"4 Verslag der haudclingcn van den gemeente
te bespreken. Hij refereert zich dienaangaande aan de argu
mentenin het verslag van rapporteurs neergelegd. Alleen
heeft hij het woord gevraagd, om de door den heer Attema ge
maakte exceptie te bestrijden. Spr. toch moet eerlijk verklaren,
dat hij niet begrijpt diens bewerenals zoude deze quaestie niet
voldoende zijn voorbereid.
Wanneer, vraagt hij, kan dan eene zaak voorbereid heeten
wanneer zal dan eene zaak zoo uitgewerkt zijndat zijdie
thans de aanhangige voorstellen als niet voor afdoening rijp dur
ven te beschouwenzullen zeggendie zaak is voldoende voor
bereid.
De heer Attema, zegt spr., heeft er zich op beroepen, dat
de heer Jongsma heeft gezegddat men hier eigenlijk met eene
geheel nieuwe zaak te doen heeftmaar spr. gelooftdat, waar
de heer Attema aan dat gezegde eene uitlegging geeftzooals
hij heeft doen voorkomen, dat geachte lid den heer Jongsma
zeker niet heeft begrepen. Men heeft hier als het ware te doen
met een oud lied op eene nieuwe zangwijze. De beursstichting
is thans weder op eene andere wijzo voorgesteld, 't Spreekt
van zelf, merkt spr. op, dat, waar de raad zoovele raaien ge
roepen is geweest een besluit te nemen over het stichten eener
beurs de behandelde voorstellen telkens in eenen anderen vorm
ter tafel kwamendaar dit ook de eenige wijze iswaarop een
en dezelfde zaak zoo dikwijls bij den raad in behandeling kan
komen. De quaestie der beursstichting is, zegt spr., telkens
op talrijke bezwaren afgestuit, bezwaren, meestal van onder
geschikten aard. De beurs is niet verrezen, omdat de meer
derheid van den raad niet over hare neven-consideratiëu konde
heen stappen.
De heer Jongsma heeft naar sprs. meening niet willen zeggen,
dat men hier met eene geheele nieuwe zaak te doen had, maar
dat de vormwaarop de beursstichting thans is voorgesteld
geheel nieuw is. Daarom acht spr. renvooi der stukken aan
burgemeester en wethouders geenszins noodig.
De heer Bloembergenzegt hijheeft opgemerktdat hij
gaarne zou gezien hebben dat rapporteurs hadden voorgesteld
omalvorens een besluit te nemeneerst een bepaald plan door
den directeur te doen maken. Spr. begrijpt de portee van die
opmerking niet. Kapporteurs hebben bij hun verslag het voor
stel van burgemeester en wethouders op den voet gevolgd.
Vooreerst is overwogen of de stichting van een beurs-waagge
bouw op het voorgestelde terrein noodig en mogelijk was, en
2o. welke vereischten zoodanig gebouw moet bezitten. Spr.
komt het voor, dat alles, wat tot voorbereiding noodig is, in
dezen is gedaan. De commissie van rapporteurs is het daarin
met burgemeester en wethouders eens. Alleen heeft zich eene
moeijelijkheid opgedaan, namelijk dat het dagelijksch bestuur
niet de aanneming van een bepaald ontwerp voorstelde, maar
de keus aan den raad overliet tusschen twee ingediende ont
werpen. Hiervan werd in een der sectiën zelf aan burgemeester
en wethouders een grief gemaakt. Rapporteurs maakten daar
van geen grief, maar beëindigden deze quaestie door een be
paald voorstel. De directeur der gemeentewerken was, naar
men meendede eenige persoonwiens plan men had te be-
oordeelen en die bij niet goedkeuring van dat plan een ander
ontwerp ter goedkeuring moest inzenden. En nu weet spr. niet,
waarom rapporteurs anders zouden moeten hebben handelen
dan zij hebben gedaan. Door een renvooi naar burgemeester
on, ^ethouders zouden rapporteurs deze moeijelijke quaestie niet
beëindigd hebbenmaar gelaten in een onbeslisten toestand.
Ten opzigte van de bezwaren van den heer Bloembergen
aangaande de voor de waag en beurs gestelde eischenhierom
trent y 1 8Pr- opmerkendat hij gaarne de meening van derden
eerbiedigt en niet zal zeggendat eene hoogte der waag ad
31'.» meter voldoende is.
Hij weet echter niethoe de heer Bloembergen kan beweren,
bij de commissie van rapporteurs geene zekerheid bestaat,
of bij inachtneming der in het rapport gegeven wenken een ge-
aad te Leeuwarden, van den 12 Juljj 1877.
bouw zal worden verkregen, geheel geschikt voor beurs en
waag. Bedriegt spr. zich nietdan heeft de commissie daarvan
de noodigo zekerheid. Men moge met rapporteurs van meening
verschillen weifeling is in het rapport niet te vinden. Men
vergete niet, dat rapporteurs een deskundige hebben geraad
pleegd en dat deze o. a. verklaard heeft, dat bij eene hoogte
der waagverdieping van 5 meter voldoende lichtschepping zal
worden verkregen en zoodanige inrigting geenszins tot de on
mogelijkheden behoort. Dat die verklaring foutief iszegt spr.,
is niet gebleken. De leden van den raad zijn geen deskundi
gen. Wanneer de directeur der gemeentewerken geene bezwa
ren ziet en de zaak op zich durft te nemendan gelooft
hij gaarne, dat doelmatige en geschikte inrigtingen zullen wor
den verkregen. l'itstellen der zaak kan z. i. tot niets dienen.
Behalve dat daardoor het prestige van den raad zou worden
benadeeld, meent hij dat de zaak er niets bij zou winnen. Het
evolg zou zijnrenvooi der stukken aan burgemeester en wet-
ouders, met opdragt een nieuw ontwerp te doen vervaardigen
en den raad aan te bieden. Burgemeester en wethouders zou
den dan echter geenszins aan zekere gegevens gebonden zijn en
het geval was mogelijk, dat het nieuw ontwerp geheel zou af
wijken van de voorschriftendie rapporteurs in hun rapport ten
opzigte van beurs en waag hebben gesteld. In elk geval een
nieuw onderzoek door de sectiën van den raad was dan weer
noodig. Spr. meent echter, dat de zaak, althans in hoofdzaak,
thans genoegzaam is voorbereid en men wel zal doenna het
nemen van het besluit tof stichting van een beurs-waaggebouw
op den Wirdumerpoortsdwingerburgemeester en wethouders
uit te noodigen door den directeur der gemeentewerken een
nieuw ontwerp te doen maken, waarbij de vereischten, in het rap
port vermeld voor zoover goedgekeurd, in acht zjjn genomen. Hij
gelooft dat uitstel in dezen niet noodig is en de zaak alweder
meer achteruit dan vooruit zou brengen.
De heer Bruinsma zegt, dat er op gewezen is, dat er bij
het voorstel van burgemeester en wethouders geen bepaald en
volledig plan van uitvoering is aangeboden. Bij het voorstel is,
daar men met twee van elkauder verschillende ontworpen te
doen hadwel geen plan en begrooting van kostenmaar toch
acht spr. voldoende gronden voor beuordeeling aanwezig. De
eischen die men aan een gebouw stelt, maken eene beoor-
dccling, althans globaal, mogelijk, en daarenboven, zegt hij
bij aanneming der gedane voorstellen, zal den directeur
der gemeentewerken worden opgedragen een plan te ontwerpen,
waarvan de kosten niet hooger dan f 160,000 zullen komen. Men
kan er zeer gerust op zijn, dat die som niet zal worden over
schreden zegt spr. en blijkt het al later, dat het gebouw b. v.
f 180,000 zal kostendan dunkt hem, is ieder raadslid weer ge
heel vrij. Men heeft z(jne stem gegeven aan een ontwerp waar
van do kosten hoogstens f 160,000 zullen bedragen. Hij is er
daarom voor het gedane voorstel aan te nemen behoudens de
mogelijkheid, dat daarin nog verbeteringen mogten worden
aangebragt.
De heer Bloembergen, zegt spr., hoeft gewezen op do licht
scheppingen. Hij wil dien spr. opmerken, dat deze in het ver
sla? van rapporteurs ad 4° zijn toegelicht en dat men ook moet
rekenen, dat over de zaak deskundigen zijn gehoord. Ten
eersten heeft de kamer van koophandel, ten t weeden de le af-
deeling der Friesche maatschappij van landbouw en veeteelt en
3° de geheele maatschappij van landbouw, bljjken van apreciatie
der ingediende voorstellen gegeven. De leilen van die corpo-
ratiën mag men toch rekenen dat goed bekend zijn met. de
eischen van een beurs- en waaggebouw, doch niemand hunner
heeft gewezen op de ongenoegzaamheid der lichtscheppingen.
Daarenboven, zegt spr., heb ik nog een deskundige gehoord,
zoodat men dienaangaande zeer goed gerust kan zijn. Ook
over mogelijke bedomptheid der waag is een deskundige gehoord.
Wat overigens het door den heer Kuipers aangehaald argu-
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 12 Juljj 1877.
75
ment nopens het onbruikbaar of liever ongeschikt gelegen zijn
der tegenwoordige waag betreft, dit argument heeft bij spr.
weinig waarde, ofschoon hij gaarne erkent, dat de Willems
gracht eene betere gelegenheid voor het vervoer der boter met
schepen aanbiedt, dan het vaarwater nabij de tegenwoordige
waag. Men kan en moet nu echter, bij de wetenschap van de
diepte van het vaarwater, geen schepen nemen met zulk een
groolen diepgang.
De heer Hommes zegt spr. acht de tegenwoordige waag, met
het oog op de hoeveelheid aangevoerd wordende boter en kaas
voldoende. Hij wil daaromtrent opmerken, dat te Leeuwarden
toch nog altijd de grootste aanvoer is, van de 8 millioen kilo's
die worden aangevoerd, wordt gemiddeld 2 millioen te Leeu
warden ter markt gebragt en spr. gelooft, dat bij het aanbieden
van eene nog betere gelegenheid voor plaatsing der aan te
voeren waarde aanvoer nog zal accresseren.
De heer van Slotordijck zal trachten zich bij de alge-
ïneeno strekking van het vooj stel te bepalenvooraf wil hij
echter eene opmerking doen naar aauleiding van het door den
eersten spr. aangevoerde over de niet opname in het verslag
van door dezen in do sectie verstrekte schriftelijke gegevens.
Het is, zegt spr., den hoer Jongsma even goed als mij bekend,
dat er tusschen ons reeds voor eenige weken verschil van mee
ning bestond of de bedoelde donnés werkelijk waren verstrekt
en door spr. ontvangen dan of die cijfers in de sectie slechts
genoemd waren zonder bedoeling van opname in het rapport;
dat verschil is nog niet opgelost en nu staat het vermoeden bij
den heer Jongsma van nalatigheid bij den sectie- of bij den cen
traal rapporteur tegenover het vermoeden van den eerste, dat de
meer bedoeldo gegevens niet zóó zijn verstrekt als die spr. be
doelt. Verder geeft spr. zijne bevreemding te kennen over de
wijze waarop de exceptie van den heer Attema is ontvangen
zelfszegt hijis de meening niet verheeld als zoude die ex
ceptie een noodschot van de minderheid zijnopdat daardoor
zoo mogelijkhaar doel nog zou kunnen worden bereikt. 8pr.
moet verklaren, dat hij zich met de consideratiën, die den heer
Attema tot bedoelde exceptie hebben geleidzeer goed kan
vereenigen. Ook spr. is van meeningdat voor de intrekking
van het raadsbesluit van 1872 geene voldoende motieven ziju
aangevoerd en dat het plan voor de nu voorgestelde stichting
niet de kwestie der beursstichting, die zeker sedert 1795 wei
genoegzaam zal zijn voorbereid, nog niet rijp voor het nemen
van een besluit daartoe is. Er ontbreken immers gedetailleerde
berekeningen van kosten enz.stukken diebij eene zaakzal
zij genoegzaam geprepareerd heetenaanwezig moeten zijn.
Ër is gevraagd, zegt spr.of het prestige van den raad uitstel
der zaak wel zou toelaten. Hij wil met het oog daarop een
gedeelte van de geschiedenis der beursstichting waar ze met
die der veemarkt zamenvalt, in herinnering brengen. De raad
besloot, de oude veemarkt aan de westzijde uit te breidenen
in verband hiermede tot aankoop van het huis van Meijerde
magtiging tot dien aankoop werd door gedeputeerde staten ver
leend en de koop gesloten. De beurs zou, zoo was destijds het
plan, geplaatst worden op het terrein ten oosten der rijks hoo-
gere burgerschool. Later werd echter, in verband met de uit
breiding der gemeentein 1872 besloten, om de veemarkt niet
uit te breidenmaar om haar te verplaatsen naar het nieuwe
terrein. Om die verplaatsing echter eenigermate goed te ma
ken, werd besloten om de beurs niet te plaatsen op het daar
voor bestemde terrein naast de rijks hoogere burgerschool, maar
op dat der oude veemarkt en om eerstgenoemd terrein aan
particulieren te verkoopen. En nuherhaalt spr. de vraagof
het prestige van den raad zal worden gebaat door de voorge
stelde niet voldoende gemotiveerde intrekking van het besluit
van 1872. Wel zegt spr. is er eene poging gedaan oin aan dat
besluit uitvoering te gevenmaar niet anders dan dat er eene
prijsvraag is uitgeschrevenwaarvan het resultaat heeft doen
zien, dat men voor het gestelde kostenbedrag niet het voorge
stelde gebouw kon erlangen.
Ofschoon hij nogmaals wenscht te verklaren, het met de con
sideratiën van den heer Attema geheel eens te zijn, zal hij dat
geachte lid niet steunen wanneer hij daarvan eene motie maakt,
omdat het hem voorkomt, dat eene exceptie ter zake niet is
dienende en afdoende. Wanneer spr. er op letdat er bij het
voorstel eene zoo ampele opdragt aan burgemeester en wethou
ders wordt gedaan, die een belangrijk tijdverlies zal medebren
gen dan komt het hem voordat bij aanneming de kans der
beursstichting er niet veel bij zal hebben gewonnen. Vooral
nu er straks reeds is opgewezenhoe ieder lid zich weer ge
heel ongebonden kan rekenen, wanneer het blijkt, dat het nieuw
te maken ontwerp, meer uitgaven dan f 160,000 zal eischen.
Datzegt spr.zjjn de gevolgen van ongenoegzame voorberei
ding. Het kostenbedrag is geenszins eene onverschillige zaak
en al moge het belangdat de handel bij de stichting van een
beurs waaggebouw heeft nog zoo groot zijn, toch gelooft hij,
dat het niet zou opgaanzoodanig gebouw tot eiken prijs re
stichten. Spr. eindigt door te herhalendat er vóór de pi ai-
missen van eene inotio, als door don heer Attema wordt be
doeld, zeer veel te zeggen is.
De Voorzitter wil den raad opmerken, dat de heer Attema
voor alsnog geene motie heeft ingediend en het denkbeeld om
trent het bestaan van zoodanige motie, bij sommige leden naar
het schijnt aanwezig, onjuist is.
De heer Duparc had zich ook juist in dien zin willen uit
laten. Thans wil hij eens nagaan, wat de bestrijders van het
voorstel eigenlijk willen. Ten eersten treft hij den heer Atte
ma aandiegelijk niet is weersproken, de zaak niet au fond
heeft bestroden, maar haar ongenoegzaam voorbereid acht. Ten
tweeden den hoer Bloembergen, aie wel degelijk gestemd is
tegen de verecniging van beurs en waag eu voor laatstgenoemde
inrigting een afzonderlijk gebouw wenscht. Ten derden den
heer Hommes, die tegen de plaats is, op welke de stichting
van een beurs- en waaggebouw is voorgesteld en dientengevolge
ook wel moet zijn tegen de verceniging der beide inrigtingen.
De verdeeldheid, die men alzoo bij de bestrijders van het voor
stel ontdekt, is juist, zegt spr., onze kracht. Het zijn allen ver
schillende minderheden en spr. gelooft, dat, zoo door hare ver-
eeniging, niet overeenkorastg het gedaan voorstel werd besloten,
dat den tegenstanders in dezen zou gaan, als aan zekere partijen
in een naburig land, iudien het haar onverhoopt mogt geluk
ken, in den opgeworpen strijd gemeenschappelijk te overwinnen.
Gelijk daar zou men ook hier verlegen zijnwat met de zege
aan te vangenen zeer spoedig zou men elkander onderling
even sterk bestrijden, als men nu doet tegenover de ééue groote
partij. De heer Hommes echtermerkt spr. op, heeft één be
zwaar te berde gebragt, dat bijzonder klinkt, n.l. het geldelijk
bezwaar. Dat lid heeft gezegd, niet het terrein der Oude VeemarKt
te willen verwisselen tegen een zoo kostbaar bouwterrein. Is er
één bezwaarzegt spr.dat gewigt in de schaal legtdan is
het dit. Hij wil echter trachten dat bezwaar te weerleggen.
Behalve uit het naauwkeurig o^erzigt, door een verdienste
lijk ambtenaar ter secretarie opgemaakt en in een boekwerkje
zaamgevat, kan uit het dossier der beursstukken blijken, dat
in 1855 4 plannen voor de beursstichting op de Wortelhaven
werden aangeboden, een plan a, een plan 6, een gewijzigd
plan b en een plan c, w aarbij onderscheidenlijk op den voorgrond
werd gestelddat moest worden besteed alleen tot bekoming
van den benoodigden grond voor de uitvoering van plan a (beurs
van 399 centiare oppervlakte) f 44,120, plan b (377 centiare)
f 46,060, gewijzigd plan b (361 centiare) ƒ41,540 en plan c
(340 centiare) f 28,520. Toen kwam er van de zaak niets. In
1864 werd de zaak op nieuw bij de hand genomen. Blijkens
een destijds door den gemeente-architect uitgebragt rapport, zou