in staat van gewjjsde is overgegaan. De heer Duparc had niet gedacht, dat zich nog zooveel stem men tegen zijne meening zouden verheffen. H ij blijft echter ziine meening volhouden; men dient iu'toog te houden, dat het hier eene publiek-regtelijke bezitting geldt, welke buiten den handel is. Men kan haar dus volgens de wet onmogelijk vervreemden of bezwarendan na haar eerst aan de publieke dienst onttrokken en zóó voor vervreemding enz. ge schikt of vatbaar gemaakt te hebben. De Voorzitter is van oordeel dat, zoolang er geen uitvoe ring aan het besluit is gegevener geene vervreemding bestaat. Do heer Duparc constateert, dat de meeste schrijvers over staatsregt in dezen op 's sprekers zijde zijn de door den heer Wiersma aangehaalde noot is overigens slechts de uitdrukking eener subjectieve meeningmaar behoort niet tot de wet. Maar inderdaad behoorde op de daarbij gestelde wijze te worden ge handeld. De heer van Sloterdijck geeft in overweging aan den Voorzitter om dit spiegelgevecht te doen eindigen. Do punten a en b zijn reeds aangenomen, zoodat er geene keuze van plaats overblijft. Do Voorzitter. Punt b is nog niet aangenomen. Het voorstel was juist om vóór die aanneming de voorgestelde alinea aan punt a toe te voegen. Hot voorstel van den Voorzitter en punt II der conclusie worden daarop zonder verdere discussie en hoofdelijke stemmiug aangenomen. 1). Punt III der conclusie„niet aan te nemen het voorstel c van burgemeester en wethouders om voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten aan de vereeniging „de Harmonie onderhands te verpachten den Prinsentuin voor den tijd van tien jaren en voorts op de voorwaarden omschreven in het ontwerp lij' De heer Attema moet bekennen dat hijter vergadering komende, van oordeel was dat alle onderdeden van het voor stel één geheel zoudeii uitmakendat het als één geheel moest worden aangenomen of afgestemd. Uit den loop der discussiën heeft hij evenwel bespeurd dat de vergadering eene andere opinie had dan de zijnezoodat het best mogelijk is dat de grond wordt afgestaanen de exploita tie niet in handen der Harmonie overgaat. Spreker stelt zich in dezen op het standpunt der wetdie de openbare verpachting als regel en de onderhandschc slechts als uitzondering kent. Do vraag is derhalve nubestaat er genoeg reden om van het hoofdstelsel der wet af te wijken? Toen in October 1875 het besluit tot afstand van grond ge nomen werdwas het niet bekenddat daardoor eenigzins za- moukoppeling met de exploitatie van den Prinsentuin zoude plaats hebben spreker heeft de mogelijkheid daarvan toen reeds verondersteld en nu heeft hij daaromtrent zekerheidDe Har monie vraagt nevens afstand van grond ook het regt om te worden pachteres van den tuin. Hij ziet volstrekt niet inwelke bijzondere redenen er be staan om aan de Harmonie die gunst te bewijzenhij wil gaarne aannemen dat er geen toeleg bestaat om aan de Har monie den tuin te laten overgaanhij neemt alles gaaf aan zonder eenige reservewat omtrent de bedoelingen in de stuk ken te lezen ismaar dan bestaat er geen reden om aan do Harmonie boven anderen de voorkeur te geven. 40 Laat de gemeente thans weder de gewone wjjzc van verpach ting volgenen zijn dan de heeren der Harmonie de hoogste inschrijvers, welnu, dan zijn die pachters. Vroeger met Everébestond er veel reden om de pacht on derhands aan te gaan op nieuwwant die was oen afgaande pachterdoch toen heeft do raad zulkstegen het gevoelen van burgemeester en wethoudersniet gewilden nu heeft hij voor dit gunstbetoon geene argumenten vernomen. Volgens hetgeen straks door sommige sprekers is beweerd mag men gerust aannemen dat onze stad eene groote toekomst heeft, dat daardoor ook het bezoek van den Prinsentuin zal vermeerderen en grootere voordeelen van de exploitatie daarvan het gevolg zullen zijn. Nu afstand van grond en exploitatie van den tuin van elkaar zjjn losgemaakt, kan de nu aan de orde zijnde kwestie volko men zuiver gesteld en behandeld worden. Maar die zuivere behandeling leidt er bij hem dan ook zeer bepaald toe om do stelling te verdedigen dat het gemeentebelang medebrengt om den tuin publiek te verpachten. De heer Duparc zegt, dat het hem genoegen doet, dat de laatste spreker heeft ingezien, dat de beide hoden aan de orde gestelde voorstellen van elkander zijn losgemaakt. Aanvankelijk werd door de commissie voor de Harmonie aan burgemeester en wethouders eene ontwerp-overeenkomst inge diend waarvan de eerste artikelen handelden over het regt van opstal en de volgende over de exploitatie. Later echter werden, tengevolge eener opmorking van het collegietwee afzonderlijke ontwerpen aangeboden. Wat de zaak zelve betreft, spr. erkent, dat in het afgetrok- kene veel pleit voor de meening van den heer Attema. Eene onderhand8che verpachting krijgt ligt het karakter van gunst of voorregt. Volgens spr. kan hier echter weiuig aan gunst worden ge dacht en zal het voor de gemeente in financieel opzigt zelfs voordeeliger zijnde exploitatie aan de Harmonie-vcreeniging toe te kennen. Dan weet de gemeentedat zij gedurende 1U jaren eene jaarlijksche pachtsom van f 2300 zal ontvangen. Het valt evenwel zeer te betwijfelen, of deze som bij publieke verpach ting zal worden verkregendaar particulierenals hst Harmonie gebouw er zal staanuit den aard der zaak niet zooveel kunnen bieden. Bovendien lette men op art. 4 van de ontwerp overeen komst, waarbij der gemeente voordeden worden geschapendie natuurlijk niet te wachten zijnzoo een ander als de vereeniging de Harmonie pachter wordt. Spr. herinnert hoe tot vóór weinige jaren met de verpachting van den Prinsentuin werd te werk gegaan. De raad had als fixum van pachtprijs f 1200 gesteld. Belanghebbenden werden uitgenoodigdvoor dien prijs naar de pacht te dingen. Uit de gegadigden kozen burgemeester en wethouders dan dengenedie do meeste waarborgen van ge schiktheid aaubood. Later werd wel is waar verandering in do zaak aangebragt en het stelsel van gewone mededinging aange nomen, doch, daar de Prinsentuin niet in hoofdzaak dient, om er inkomsten uit te trokkenis het de vraag of het vroegere stelsel niet inderdaad de voorkeur verdient. In geen geval ge looft spr.dat er iemand zal worden gevondendie meer waar borgen voor eene goede exploitatie aanbiedt dan de Harmonie- vcreeniging, wier eigene belangen ook in ander opzigten zoo naauw bij de exploitatie zelve zijn betrokken. De heer Bruinsma zal tegen de onderhandschc verpachting stemmen op de gronden die daarvoor reeds zijn aangevoerd. Hij is er te meer tegen omdat de particuliere pachtsom juist gedeprecieerd zal worden. Hij wil er op wijzen dat zoo de raad deze conclusie aanneemt het dan kan zijn dat sommigen vóór de onderhandschc verpach ting doch tegen dc voorgestelde som zijn, daarom zou hij liever zien dat eerst het ccue gedeelte van punt III en daarna de voorwaarden werden behandeldwant nu zal men niet meer dan f 2300 pacht kunnen bedingen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1877 | | pagina 6