86 Verslag der handelingen van den gemeente niet zulk eenen grooten spoed toe te passenals waardoor het gedane voorstel zich kenmerkt. Hij zal er verder niet bijvoe gen dat er in deze zitting 3 leden missen op wier tegenwoor digheid en gewaardeerde inlichting immers ook hoogen prijs wordt gesteld. Hij acht overhaasting in dezen bepaald niet wenschelijk. Burgemeester en wethouders zijn z.i. bij het doen van hun voorstel eenigermate verleid door den goeden uitslag waarmede hunne voorstellen tot oprigting van eene middelbare school voor meisjes zijn bekroond geworden. Die voorstellen zijn toch ook met spoed behandeld, doch hebben niet te min een gunstig gevolg gehad. Doch merkt spr. op, niet altijd is men even gelukkig en niet altijd slaagt men even goed. Hij acht haast maken in dezen bepaald niet wenschelijk. De heer Attema zegtdat nu de vorige spr. enkele bezwa ren tegen het voorstel' van burgemeester en wethouders in het midden heeft gebragt, ook hij een enkel punt te berde wil brengenwaaromtrent de wethouderspeciaal belast met de zaken betreffende het onderwijshem wel zal willen inlichten. Bij spr. bestaat één groote oedenking tegen het geheele plan. Hem komt het voor, dat wanneer men nu reeds eene beslis sing ter zake neemtmen minder goed zal handelen. Waarom vraagt hijniet afgewacht de benoeming van 1 of meer inspec teurs van net hooger onderwijs. Ook heeren curatoren hebben naar hij meent, dat punt gememoreerd. Het is van belang zegt spr.dat zoodanige benoeming eerst plaats heeft en het is bekenddat bij de invoering der wet op het middelbaar onder wijs dit ook is geschied. Het collegie kan dan de zaak met den heer inspecteur be spreken en van diens voorlichting profiteren. Dan zal zeker de zaak tot een goed resultaat komenterwijl men zich ook veel meer zal vergewissen van de door het rijk eventueel te verleenen subsidie. Wanneer toch de oprigting van het gymna sium geschiedt in overleg met dien ambtenaardan kan men naar spr.'s meening, ook verzekerd zijn van den steundie van zijnentwege aan de aanvrage tot het bekomen van subsidie zal worden geschonken. Spr. gelooft, dat men vooral dit punt op het oog moet houden. De groote spoeddoor burgemeester en wethouders bij hun voorstel aan den dag gelegdhoe prijzenswaardig ook op zich zelveen van belangwaar het de nakoming van wettelijke verpligtingen geldtmeent spr. te moeten toeschrijven aan de groote vrees bij burgemeester en wethouders voor concurrentie. Het dagelijksch bestuur vreest voor oprigting van nog andere gymnasia in Friesland. Het wil hier een centraal gymnasium vestigen. Nu is het wel bekendzegt spr.dat te Saeek en Dockum ook een gymnasium bestaatmaar merkt hij opwan neer men nagaat de hooge eischendie de nieuwe wet voor de gijmnasia steltdan gelooft hijdat men welligt in die plaat sen zal opzien tegen de kosten aan de oprigting van eene nieuwe inrigting verbonden. Spr. kan niet inziendat men met het oog op concurrentie zoodanigen spoed als bij het voorstel is in acht genomen, zoo moeten toepassen. Hij herhaalt het, zijn hoofdbezwaar tegen het voorstel is gelegen in de ontstentenis vooralsnog van de bij de wet op het hooger onderwijs bedoelde inspecteurs. Eerst na die benoeming, kan men z. i. met goeden uitslag een nieuw gymnasium oprigten. Nog een punt wil spr. in het midden brengen. Hij heeft zich de vraag gedaanof de raadwanneer deze spr.'s bezwaren niet mogt deelenwel op den goeden weg zou zijn om het on- derwerpelijk voorstel zoo maar voetstoots in den raad zelve te behandelen en of de zaak niet commissoriaal gemaaktof in de sectiën onderzocht worden moet? Spreker schijnt eenig voorloopig onderzoek van de zijde van den raad noodig toe. De heer Duparc verklaart van een ander gevoelen te zijn, al8 de beide vorige sprekers. raad te Leeuwarden, van den 26 Julij 1877. Hij zal echter de beantwoording van door die spr.'s gemaakte opmerkingen gaarne overlaten aan het meer bevoegd lid van het dagelijkscn bestuur, speciaal belast met de zaken van het onderwijs. Hij meent evenwel te moeten opmerken, dat som mige der geopperde bezwaren meer waren gerigt tegen de wet dan tegen het voorstel van burgemeester en wethouders tot het geven van uitvoering daaraan. Vooral geldt dit do bezwaren van den heer Dirks. Dat geachte lid wenscht intusschen de zaak ook daarom niet zoo spoedig geregeld te hebbenomdat hij weldra eene wijziging van het vastgestelde leerplan tege moet ziet en men te Leeuwarden dan voor een fait accompli zou staan. Spr. is niet zoo optimistisch. Hij vleit zich nietmet zoo spoedige wijziging van het leerplanin weerwil van de van vele kanten daartegen gerigte bezwaren. Het argumentdoor den laatsten spr. aangevoerdom eerst af te wachten de benoeming van een of meer inspecteurs, komt hem van meer waarde voor. Men moet echter niet vergeten dat, er voor deze gemeente, meer dan voor vele andere ge meenten behoefte bestaat tot reorganisatie van het gymnasium en dathoe eerder men daartoe overgaatdes te beter ook veler reeds dadelijk bij de zaak betrokken belangen zullen wor den bevorderd. Ten opzigte van een enkel door den heer Dirks bijgebragt punt wenscht hij dien spr. eene vraag te doen en wel deze Gelooft die spr.dat na verloop van een jaar het getal leerlin gen aan het alsdan op te rigten gymnasium grooter zal zijn dan wanneer die inrigting reeds met 1 October a. s. in het le ven wordt geroepen De heer Dirkszegt spr.heeft in opzigt tot het vermoedelijk getal leerlingen o. a. geciteerd de inrig ting, die te Doetinchem bestaat, doch spr. moet er op wijzen, dat een gymnasium niet alleen is voor aanstaande theologen maar ook voor geneeskundigenregtsgeleerdenletterkundigen enz. Verder moet men niet vergetendat de inrigting te Doe tinchem eene zeer speciale strekking heeft en niet kan dienen voor alle aanstaande theologen. Is spr. vóór de aanneming van het voorstel van burgemeester en wethoudershij mag niet zwijgen over eene zaakdie bur gemeester en wethouders in de prmmissen van hun voorstel hebben aangehaald. Z. i. hebben burgemeester en wethouders willen anticéperen op het gevoelen van den raad in zake de oprigting van eene practische en theoretische ambachtsschool waar zij in hun voorstel zeggen„dat er in den eersten tijd wel weinig kans op die oprigting zal bestaan". Hij vraagtop welken grond dit gevoelen van burgemeester en wethouders rust. Het voorstel tot oprigting eener theoretische en practische am bachtsschool is tot dusver nog eens niet in de sectiën van den raad onderzocht, althans spr. heeft nog altijd geene oproe ping daartoe ontvangen. De bestrijding of de geringe instemming met het planwaar van burgemeester en wethouders sprekengeldtvolgeis het oordeel van spr.hun voorstelniet de zaak in het algemeen. Het argument, dat de localen van de gemeenteschool no. 2 niet noodig zouden zijn voor de ambachtsschool, kan daarom niet opgaan. Spr. heeft gemeend deze verklaring niet te mogen terughou den, opdat, bij aanneming van het aanhangige voorstel, bur gemeester en wethouders zich later tegen over den raad niet zouden kunnen beroepen op de bestreden beschouwingente gen welke hij van zijn kant zooveel mogelijk protest wil heb ben aangeteekend. De heer Jongsma meent, zonder iets te willen afdingen op de te wachten verdediging van het voorstel van burgemees ter en wethoudersdat die verdediging weinig nieuwsweinig meer licht over het voorstel zal verspreiden. Hem komt het voor, dat het voorstel reeds zoo volledig mogelijk is en dat ieder en althans hijde zaak daaruit reeds zeer goed heeft kunnen begrijpen. Spr. doet gaarne hulde aan de voortvarend heid en diligentie door burgemeester en wethouders in dezen Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 Julij 1877. aan den dag gelegddoor nu reeds een uitgewerkt voorstel tot reorganisatie van het gv mnasiurn aan den raad aan te bieden. Bij hem rijst evenwel de vraag of de raad met zjjn besluit wel even diligent als burgemeester en wethouders kan zijn. Zeker voorschrift in een zeer oud boek gegeven, luidt: „dat al vo rens men een toren gaat bouwenmen eerst ter neder moet gaan zittenom de kosten te berekenen. Dat voorschriftzegt spr.is in de meeste gevallen nog toepasselijk. Bij de onderwerpelijke zaak kan dit echter niet, men kan wel ter neder gaan zittenmaar de kosten berekenendat kan men niet. Die kosten hangen geheel af van het eventueel door het rijk te verstrekken subsidie. Begrijpt spr. de wet goed, dan ligt op het rijk geen verpligting tot het verleenen van sub sidie maar kan het rijk tot het verleenen van subsidie over gaan. Bij oprigting vart een nieuw gymnasium overeenkomstig de wet, weet men dus nog geenszins met positieve zekerheid dat een subsidie zal worden verleend en veel minder kent men nog het bedrag daarvan. Men kan er alleen op hopen en dit zegt spr., komt mij ten opzigte van eene zoo belangrijke zaak niet genoeg voor. Spr. herhaalt het, burgemeester en wethou ders konden niet meer doendan zij hebben gedaan. Zij heb ben zich, als hij wel onderrigt is, geadresseerd aan den minister tot bekoming van subsidie. Hunne aanvraag is tot dusver niet beantwoordmaarmerkt spr. opwelk antwoord daarop ook moge komen, het kan, daar de rijksbegrooting voor 1878 nog niet is vastgesteld, nooit verder gaan dan dat de minister zegt ikministerben bereid eene voordragt tot het verleenen van subsidie te doen. Het van den minister te bekomen antwoord zal dus altijd, zegt spr., zwevend zijn en op zoodanig zwevend antwoord wenscht hij geen besluit te nemenzooals in dezen wordt gevorderd. Hij gelooft met de twee eerste sprs.dat de raad meer passend zal handelenwanneer hij met de oprigting van het nieuw gij mna siurn wachttot dat bekend zal zijnwelk subsidie ten behoeve van die oprigting van rijkswege zal worden verstrekt. Als redendie voor het spoedig beëindigen dezer zaak is aan gevoerd is het gebrek aan leeraren dat door de oprigting van gijmnasia ook in andere plaatsen zal ontstaan. Van nader bij bezien schijnt hem dit argument toe niet zeer krachtig te zijn. De wet op het hooger onderwijs van 28 April 1876, opent voor de litteratoren eene betere toekomst. Er zullen zich meer personen dan tegenwoordig wijden aan de studie der letteren en spr. gelooft dusdat met 2 h 3 jaar het getal kandidaten groo ter zal zijn dan thans. Bovendien zullen er naar zijne meening door de opheffing van de Latijnsche scholen in kleine plaatsen, uitstekende docenten beschikbaar worden. Een en ander te zuam genomennoopt spr. niet mee te werken tot daarstelling van een nieuw gymnasium reeds met 1 October 1877. Eene andere zaak is hetzegt hijwanneer men tot eene voorwaarde lijke daarstelling wil besluiten dat de raad b. v. besluit tot aanne ming van punten 1,2 en 3 enz.mits van rijkswege een subsidie wordt verleend van 40 of 50 procent. En zegt spr.vraagt men welk een basis zal voor de berekening van dat subsidie worden ge nomen dan wil hij antwoordendat daarvoor geen basis be staat, maar dat men zich maar een basis moet scheppen. Hij voor zich zou b. v. navolgende berekening willen volgen. Hij wil aannemen dat een getal van 50 leerlingen het nieuwe gymnasium zal bezoeken. Dat getal staat z. i. vrij goed in verhouding tot het getal van 84 leerlingenhetwelk in de geheele provincie het gymnasium zou bezoeken. Van die 50 leerlingen rekent hij 30, als behoorende tot de 2 eerste klassen15 tot de beide midden- idassen en 5 tot de beide hoogste klassen. Wanneer nu wordt aangenomendat de leerlingen uit de laagste- f 50die uit de midden- f 60 en die uit de hoogste klassen f 80 schoolgeld per jaar betalendan komt men tot eene totale inkomst wegens schoolgeld ad f 2800. Tegen die inkomstzegt spr.staat over eene uitgaaf van f 33,000jahij durft wel zeggenmet het oog op puntendie men in deze discussie niet kan noemen van f 35,000 36,000. Er zal al zoo per jaar zeker f 32,200 meer moeten worden uitgegeven dan ontvangen. De kosten van het tegenwoordig g\ mnasium bedragenna aftrek der school geldenruim /'G10Ó. Er zal dus bij oprigting van het nieuw gymnasium f 2G00 meer moeten worden besteed dan thans het geval is. Enzegt spr.vraagt men nu welk bedrag moet het rijk van die som als subsidie verstrekken, dan wil hij antwoor den minstens 16,000. want dan zal er voor de gemeente nog eene meerdere uitgaaf resten vau 10,100. Spr. meent uit de gebaren door sommige leden gemaakt bij het hooren van het cijfer van f 16,000 te mogen afleidendat die som te overdreven wordt geacht. Spr. komt het echter voordat dit niet het geval is. Waar het rijk, zegt hij, zij het dan ook bij de wet, op de ge meenten verpligtingen legtdie niet bij de gemeenten behooren en waar dat rijk bij diezelfde wet de deur open zet voor het verleenen van subsidieom het dragen van dien last gemakke lijk te rnakeudaar meent hijdat met een goed subsidie voor den dag moet worden gekomen anders wordt immers de last van het hooger onderwijseven als reeds het geval is met dien van het lager onderwijs, geheel op de gemeenten geschoven en dat is iri strijd met den aard van de zaak die het geldt en met onze geheele staatsinrigting. De heer de la Faille kan zich in hoofdzaak zeer goed ver eenigen met het door de heeren Attema en Dirks aangevoerde. Hij wenscht echter nog omtrent een paar punten iets op te merken. In de eerste plaats, dit, zegt spr., burgemeester en wethou ders hebben voorgesteld de bestaande inrigting af te breken en den tegenwoordige functionarissen eervol ontslag te verleenen. Uit de stukken blijkt echter geenszins of dat ontslag zonder bezwaar kan worden gegeven, en of men b. v. ook aan de tegenwoordige dignitarissen eene tijdelijke opdragt zal doen enz. In de tweede plaats is voor spr. een groot bezwaar, de on zekerheid of men bij aanneming van het voorstelmet 1 Oct. a. s. wel reeds werkelijk iets anders zal hebben. Het kan zijn dat zich voor de verschillende betrekkingen genoegzame ge schikte sollicitanten aanmeldenmaarzegt hijhet zou ook kunnen zijndat dit niet liet geval werd en wat danwanneer de tegenwoordige functionarissen eervol zouden zijn ontslagen Spr. wenscht in verband met den korten termijn de aandacht op een en ander te vestigen. De heer Rengers zegtdat uit den loop der discussion zoo het nog noodig ware het bewijs kon worden geput der oude waarheid dat het bezwaarlijk is ieders zin te bevredigen. Werd toch bij vroegere gelegenheden wel eens aan burgemeester en wethouders te laste gelegddat zij de zaken te lang in over weging hieldenthans klinkt het verwijt van verschillende zij den dat met te grooten spoedja met overhaasting is te werk gegaan. Al wil spr. nu trachten zoo veel mogelijk de handel wijze van burgemeester en wethouders tegenover die aanvallen te verdedigenal aanstonds moet hij er tevens op wijzendat vele der slagen tegen dit voorstel gerigt nederkomen op den wetgever en den ontwerper van het leerplan voor welks inhoud natuurlijk het collegie niet aansprakelijk kan worden gesteld. Drie raadsleden hebben het gedane voorstelop grond van ontijdigheidbestreden. Allen zijn echter van een verschil lend punt uitgegaan. De heer Dirks gaf aan het slot zijner rede te kennendat hij een uitstel der zaak verlangde tot 1 September 1878, als zijnde dat tijdstip meer geschikt dan het door burgemeester en wethouders voorgesteldedat evenwel gebaseerd is op de nieuwe wetregelende het hooger onderwijs. De heer Attema wenscht de benoeming af te wachten van een of meer inspecteurs opdat men deze vooraf over de zaak zal kunnen raadplegenterwijl de heer Jongsma bezwaren maakt om de onzekerheid ten opzigte van het door het rijk eventueel te verleenen subsidie.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1877 | | pagina 3