88 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 Julij 1877. Deze laatste bedenking magnaar spr. meentin dit geval niet gelden. Men heeft hier to doen met eene wettelijke ver- pligtingeenewaaraan de gemeenteeven als aan zoo vele andere verpligtingenzich niet mag en kan onttrekken. Het geldt hier de oprigting en instandhouding van een gymnasium, ingerigt overeenkomstig de wet, eene zaak, gelijk staande met de verpligte oprigting van lagere scholen en van een burger dag- en avondschoolinrigtingen die der gemeente duizenden kostenmaar die de raad toch om die reden niet kan bekrim pen of opheffen. Enzegt spr.waar het collcgie in opzigt tot liet erlangen van een subsidiede hoop heeft uitgedrukt bereid willigheid te zullen ondervindendaar heeft het toch niet ge wild dat de aanneming van hun voorstel afhankelijk zou wor den gesteld van het toe te kennen bedrag. Teregt toch mag de regering vorderen waar het eene wettelijke verpligting geldt, dat de gemeenteraad eerst de regeling van het gymnasium ont- werpe en daarna eene tegemoetkoming in dc kosten vrage. Do exceptie door den heer Attcma gemaakt, n. 1. om te wach ten met de zaak tot dat een inspecteur zal zijn benoemd, zet, naar sprs. meening, zonder eenige noodzakelijkheid, de rege ling geheel op losse schroeven. Het tijdstip der benoeming van de inspecteurs is nog niet bekendwel het tijdstip waarop de nieuwe wet op het hooger onderwijs in werking moet treden n. 1. met 1 October a. s Wol is waar behoort het leerplan en de inrigting der gymnasia in overleg met den inspecteur te wor den geregeld, doch in afwachting kan de raad toch handelend optredenom gereed te zijn wanneer een dergelijk ambtenaar zal zijn benoemd. De steden Groningen, Utrecht, den Haag, Zwolle enz.al die stedenzegt spr.hebben zich beijverd om met hun gymnasium op genoemden datum gereed te zijn en, zoo vervolgt hij, hadden burgemeester en wethouders vau Leeuwar den nog geen voorstel ter zake aangeboden, men zou hen wel- ligt van nalatigheid hebben beschuldigd Eindelijk moet spr. opmerken, dat het door den heer Dirks geopperd .denkbeeld, om de zaak een jaar uit te stellen, in verband met de vele door dien spr. aangevoerde bezwarenhem heeft verwonderd. Hij had, na al die talrijke bezwaren van den heer Dirks, geen ander voorstel van dezen verwacht, dan om gebruik te maken van den termijn bij art. 114 der wet op het hooger onderwijs gesteld. Spr. toch gelooft, dat al de door den heer Dirks opgenoemde bezwaren niet binnen den door de zen bedoelden termijn van elf maanden zullen kunnen worden opgelost. Maar, merkt spr. op. al ware dit mogelijk, dan ge ven de geopperde bezwaren toch geen voldoende aanleiding om nu de handen in den schoot te leggen. In de le plaats wil spr. aangaande de opmerking omtrent het leerplan er op wijzendat burgemeester en wethouders be zwaarlijk de verdediging van het leerplan door de regering vastgesteld op zich kunnen nemen, te meer daar ook zjj in menig opzigt bedenking tegen dat plan hebben. Do vraag is enkelzal men zich bezig houden met de regeling der zaak naar het vastgestelde plan of zal men zoolang wachten, totdat dit plan is omvergeworpen en een nieuwe toestand in het leven geroepen. Om meer dan een reden, acht spr. dit laatste onraad zaam. Bij de vaststelling der nieuwe wet op het hooger ouder wijs heeft men eene geheel andere regeling van het onderwijs beoogt, dan de bestaande. Reeds op 12 jarigen leeftijdja reeds vroeger, zal eene keuze moeten worden gedaan tusschen klassieke vorming en opleiding voor de meer stellige wetenschappen. Dat voor die twee rigtingon een geheel uiteen loopend leerplan is aangenomen legt minder aan het bestreden koninklijk besluit dan aan de wet, die zeker niet zoo spoedig zal gewijzigd wor den. Men zal dusbij behoud van dat beginselin ieder geval moeten overgaan tot de oprigting van een nieuw gymnasium geheel of bijna gelijk aan het voorgestelde, omdat, welke wijzi ging het leerplan ook moge ondergaan, de klassieke vorming op den voorgrond blijft. Ook is door den heer Dirks even als door de andere sprekers ten eenemale voorbij gezien, hoe dringend juist in onze ge meente reorganisatie wordt geëischt. Steeds is iedere nood zakelijke verbetering uitgesteld met het oog op de nieuwe wet op het hooger onderwijsen niettegenstaande den ijver en de bekwaamheid der docenten heeft het Leeuwarder gymnasium daardoor gevoelig geleden. Kan het nu bevreemden dat heeren curatoren zich beijverd hebben door het voorstel eener spoedige en volbdige reorganisatie aan de regtmatige wenschen van zoo velen te voldoen:' Ook z. i. mag de hoofdstad van Friesland niet lan ger verstoken blijven van een gymnasium, ingerigt overeenkomstig de behoeften des tijds en de eischen der wet. Dat de oprigting en instandhouding van eene zoodanige inrigting bezwaren mede brengt, spr. zal de laatste zijn dit te ontkennen, maar, merkt hij opmen moot ook niet vergetendat vele ingezetenen en ook vele elders wonenden bij de oprigting groot belang hebben. Die belanghebbenden zien verlangend uit, wanneer aan den bestaanden onvoldoenden toestand een einde zal komen en zegt spr.zij hebben er regt opom to weten wat de bedoeling van den raad ten dezen is. Behoudt men den tegenwoordigen toe stand en gaat men dus met 1 October a. s. niet tot de nieuwe regeling overdan zal zich gedurende al die jaren het onge lukkig verschijnsel hernieuwen, dat ouders of verpligt zullen zijn hunne zonen die voor de academie worden opgeleid op 10 of 12 jarigen leeftijd naar de hoogere burgerschool te zenden waar een geheel ander leerplan is aangenomen, dan voor die leerlingen wordt vereischt, of ze op liet gymnasium te Groningen of elders te plaatsen. Dat bezwaar, zegt spr., dient men wel degelijk bij de denkbeelden omtrent ternporisering te overwegen. De heer Dirks kan zich verder niet voorstellendat het be zoek van het gymnasium aan de daarvan gekoesterde verwach ting zal beantwoorden. Die spr. wees op de bestaande inrigtin gen te Doetinchem en Kampen. Daaruit meent hij de gevolg trekking te mogen afleidendat de inrigting hier ter stede niet in die groote mate aan het doel zal beantwoorden. Spr. gelooft dat deze opmerking reeds door een vorigen spr. genoegzaam is weerlegd. De inrigting te Doetinchem trouwens is slechts voor eene speciale faculteit. Hij wil echter nog opmerkendat het flink bezoek van vreemde gymnasia een bewijs te meer is van den onvoldoenden toestand dien wij hier hebben te betreuren. Heb ben wij hier een goed ingerigt gymnasiumzegt spr.dan zul len de leerlingen niet bij voorkeur elders gaan. Waarom is door den heer Dirks gevraagd wenschtmen voor de oprigting van het nieuwe gymnasium gebruik te maken van de gemeenteschool no. 2 in de Doelestraat en stelt men niet voor, om gebruik te maken van eene reeds bestaande plek gronddie speciaal met het oog op eene uitbreiding van het gymnasium in der tijd ia aangekocht. Spr. gelooft niet dat bij den aankoop van bedoeld terrein in der tijd de stichting van een gymnasium het hoofddoel is ge weest, maar al ware dit toenmaals het gevaldan zijn de toe standen daar ter plaatse toch zoo veranderdvooral door het bouwen van twee schoolgebouwen op de plek van het vroegere weeshuisdat het thans niet wel mogelijk zou zijn daar tegen over een derde schoolgebouw te stichten. Verder is men tot het voorstellen van het gebouw in de Doelestraat gekomenbij gebrek aan iets beters. Het is be kend zegt spr.dat heeren curatoren aanvankelijk tegen de voorgestelde localiteit nog al eenige bezwaren hadden. Het collcgie achtte die bezwaren echter niet overwegend genoeg, om niet althans in den beginne een lokaal te benuttigendat verre de voorkeur verdient boven de tegenwoordige treurige lokali teit. Zal menzoo vervolgt spr.het doel bereikendat met de oprigting van een nieuw gymnasium wordt beoogd en op den voorgrond is gestelddan zijn bekwame en geschikte leeraren noodig. Of men zal slagen zoodanige leeraren te krijgen is Verslag der handelingen van den gemeenten onzekerdie onzekerheid zal echter over 2 of 3 jaar niet min der zijn dan thans. Spr. meentdat thansnu vele kleine gymnasia met ondergang worden bedreigdmeer leans tot be coming van geschikte leeraren bestaatdan na verloop van zekeren lijd, wanneer andere gemeenten Leeuwarden in de oprigting van nieuwe gymnasia zullen zijn voorgegaan en de beste elementen tot zich zullen hebben getrokken De heer Attema, zegt spr., hoeft gesproken over de wen- schelijkheid om het voorstel alsnog commissoriaal of in de sec tiën van den raad te behandelen. Spr. kan zich niet voorstellen waarom de raad thans niet tot de openbare behandeling der zaak zou kunnen overgaan. Het betreft hier de uitvoering van een wettelijk voorschrift en het verschil van gevoelenzooals reeds gebleken is, geldt vooral de tijdigheid dier uitvoering, een punt dat zeer wel in het openbaar kan worden behandeld. Spr. ge looft trouwens dat dit onderzoek niet het middel zou zijn om de zaak spoedig en beter tot een einde te brengenhij wijst hier slechts op de nog steeds hangende quaestie van de ambachts school. Dat omtrent laatstbedoelde school door enkele leden eenige opheldering zou worden gevraagd had spr. wel verwacht en gaarne is hij bereid nadere opheldering te geven omtrent de vrees die burg. en weth. in hun voorstel hebben uitgesproken. Zooals men weet hebben burg. en weth. na rijp onderzoek met ingenomenheid een plan tot stichting eener ambachtsschool aan 's raads oordeel onderworpen. Nadat echter de raad besloten had hun voorstel in de sectiën te onderzoekenwelk onderzoek tot nog toe achterwege bleef en vooral na het tweede schrijven van adressanten omtrent dit onderwerpis de zaak geheel van karakter veranderd. Had het dagelijksch bestuur, zegt spr., aanvankelijk geen bezwaar tegen de oprigting van eene am bachtsschool en achtte het die oprigting zelfs wenschelijkwel heeft het bezwaren tegen eene zoo geheele omwenteling als door adressanten blijkens hun tweede schrijven niet slechts in het middelbaar, maar ook in het lager onderwijs wordt verlangd. Het dagelijksch bestuur acht de door adressanten geopperde denkbeelden van zoo ingrijpenden aard, dat hot onder die voor waarden niet langer de oprigting van eene theoretische en practische ambachtsschool meende te kunnen ondersteunen. Hoewel nu spr. gaarne erkent, dat de raad in dit opzigt van eene andere zienswijze zal kunnen zijnhebben burgemeester en wethouders toch in dit voorstel reeds gemeendhunne ziens wijze te moeten kenbaar maken. Het collegie van burgemeester en wethouders meende bij de aanwijzing van eene plaats voor het nieuwe gymnasiumde ambachtsschool, althans voorloopig, ter zijde te mogen stellen en de plaats voor dc oprigting van die school genoemdte mogen voorstellen als plaats voor oprigting van het nieuwe gymnasium. Te meer kwam men tot die meening omdat, zooals spr. van bevoegde zijde is ter oore gekomeneenig uitzigt bestaat op eene spoedige herziening der wet op het middelbaar onderwijs speciaal wat de burgerdag- en avondscholen betreft, zoodat net tegenwoordig oogenblik van die zjjde als weinig geschikt werd beschouwd voor een opheffing der bestaande dagschool. Nadatzoo eindigt spr.deze omstandigheid ter kennis van het dagelijksch bestuur waren gebragt, heeft dat bestuur niet geaarzeldhet flinke lokaal in de Doelestraatwaaraan tot dusverre nog geen definitieve bestemming was gegevenbe schikbaar te stellen voor het nieuwe gymnasium. De heer Dirks is in het algemeen geen vrind van replique en zou daarom wel het stilzwijgen willen bewaren. Hij meent echter thans, in verband met het door de heeren Attema en Duparc aangevoerde, van zijnen regel te moeten afwijken en een enkel woord nog in het midden te moeten brengen. De heer Duparc, zegt spr., heeft het doen voorkomenalsof ik tegen de wet van 28 April 1876 ben. Dat is eene geheele verkeerde opvatting. Spr. is wol begonnen te zeggendat hij geen ver dediger van het voorstel van burgemeester en wethouders is id te Leeuwarden, van den 26 Julij 1877. 89 maar een bestrijder, maar tevens dat hij een voorstander der hervorming van de gymnasia is. Spr. acht echter dat punt van minder belang, even als ook dat, wat is aangevoerd tegen zijne opmerking omtrent het getal leerlingen in verband met het getal theologen, hetwelk te Doetinchem en Kampen studeert. Hij heeft deze laatste niet alleen vermeld maar slechts op den voor grond gesteld. Wat betreft de door den heer Rengers geuitte verwondering over het door hem gedaan conciliatoire voorstel of lieverhet door hem geopperd conciliatoir denkbeeld om met 1 September 1878 de nieuwe inrigting in werking te doen tre den hieromtrent wil hij opmerkendat wanneer die geachte spr. zich dienaangaande goed bedenkthij zich eerder aan den kant van spr. zal scharen. Spr. toch weuscht niet genoodzaakt te worden heden het geheele voorstel af te stemmenmaar de oprigting van een nieuw gymnasium slechts te temporiseren. Hem komt het voordat de heer Rengers wat al te sterk er op heeft gedruktdat men met het nieuwe gymnasium reeds met 1 October 1878 gereed moet zijn. Dat toch, zegt spr., is niet het geval. De wet bevat toch eene bepalingdat men gebruik kan maken van een termjjn van drie volle jaren om geheel ge reed te zijn. Verder wil spr. er op wijzen, dat er tusschen de vaststelling der wet en die van het leerplan bijna een jaar is verlooperen men nu slechts een tijdvak van twee maanden zou hebben om de geheele zaak te regelen. Wat do quaestie aangaat of het leerplan na verloop van een jaar al of niet zal zjjn gewijzigdhieromtrent wil spr. op merken, dat het bekende gezegde nous dansons sur un vulcand. w. z. er is een onweer aan de lucht, thans niet geheel ongepast is. Spr. doelt hier mede op den tegenwoordigen toestandwaarin de regering zich bevindt. Het leerplan zegt hijis bij koninklijk besluit vast gesteld het kan ook op die wijze weder spoedig door eene andere rigting worden ingetrokken of althans gewijzigd. Hij heeft geen bezwaren tegen de oprigting zelvemaar wenscht die la met het oog op de tegen het vastgestelde leerplan ge rezen bezwarenslechts te temporiseren. In de 2e plaats acht hij temporiseren wenschelijk, omdat men dan gereed zal kunnen zijn met de inrigting van een gebouw voor het houden van gymnasiumterwijl men 3 ook antwoord zal hebben bekomen op de aanvraag om subsidie enz. De heer Jongsmamerkt spr. op, heeft die subsidie gesteld op f 16,000. Hem komt die som wel wat hoog voormaar toch zou hij haar wenschen te vragen. Vragen staat vrij. Verder zegt spr. zou men bij eenig uitstel der zaakmeerdere zekerheid kunnen erlangen omtrent de bij het onderwijs te verstrekken hulp door leeraren der rijks hoogere burgerschoolen men zal tevens meer tijd hebben om uit de sollicitantendie zich voor de verschillende betrekkingen zullen aanmeldeneene goede keuze te doen. Dat dit alles tegen 1 October a. s. zoo goed zou kunnen worden geregeld, betwyfelt spr. ten hoogste. Hij geeft daarom nogmaals in overweging om in het belang der zaakde oprigting van een nieuw gym nasium uit te stellen tot 1 September 1878. De heer van Sloterdijck zegt, dat nu de gehouden dis- cussiën den schijn gevendatuitgenomen een enkel lid der vergadering, het voorstel niet anders dan bestrijders ontmoet, hij zich verpligt gevoelt te verklarendat de aangevoerde gron den van bestrijding op hem weinigen indruk hebben gemaakt. Hem komt het voordat in casu aan burgemeester en wethou ders en aan heeren curatoren alle lof moet worden toegekend voor de spoedige behandeling dezer aangelegenheid. Men ver- gete niet, zegt hij, dat de tijd, waarin de zaak moest geregeld wordenzeer kort was. Op 27 April 1877 werd eerst bij koninklijk besluit het leerplan vastgesteld en den 12n Julij a.v. werd den raad reeds een in overleg met curatoren geprepareerd voorstel aangeboden. Men heeft het verwijt gemaaktmerkt spr. opdat in dezen met te veel spoed was gehandeldmaar hij wil er op wijzen dat het hoogst wenschelijk is, om de nieuwe regeling van het gymnasium alhier reeds met 1 October a. s. te doen aanvangen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1877 | | pagina 4