tw«e T 1 116 Verslag der handelingen :i den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 11 October 1877. toe heeft geleid, dat de termijn van oplevering van liet werk, eerst voorgesteld op 15 Junij 1878, met zee weken is veilengd. Het collegieda. den directeur der gemeentewerken ter zake speciaal raadpleegdeheeft van dezen de verzekering verkregen, dat, onvoorziene omstandigheden buiten rekening gelaten, er alle uitzigt bestaat het gebouw met 1 Augustus geheel gereed te heb ben. I)e bestekken zijn reeds gedrukt en voor de winter invalt zullen de funderingen nog gelegd kunnen worden. In het voor jaar zal alleen de bovenbouw zijn te bewerkstelligen. De win ter kan door den aannemer benuttigd worden voor bet gereed maken van het houtwerk. Spr. wijst er op, dat nu bijna nog een geheel jaar voorhanden is, een tijdvak z. i. voldoende, om het in dezen bedoelde schoolgebouw :e doen verrijzen. Tevens wenscht hij nog op te merken, dat het ook min of meer nood zakelijk is, dat het werk binnen den gestelden termijn zij af- geloopenomdat het zeer goed mogelijk isdat men alsdan zal moeten beschikken over het locaalhetwelk men thans als tij delijk hulp-schoollocaal wenscht aangewezen tc hebben. De heer van Sloterdijek wenscht geen voorstel van zijne opvatting te maken, omdat het dagelijksch bestuur zich daar tegen zou verklaren. Hij zal er zich mede tc vreden stellen, dat dit punt, hetwelk naar zijne meening welligt gevolgen zal hebben, bij den raad is besproken en dat de termijn voor de oplevering van het werk na overweging op 1 Augustus 1S78 is gesteld geworden. Niemand verder bet woord verlangende, wordt zonder hoof delijke stemming conform de conclusie van het voorstel van burgemeester en wethouders besloten. 6. Voorstel van burgemeester en wethouders op een adres t ra W. A. van Bloemenom kwijtschelding can boete, beloopen als aannemer van werken voor de uitbreiding der gas fabriek. De conclusie van dit voorstel strekt, om kefc verzoek van\7. A. van Bloemen, om kwijtschelding van de boete ad f 120, be loopen in zijne boven omschreven qualiteit, als niet voor inwil liging vatbaar, te wijzen van de hand. Zonder discussie en hooldelijke stemming worJt dienovereen komstig besloten. 7. Voorstel van burgemeester en wethouders op een adres van A. Feenstraom op nieuw in het genot van wachtgeld te worden gesteld. Conform de conclusie van dit voorstel wordt besloten en wel zonder discussie en hoofdelijke stemming, om aan Aan heenstra, eervol ontslagen gaarder der belasting voor het gebruik van waterenkaden en wallen in deze gemeentemet 1 Januarij 1878 op nieuw voor den tijd van drie jaar een wachtgeld toe te kennen, berekend naar f 52 in het jaar, onder voorwaaree dat indien hij in gemeld tijdsverloop eene gemeentelijke of rijks betrekking mogt erlangenwaaraan eene bezoldiging verbonden is, gelijk staande met of hooger dan het aan hem toegekende wachtgeldhij alle aanspraak op het wachtgeld zal verliezen terwijl voor het geval de bezoldiging minder mogt bedragen hij slechts tot dat minder bedrag zijne aanspraak op dat wacht geld kan doen gelden. 8. Voorstel van burgemeester en wethouders tot verevening der trostengevallen op het onderzoek naar den toestand van den Nieuwetoren. De conclusie van dit voorstel luidtte besluiten Burgemeester en wethouders te magtigeu, om op het fonds voor onvoorziene uitgaven der geinecntebegrootingdienst 1877 to verevenen, de declaration wegens reis- en verblijfkosten, honorarium onz. van de beide deskundigen, die met den direc teur der gemeentewerken zijn belast geweest met het instellen van een onderzoek naar den toestand van den Nieuwetoren alkier. De beraadslagingen over dit voorstel geopend z.judegeeft de heer A Item a te kennen het woord te hebben gevraagd, om aan burgemeester en wethouders te vragen of, toen de in dezen bedoelde declaratiën inkwamendaartegen bij hen ook eenige bedenkingen zijn gerezen en of men met belanghebbenden daar over ook heeft gesproken. Z. i. geven die declaratiën daartoe wel eenige aanleiding. Hem komt het voor, dat het bedrag in dezen voor reis- en verblijfkostenhonorarium enz. in rekening gebragtwel van dien aard is dat eenige toelichting wenscho ly k ware geweest. Tenzij hij alsnog eenige opheldering van do zijde van het collegie ontvangeschijnt hem niet verwerpelijk het denkbeeld om de door de twee leden van de commissie van deskundigen ngezonden declaratiën om berigt, consideration en advies in handen van burgemeester en wethouders te stellen. Te meer wil hij ditomdat in liet voorstel van burgemeester en wethou ders z. i. eene onbillijkheid is gelegen, dewijl daarbij den direc teur der gemeentewerkendie het derde lid der commissie heeft uitgemaakt, niets is toegelegd. Ofschoon spr. weet dat die directeur is gemeente-ambtenaar en als zoodanig in dienst der gemeente, gelooft hij toch, dat men in dezen met eene bepaalde commissieeene speciale opdragt te doen heeft en er wel aan leiding bestaat om te overwegen of niet de billijkheid mede brengt dat bedoeld derde lid der commissieal is hij ambtenaar der gemeentete dezer zake eenige belooning ontvange hetzij op door dezen in te dienen declaratie, hetzij op voordragt van burgemeester en wethouders. Wordt de zaak aan het collegie teruggewezen, zoo zou het ook dit punt in overweging kunnen nemen. De heer Dirks moet bekennendat de kostendoor de twee deskundigen voor honorarium enz. in rekening gebragtook hein uit de hand zijn gevallen. De kosten van het onderzoek zullen echter nog vermeerderen, wanneer ook de directeur der ge meentewerken iets zal worden gedefroijeerd. Spr. acht daarom het door den heer Attema gesprokene eenigzins mot elkander in strijd. Dat lid toch wenscht de declaratiën, om berigt en advies weder in handen van burgemeester en wethouders te stellenomdat hem het bedrag daarvan wat hoog voorkomt. Tevens wil bj echter door dat collegie hebben overwogen, of den directeur der gemeentewerken ook iets moet worden ten goede gedaan, waardoor casu quo de kosten van het bewerk stelligd onderzoek des torens nog hooger zullen worden. Spr zou zich wel kunnen vereeuigen met een voorstel tot terugzen ding der stukken aan burgemeester en wethouders om de eerste door den hoer Attema aangevoerde reden, maar niet om d( reden laatstelijk door dien spr. aangevoerd. Ofschoon erkennen de dat het hier wel de uitvoering van eene bepaalde commissi* betrefcgelooft spr. tochdat de directeur der gemeentewerken in dozen geheel in dienst der gemeente heeft gehandeld. De heer Attema, die heeft ontwaard, dat de heer Dirk tegen de tweede reden, door hem voor renvooi der stukken aan burgemeester en wethouders aangevoerdbezwaren heeft en daarin eene tegenspraak ziet met het eerst door hem geavan ceerdewil erkennen, dat het zeer goed kan zijn, dat hel defroyeren der drie deskundigen meer zal kosten dan ƒ350. Hij moet er evenwel op wijzendat dan toch eene in zijn oog be staande onbillijkheid zoude zijn weggenomen. Niemand toch zegt hij zal kunnen tegensprekendat ons billijkheidsgevoel eenigermate wordt gekwetstals twee leden van deze commissie weléén lid niet wordt beloond. Spr. heeft zijne bedenkingen geopperd hoofdzakelijk op grond van do laatstelijk door hem genoemde omstandigheid. Hij gevoelt zeer het gowigt der bedenking, dat het derdf lid der commissie is gemeente-ambtenaar en ten dezen werkzaam voor de gemeente, maar z. i. valt eene commissie als de on- derwerpelyke geheel buiten den kring der gewone werkzaam heden van dien ambtenaar als den directeur der gemeentewerken, Welken loop overigens dit voorstel moge hebben, sprekei vleit zich, dat het debat voor burgemeester en wethouders aanlci Verslag der handelingen van den gcmoonteraad te Leeuwarden, van den 11 October 1877. ding zal zijn, om sprekers bezwaar in gezette overweging te nemen. De heer Bloembergen komt het voor, dat, wat de decla ratiën aangaatde raad in de indiening van het voorstel ge noegzame aanwijzing heeft, dat burgemeester en wethouders, na overwegingreden hebben gevondenom voor te stellen de ingezonden declaratiën met betaling te honoreren. Een an der geval is hetzegt spr.wauneer de raad nadere adstructie van het voorste wenscht, wanneer hij b. v. wenscht aangege ven te zien, wecken tijd de twee deskundigen hier hebben moe ten ver bij ven en welken tijd aan het onnerzoek is besteed ge worden. Dan zou men teregt eenige nadere inlichting kunnen vragen. Te ooideelen naar de wjze, waarop de heer Attema zijne meening heeft uiteengezet, gelooft spreker echter, dat dit niet het geval is. Hij wenscht overigens te kennen te geven dat de door de twee deskundigen ingezonden declaratiën wel bij burgemeester en wethouders zijn besprokendoch dat de directeur der ge meentewerken die deswege werd gehoordhen daaromtrent voldoende inlichtingen heeft verstrekt. Ofschoon spr. erkent, dat het, evenals in alle dergelijke zaken, in dezen moejeljk is het werk en de aan de benoemde deskundigen als zoodanig daarvoor toekomende vergoeding met juistheid tc apreciëren, gelooft hij dat het wenscheljk ishet gedeclareerd bedrag goed te doen. Wat het andere door den heer Attema besproken punt aan gaat of n.l. den directeur der gemeentewerken als derde lid dei- commissie van deskundigen ook iets moet worden gedefroijeerd, hieromtrent wil sprekei opmerkendat door do aanneming van het thans in behandeling zijnde voorstel van burgemeester en wethouders volstrekt niet zal worden buiten geslotendat dat collegie later in overweging kan nemenof ook voor do bui tengewone bemoeyingendie de directeur in dit opzigt heeft gehadeene bijzondere belooning moet worden toegekend. Spr. meent echterdat men dienaangaande tevens in aanmerking zal hebben te nemen, do betrekking ia welke de directeur tot de gemeente staat, en hoe juist die betrekking er aanleiding toe heeft gegevenom hem deel van de commissie te doen uit maken. Neemt de raad eeno gunstige beschikking op het door den heer Attema aangegeven denkbeeld, om n.l. de stukken nader in handen van burgemeester en wethouders to stellen, met het oog op den directeur der gemeentewerkendan gelooft spr. dat reeds vooraf 's raads opjnie ter zake kenbaar zal zjn gemaakt. Hij acht het meer wenschelijk dat thans omtrent het in behandeling zjnde voorstel van burgemeester en wethouders worde beslist. Het collegie zal dan nader in overweging kun nen nemen of en in hoeverre er grond bestaat voor eenig voorstel, om ook aan het 3e lid der commissie eenige vergoeding voor zijne speciale bemoeijing in dezen toe te kennen. Het zal daar toe te eerder aanleiding vinden op grond van de thans ter zake gehouden bespreking. De Voorzitter wenscht, in aansluiting met hetgeen door den heer Bloembergen ia gesprokennog te kennen to geven dat indien de heer Attema, in verband met het door hem ge sprokene een voorstel wenscht in te dienenhj dat voorstel zal beschouwen, als te zijn gedaan, vooral om in overweging te gevenof den 3en deskundige ook eene belooning moet wor den toegekendwantzegt spr.wat de declaratiën betreft van de beide andere deskundigen, hieraan valt weinig te verande ren. Men heeft eenmaal het besluit genomen om den toestand van den Nieuwetoren door deskundigen te doen onderzoeken en dat dit onderzoek geld zou kostenwas te voorzien. Hier is z. i. van toepassingdat de kunst betaald moet worden. Een accoord heett men vooraf niet kunnen maken. Men moest in dezen de uitkomst afwachten. Tot inlichting meent spr. echter nog te kunnen mededeelen, dat de beide deskundigen van el ders hier eenige dagen hebben vertoefd, doch hoeveel tijd door 117 hen a:m het onderzoek naar den toestand der torens is best jed, kan hij niet opgeven. De lieer Atteaia verklaart, na het door den Voorzitter en den heer Bloembergen gesprokene, af te zien van zijn voorne men tot het indienen van een voorstel ter zake. Hij neemt ech ter gaarne acte van de namens burgemeester en wethouders ge geven verzekering, dat de directeur der gemeentewerken om trent de ingediende declaratiën is gehoord, die daaromtrent vol doende inlichting heeft gegeven, als ook van de verklaring, dat ook na aanneming van dit voorstel van burgemeester en wethouders, nog door het collegio zal kunnen worden overwo gen of ook den directeur der gemeentewerken als 3e lid der commissie van deskundigen iets moet worden ten goede gedaan voor zijne bijzondere bemoeijing. Hierna wordt het voorstel van burgemeester en wethouders in rondvraag gebragt en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Voorstel can burgemeester en wethouders betreffende uitlo ging van aandeelen in ten laste der gemeente aangegane geldlee- n in gen. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform de conclusie van dit voorstel besloten 1. te bepalen, dat met den 2 Januarij 1878 zal worden af gelost op de geldleoning aangegaan in 1853 2000 1856 f 1000 5> n n v 1859 boven de gewone aflos sing van /'300Q, f 2000 a 1863 f 1000 n n j) 1865 ten behoeve van de gas fabriekboven de gewone aflossing bij het plan bepaald 3000 2. over te gaan tot de uitloting van na te melden getal obli gation ieder groot 1000als twee van de 'eening aangegaan in 1853 1856, rentende 4 pet., j> l/a 1850, 1862, 1863, 1864, 1865 1868, 1869, BPI 1871ten behoeve der ver pet. 4|/| 41/, 5 5 5 5 oen vijf twee een een een een een betering van het aschlandrentende zes van de leening aangegaan tot een bedrag van ƒ154,000 voor de gemeentelijke gasfabriek, rentende 5 pet., en twee van de leening aangegaan ten behoeve van dezelfde in- rigtingtot een bedrag van 98,000rentende 5 pet. Tot de uitioting overgegaan zijnde, is het resultaat daarvan dat ter aflossing met 2 Januarij 1878 worden aangewezenvan de leening aangegaan: in 1853 de obligation nos. 146 en 102 1856 82, 1859 00, 61, 23, 33 en 8, 1862 20 en 11 1863 5, V 1864 „10, 1865 d, Ji®2 61> 1869 „45, 1871 tot verbetering van het aschland de obligation nos. 33 en 23 tot oen bedrag van 154,000 voor de gemeentelijke gasfabriek, rentende 5 pet.de obligation nos. 8889902055 en 137, tot een bedrag van 96,00) ten behoeve van dezelfde inrig- ting, rentende 5 pet., de obiigatiën nos. 63 en 31. 10. Benoeming van een hulponderwijzer aan de gemeenteschool no. 4.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1877 | | pagina 3