78 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 12 Julij 1877. lijk en volledig uitgewerkt centraal rapport stemde hem gunsti ger en gaf hemna ernstige overweging de overtuiging dat hij, ondanks blijvende bezwaren, toch geroepen was zijne stem vóór het voorstel uit te brengen. Er moet eenmaalzegt hijeen eind komen aan al dat dra len er moet heen gestapt worden over bezwaren of er komt in Leeuwarden nooit een beursgebouw tot stand. Daarom zal spr. vóór het voorstelzooals het is aangebodenstemmen behoudens de verbeteringendie daarin nog inogten worden aangebragt door deze vergadering. Eene scheiding van beurs en boterwaag zou daarvoor niet kunnen gelden, daar juist in die vereeniging het motief van zijne ingenomenheid ligt. De heer Bruinsma wenscht den heer de With er op te wijzen, dat bij diens berekening van kosten is vergeten, dat er ten behoeve van de stichting van een beursgebouw op de voormalige veemarkt eene som van ƒ25,000 benoodigd zal zijn voor heijwerk. De heer Brunger wenscht nog even terug te komen op den uitval door het medelid den heer Plantenga gedaan. Dat ge achte lidzegt spr.schijnt de handel hier ter stede als passa- gèrc te beschouwenals een provinciehandel. Hij moet daar tegen echter opkomen en wil wijzen op de belangrijkheid van den vlas- en cichoreihandel hier ter stede. Die handel zal o. a. een belangrijk deel der welgeordende beurs vormen. Eenhelaas reeds overleden lid dezer vergadering, heeft dat vroeger reeds op welsprekende wijze beweerd en aangetoond, hoe er vooral moest gezorgd worden voor flinke gelegenheid voor uitspreiding van het vlas. Dikwijls zegt spr. heeft men Leeuwarden als eene land stad beschouwddoch hij wil opmerken dat die 6tad zich reeds veel heeft ontwikkeld en met den tijd zich nog meer zal ont wikkelen. Ten bewijze hiervan wil hij wijzen op de telegraphic. Te Groningen was deze reeds ingevoerd,' toen zij te Leeuwar den nog niet noodig werd geacht. Er kwam echter toezegging van hooger handdatwanneer het bleek dat alhier telegraphic noodig was, daarvoor van regeringswege zou worden gezorgd. Enzegt spr.al spoedig bleek de noodzakelijkheid. Er kwam hier een telegraafkantoor en niet lang duurde het of hier werd ook een agentuur der Ned. bank gevestigd. Spr. heeft ook gelezen verschillende petitiën waarbij adhaesie werd geschonken aan de voorstellen door burgemeester en wet houders ingediendmaar waarbij tevens de handelaren zich ge negen betoonden tot het betalen van retributiewanneer hen goede gelegenheid tot het drijven van hunnen handel werd aangeboden. Een en anderzegt spr.heeft mij in mijn gevoelen omtrent de voorgestelde stichting versterkt. Hij zal dus uit volle overtuiging vóór het voorstel stemmen. De algemeene beraadslaging wordt hierna op voorstel des voorzitters gesloten en aan de orde gesteld het le deel der con clusie van het verslag van rapporteursluidende„a. aan te „nemen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 „December 1876, om, met intrekking van het besluit, dd. 6 „Julij 1872 te besluiten, het terrein, opengevallen door afgra ving van den voormaligen Wirdumerpoortsdwingerte bestem- „men tot stichting van een beursgebouw, vereenigd met de waag". De discussion over dit deel der conclusie geopend zijndezegt de heer van Sloterdijckdat hij van deze gelegenheid ge bruik wenscht te makenom de gronden kenbaar te maken van zijne bezwaren tegen do in dezen bedoelde stichting op het terrein van den afgegraven Wirdumerpoortsdwinger. En die grondenzoo vervolgt hij zijn bijna geheel gdegen in de finan ciële kwestie. Alvorens die kwestie niet voldoende is uit den weg geruimdkan hij zich niet bij het voorstel neerleggen. Hij beschouwt het geldelijk bezwaar geenszins als een klein bezwaar, maar als een respectable bezwaareen bezwaar van groote be- teekenis. De kosten van eene beurs-stichting op het voorge stelde terreinzullen in ieder geval vermeerderd worden door de groote waarde van dat terrein. Wel is daartegen in het midden gebragt, dat bij stichting op de oude veemarkt eene aanzienlijke som voor heijwerk zou moeten worden besteed, maar spr. meent dat waar sprake is van het stichten van een gebouw als het in dezen bedoeldeoveral wel geheijd zal moe ten wordenzelfs wel op het terrein van den voormaligen Wirdumerpoort8dwinger. De gemeente heeft dat immers reeds ondervonden en leergeld gegeven. Men herinnere zich slechts de gasfabriek en de vorige kazerne. Die beide gebouwen wer den gesticht op vroegere bastions en toch is het gebleken dat heijen noodig was geweest. Er is, zegt spr. in het verslag van rapportours ingelaschteen cijferstaat omtrent de schulden die andere gemeenten in verge lijk met Leeuwarden hebben en onze stad neemt daarbij geen ongunstige plaats indoch merkt hij opmen verlieze bij de beoordeeling van die verhouding niet uit het oog, welke in komsten die verschillende gemeenten hebben. Een opgaaf dien aangaande heeft spr. echter in den staat gemist. Al heeft eene gemeente nog zoo veel schuldtoch is zij dikwijls niet zoo be zwaard als menig ander met minder schuld. Hij wil echter die gevolgtrekking in dezen buiten berekening laten en zelfs hen bijvallen, die de vraag, of de gemeente do kosten der voorge stelde stichting zal kunnen betalentoestemmend beantwoor den doch desniettemin vindt hij geen reden om voor die stich ting juist het duurste terrein aan te wijzen. Er zijn in de stad minder kostbare beschikbare terreinen aan te wijzen en die voor den handel toch even gelegen zijn. Hij vindt geen noodzaak om juist het duurste te kiezen en zal dientengevolge tegen het voorstel stemmen. De heer Duparc had niet verwacht, dat, toen hij de kwes tie der duurte van de stichting op het voorgestelde terrein be sprak en trachtte te weerleggende geachte vorige spr.die anders een zoo scherpen blik heeft, daarop zou terug komen. Het blijft immers de vraag, of niet elke beurs van 1600 centiare op pervlakte veel geld zal kosten. Enzegt spr.wat de vereeni ging van beurs en waag betreftdit punt is reeds jaren gele den door het oudste lid dezer vergadering te berde gebragt en zal in de kosten van stichting weinig verschil brengenwil men in het geheel geen beursdan zegt spr.dient men over te gaan tot intrekking van het besluit van 1864doch wil men haar wel, dan moet men de kleine bezwaren overstappen. Andere plaat sen voor de stichting van een gebouw als het bedoelde zijn zeer wel aan te wijzen, zegt de heer van Sloterdijck, en ook in het verslag van rapporteurs is daarvan sprake maar genoemd lid had er, volgens spr. moeten bijvoegenongeschikte plaatsen. Geen dier terreinen heeft voor do beoogde stichting die geschikt heid als het terrein van den voorm. Wirdumerpoortsdwinger. De heer Bloembergen wenscht met een enkel woord te her halen wat hij reeds vroeger heeft gezegd. Hij is tegen punt 1 der conclusie en wel omdat hij bij de voorgestelde vereeniging van beurs en waag in een gebouwgeene voldoende uitzigten heeft dat deze beide inrigtingen aan hun doel zullen beantwoorden. Dit, zegt spr. moge tevens strekken tot antwoord aan den heer Wiersmawaar deze spreektdat hij de portee van het vroe ger door spr. aangevoerde niet begrijpt. Spr. had gehoopt, dat, alvorens een besluit werd genomen tot vernietiging van dat, in 1872 genomen, de raad getracht zou hebben door het doen vervaardigen van een nieuw plan meerdere zekerheid te erlan gen, dat beide inrigtingen met elkander vereenigd voldoende aan haar doel zulen beantwoorden. Hierna wordt punt a der conclusie van rapporteurs in stem ming gebragt en aangenomen met 13 tegen 7 stemmen. Tegen stemden de heerenPlantenga, de With, Hommes, v. Sloter dijck, Bloembergen, Wijbrandi en Attema. Punt b der conclusie wordt hierna aan de orde gesteld. Dat punt is luidende: b. vast te stellen als vereischten 1. „wat de beurs betreft: Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 12 Julij 1877. 79 „dat die eene oppervlakte zal hebben van p. m. 1600 c. a. dat .daarin worden gemaakt een of twee afrekenkamerseen tele graafbureau en een vereischt getal privaten en urinoirs 2. „wat de waag betreft: „dat daarbij worden gemaakt 10 h, 12 afrekenkamertjesdie „niet in directe verbinding staan met de waag „dat daarin worde gemaakt, eene bewaarplaats voor weeke boter; „dat daarin worde gemaakt eene woning voor den concierge „of beursmeester." De discussiën over dit punt der conclusie geopend zijndever klaart de lieer Bakker, dat hij zich daarmede niet kan ver eenigen en wel ter oorzake van de voorgestelde afrekonkamcr- tjes bij de waag. In do eerste plaats heeft hij daartegen bezwaaromdat die kamertjes, te plaatsen aan de westzijde van het gebouw, veel licht zullen wegnementerwijl tevens daardoor het vrije door luchten van het gebouw zal worden belemmerd. In de tweede plaats zullen die kamertjes z. i. veel te klein worden en hij Yieestdatwanneer men de voorgestelde grootte ad 2 l/g m. daarvoor behoudt, er weinig of geen liefhebbers zullen komen om die kamertjes te huren. In ieder geval meent hijdat dan slechts weinig huur daarvoor zal worden bedongen en de ge meente slechts eene geringe retributie voor de gemaakte kosten zal erlangen. Daarenbovenzegt spr.bij het maken van be doelde kamertjesstelt de gemeente zich concurrent met par ticulieren. Vele ingezetenen toch verhuren hunne woning of gedeelten daarvan aan boterhandelaren. Die concurrentie komt hemvooral ook met het oog op de bezwaren aan het maken der kamertjes verbonden, niet wenschelijk voor. De heer Jongsma moet tot zijn leedwezen betuigen, dat hij met den vorigen spr. geheel in opinie verschilt. Hij gelooft juist, dat de afrekenkamertjes een belangrijk inkomen voor de gemeente zullen medebrengen. Is spr. goed onderrigt, dan is toch reeds in vroegeren tjja aan burgemeester en wethouders een verzoek gerigtom tegen eene huur van 100 of 150 ten behoeve der afrekening gebruik te mogen maken van het locaal boven de tegenwoordige waag. De heer Duparc wenscht aan het door den heer Jongsma gesprokene nog iets toe te voegen. Nu besloten is de beurs en waag te stichten op den Wirdumerpoortsdwingerkan het be zwaar van dcu heer Bakker tegen het maken en verhuren der voorgestelde afrekenkamertjes met het oog op particuliere be langen niet of weinig meer gelden. De tegenwoordige kanto ren der boterhandelaren bij particulieren zullen blijken te af gelegen te zijn en iu ieder geval nu wel moeten worden verlegd. De heer Wiersma wil ook meteen enkel woord op het door den heer Bakker aangevoerde terugkomen. Wanneer dat lid, zegt hij, had aangetoond, dat de afrekenkamertjes door den handel niet worden gewild of behoefte zijnspr. zou zich met het aangevoerde vereeuigon. Thans echter wil hij opmerken dat die kamertjes juist door de kamer van koophandel zijn voorgesteld. Verder, zegt hij, meent de heer Bakker, dat door de voor gestelde aanbrenging der kamertjes, de vrije toevoer van licht en lucht zal worden belemmerd. Dit zal echter niet het geval worden. Daar is juist door de wijze, thans voorgesteld, voor gezorgd. Dat de kamertjes klein zullen worden, zegt spr.ja dit is zoo. Groot zullen ze niet wordenmaar men heeft gemeenddat de afrekenkamertjes ook genoegzame uitgestrektheid zullen heb ben, wanneer daarin behoorlijk een tafeltje en eenige stoelen kunnen worden geplaatst. Men heeft er ook geen sociëteit te houden. Behalve dat de bezwaren van den heer Bakker spr. niet van overwegend belang voorkomenis hij van meening dat men om zulke kleinigheden niet de geheele zaak moet be lemmeren. De heer Bloembergen, verklaart, in tegenstelling der vorige sprekers, hot met den heer Bakker eens te zijn. Ook hij gelooftdat de voorgestelde afrekenkamertjes voor den boter- handel overtollig zijn. Voor een groot deel tochzegt spr. wordt de boter tegenwoordig bij afslag gemijnd. De verkoo- perof liever de tot den verkoop gemagtigde persoon heeft dan af te rekenen met de boeren en voor deze afrekening zullen de voorgestelde kamertjes toch zeker geene genoegzame ruimte aanbiedenmaar zal daarvoor wel eerio andere localiteifc buiten de waag dienon te worden gezocht. Wat de belemmering van liet licht en doorstrooming van lucht voor do binnenruimte der waag door het aanbrengen der kamertjes aan de buitenzijde betreftspr. wil dienaangaande opmerkendat de commissie van rapporteurs meent daaraan te zijn te gemoet te komen door de waagverdieping 1 1 in. hooger voor te stellen, dan primitief was opgeven ten einde dan gelegenheid te geven om over de kamertjes heen het licht in de waagruimte te doen vallen. Hij wil echter tevens opmerkendat men niet moet vergeten, dat zooals trouwens de commissie zelve opmerkt door dien maatregel de beursbezoekers ettelijke treden hooger zullen moeten klimmen en dat daardoor teveus de welstand van het gebouw niet zal winnen. Naar liet spr. voorkomthebben de voorgestelde afrekenkamertjes weinig reden van bestaan. De lieer Jongsma wil er nog opwijzen, dat, misschien een paar jaar geledener eene vergadering van verschillende bo terhandelaren landbouwers cn belangstellenden met den ge meente-architect heeft plaats gehad, waarin de onderwerpe- lijke zaak breedvoerig is besproken. Toen heeft hijals be langstellende bij de vergadering tegenwoordiggehoord dat er door de handelaren zeer op het maken van afrekenkamertjes werd aangedrongen. Spr. wenscht niet in eene beoordeeling te treden over de al of niet noodzakelijkheid dier kamertjesmaar wil slechts constaterenwat vroeger door de handelaren wen schelijk is geacht. De heer Bakkor meentin verband met hot door den heer Jongsma aangevoerde, te moeten opmerken, dat in 1872 een twintigtal handelarenwaaronder ook spr.met den architect eene vergadering heeft gehouden ter beoordeeling van een door laatstgenoemde ontworpen plan. Bij dat plan waren de afre kenkamertjes midden in het waaggebouw voorgesteld. Geen der handelaren kon zich toen met die kamertjes vereenigen. Men achtte ze overtollig en meende beter te doen ze niet te maken. De heer D 1 '- CG merkt op, dat do vergadering in dezen staat tusBchen twee verschillende verklaringen. Spr. wil den heer Bakker gaarne geloovenmaar hij moet zich scharen aan de zijde van den lieer Jongsma. In de vergadering, waarvan dat lid gewaagdewas ook spreker tegenwoordigen van hetgeen dèar voorviel heeft de heer Jongsma een getrouw relaas geleverd. De Voorzitter meent, dat het verschil omtrent de wensche- lijkheid der afrekenkamertjes, voornamelijk is gelegen in het volgende. Bij het primitieve plan zegt hijhad de directeur die kamertjes voorgesteld midden in de waagzoodanigdat zij geen genoegzaam licht konden ontvangen en zelfs bij dag door gas moesten worden verlicht. In dien toestand hadden die kamertjes weinig aantrekkelijks en vond men het beter, die ruimte voor iets anders te benuttigenb. v. voor eene bewaar plaats van weeke boter. In eene later gohouden vergadering, is men echter, naar spr. meent, van dit denkbeeld teruggeko- menen achtte men het aanbrengen van eenige afrekenkamertjes wel wenschelijk. Rapporteurs, zegt spr. hebben nu voorgesteld 10 a 12 zoo danige kamertjes te maken en hebben tevens het denkbeeld geopperd, om ze aan den westkant van het gebouw aan te brengen. Hij beschouwt dit echter als een wenk door rappor teurs aan burgemeester eu wethouders gegeven en geenszins als een bepaald geuit verlangen. Hij meent, dat het in de bedoe- C -V - - -

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1877 | | pagina 6