-
BWBHKKJI
H
I
■4'I
D
H
v
m
■i
I
150
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 13 December 1877.
I
I ,1
h;,
die zij vragenbij aldien blijktdat het te leveren water be
paald goed drinkwater is.
Het voorstel van den heer Du pare komt hem niet raadzaam
voor. De raad heeft zelf bepaalddat hij geen bepaald oordeel
wil uitspreken, alvorens hij zekerheid heeft omtrent de goede
hoedanigheid van het water. Hij wenseht eerst na te gaan de
resultaten van het onderzoekwelke tot dusver nog niet vol
doende zijn geleverd. Spr. komt het voordat het zeer gewaagd
zou zijn om nu reeds vergunning te verleenen en acht den weg
door burgemeester en wethouders aangewezen verre verkieslijk
boven dien door den heer Duparc aangegeven. Volgens burge
meester en wethouders zal de raadalvorens de vergunning
te verleenenvoor zich hebben het verslag der deskundigen
omtrent het onderzoek van het water en zal hjj daarnaar kun
nen oordeelenof het al of niet gewaagd is het verzoek van
adressanten in te willigen. Het geldt hier merkt spr. opeene
zaak van groote beteekeniseene zaakdie zelfs in aanraking
komt, met eene kwestie, die tot dusver nog niet is besproken.
Het staat, zegt hij, met de waterleidingen even als met de
gasfabrieken. Eerst kwamen deze laatsten veelal alléén door
particuliere industrie tot stand; later begrepen vele gemeenten,
dat zij niet door particulieren maar van gemeentewege moesten
worden opgerigt en geëxploiteerd zoo ook in opzigt tot de wa
terleidingen. Ook hier geldt de vraagwat in dezen meest
dienstig is, eene vraag die ook wel degelijk dient te worden
overwogenbij de beslissing omtrent het verzoek van adressan
ten omdat bij de inrigting en exploitatie eener waterleiding
evenals bij die der gasfabriek, de belangen der ingezetenen in
hooge mate zijn betrokken. Doch hoe het zijin ieder geval
zegt spr.men mist hier het eerste en voornaamste vereischte
voor het verleenen der vergunning, n.l. de overtuiging dat wer
kelijk goed drinkwater zal worden geleverd. In geen geval zal
hij zich met het voorstel van den heer Duparc kunnen vereeni
gen omzij het dan ook onder zekere conditiesnu reeds de
vergunning te verleenen. Hij wenseht eerst voldoend bewijs
voor de deugdelijkheid van het water en daarna de vergunning.
Wat nu betreft de beoordeeling van de door burgemeester en
wethouders voorgestelde voorwaardenspr. meent dat de aan
bieding daarvan hoofdzakelijk grond vindt in de omstandig
heiddat het collegie bij de vertraging die de zaak natuur
lijk door het plaats hebbend onderzoek moet ondervinden,
blijk wenseht te geven, dat het zooveel mogelijk voortgang
wil bevorderen. Worden nu de voorwaarden vastgesteld, die
de raad oordeelt aan eene eventuele vergunning te moeten
verbindenen hebben belanghebbenden gelegenheid gehad van
die voorwaarden kennis te nemen en des noodig hunne beden
kingen daaromtrent kenbaar te makendan zal men gehoel
gereed zijn, dan, wanneer de voldoende bewijzen van het water
zijn geleverd en tot eene definitieve beslissing op hunne aan
vraag zal moeten worden overgegaan. Hij wil den heer L)u
pare toegeven, dat het collegie bij het ontwerpen en vaststellen
der voorwaarden met adressanten in overleg had kunnen treden,
doch het collegie heeft gemeend dit niet te moeten doen. Spr.
meent dat burgemeester en wethouders in dezen van hun stand
punt gegronde redenen hadden niet vooraf in overleg met
adressanten te treden. Het collegie was geroepen den raad
te dienen van berigtconsideratie en advies, en nu heeft
het gemeend de zaak ook weder bij den raad terug te moeten
brengen en aan diens oordeel te moeten onderwerpen zijn ge
voelen om vooralsnog geen beslissing op het gedaan verzoek
te nemen, maar alleen de voorwaarden vast te stellen. Wan
neer de raad meentdat over die voorwaarden adressanten
dienen te worden gehoord, alvorens hij daarop bcslisse, welnu,
zegt spr.de raad geve zulks dan te kennen. Hij voor zich
ziet daarin geene overwegende bezwaren.
Het iszegt spr. voor adressanten gansch geen onverschillige
zaakdat zij wetenwelke voorwaarden zullen worden ver
bonden aan de vergunningdie zal worden verleendindien
door hen de verlangde bewijzen voor de deugdelijkheid van het
water worden geleverd. Hij is daarom van denkbeelddat in
dien de raad thans niet tot vaststelling der voorgestelde
voorwaarden, gewijzigd als noodig geacht, wil overgaan,
maar het wensehelijk acht over die voorwaarden eerst adres
santen te hoorenhij die wenschelijkheid moet uitspreken
opdat een besluit dienaangaande worde genomen. Spr. zou hot
zeer betreurenindien de vergadering conform het voorstel
Duparc, besloot om nu reeds de gevraagde vergunning, zij het
dan ook onder bepaalde condities te verleenen.
De heer Duparc gelooft met den geachten vorigen spr.,
zooals hij trouwens ook reeds zoo straks heeft opgemerkt dat
de wijze waarop adressanten de zaak hebben behandeld, minder
is goed te keuren. Hij kan zich zeer goed aansluiten aan het
geen de heer Bloembergen blijkens het verslag van 28 Sep
tember 1876 bij de vorige bespreking zoo goed beeft doen uit
komen, dat nl. adressanten hadden moeten beginnen, gelijktijdig
met het doen hunner aanvraag aan den betrokken minister, zoo niet
eerder, zich te wenden tot den raad, onder overlegging
der noodige bescheidenmet verzoek om vergunning tot het in
exploitatie brengen eener waterleiding, ten dienste van deze
gemeentevoorbehoudens dat hun door do Hooge regering
concessie werde verleendom over het water te mogen beschik
ken. Spr. moet echter opmerkendat het thans door adressanten
gedaan verzoek en door spr. gedaan voorstel zeer goed passen
in het stelsel van den heer Bloembergen.
Verder wil hij nog eene kleine aanhaling doen uit het zoo
even bedoeld verslagnl. van hetgeen door een ander lid van
het tegenwoordig collegie van dagelijksch bestuur, den heer
Wiersmabij eene vorige gelegenheid in het midden is gebragt
en dat zich geheel aansluit aan het door spr. gedaan voorstel.
De heer Wiersma heeft toen o. a. gezegd: „De adressanten
vragen alleen om door het leggen van buizen de ingezetenen
voor mn eigen geld van drinkwater te voorziende vraag zal
dus alleen deze zijn: is het gemeentebestuur genegen toestem
ming tot het leggen der buizen te verleenen was dit niet
noodig, wel dan had de gemeente Leeuwarden met do geheele
zaak niets te maken. Dat men nu reeds de inrigting praeju-
diciëren zal, gaat niet op; de adressanten bieden aan drink
water te leveren en de gemeente geeft niets aan de adressanten
dan de bloote toestemming, om voor hun eigen geld de straten
op te brekener buizen door te leggen en ze weder in eencn
goeden staat te herstellen. Het spreekt van zelf, dat aan een
dergelijk verlof voorwaarden kunnen worden verbonden en dat
bij niet voldoening daaraan het verlof zal kunnen vervallen.
Het komt spr. voor dat men de kwestie of het water goed
zal zijn gerust kan afwachten want blijkt het water te eeniger
tijd schadelijk voor de gezondheid te zijn, men zal dan uit
kracht van aan de vergunning te verbinden voorwaarden de buizen
kunnen sluiten. Adressantenzegt spr.hebben er veel meer
belang bij dan de gemeentedat het water goed zij."
Ditzegt spr. zou zeer goed kunnen worden gebezigd voor
de praemisson van het door hem ingediend voorstel. Dat voor
stel sluit zich immers hierbij geheel aan, en vooral ook bij de
zoo even aangegeven redenering van den ïeer Bloembergen.
Spr. herhaalt het, adressanten hadden moeten beginnen met
zich tot den raad te wenden met het verzoek om ten behoeve
der beoogde waterleiding buizen in de gemeente te leggen.
Aanvankelijk zouden velen misschien aan het tot stand komen
der ouderneming hebben kunnen twijfelen, nimmer had men
kunnen ontkennen, dat eene zaak werd beoogd, die op zich
zelve goed was en op ondersteuning van gemeentewege kon
aanspraak maken. De raad zou zekerlfjk de van hem gevraagde
vergunning hebben verleend, zij het dan ook voor waarde! ijk.
Het doel nu waarmede spr. ziin voorstel heeft ingediendis
juist om de zaak thans nog in net door de heeren Bloera hor
gen en Wiersma wensehelijk geacht spoor te brengen. Wat
betreft het door eerstgenoemde thans voor het eerst besproken
v
H uflU 1
Verslag der handelingen van den gemeentorat
denkbeeldof het nl. ook overweging verdientdat eene drink
waterleiding van gemeentewege worde geexploiteerd, hieromtrent
wil spr. niet uitwijdenomdat hiervan voor 't oogenblik in 't
geheel geen sprake is. Geenszins overtuigd, dat de door hem
aangegeven weg niet raadzaam is te achtenzal hij den loop
der discussie afwachten om te beslissenof hijbij verwerping
van zijn voorstelzijn stem zal kunnen geven aan eenig ander
voorstelom do zaak een stap verder te brengen. Voorshands
verklaart spr. te blijven bij het door hem gedaan voorstel. Bij
aanneming daarvan zal de raad zich al het noodige hebben
voorbehouden. Hij zal dan handelengelijk veelal de Hooge
regering doetb. v.bij het verleenen van concessiën voor
spoorweg- en stoombootdiensten enz.in beginsel de zaak toe
staan, onder voorbehoud van goedkeuring der voorwaarden.
De heer Attcma wenseht ook ten dezen een kort woord in
het midden te brengen. Hijdie zich bij eene vorige gelegen
heid, een voorstander der waterleiding heeft betoond, acht het
niet raadzaam dat de raad thans trede in de vaststelling van
de door burgemeester en wethouders voorgestelde voorwaarden,
omdat zulks z. i. zeer goed geheel verloren moeite en tijd zou
kunnen ziju, immers zoolang de goede hoedanigheid van het
aan te voeren water niet bewezen is. Wel wil hij met alle
middelen de pogingen ondersteunen, welke kunnen strekken om
de gemeente van goed drinkwater te voorzien, mits voldoende
zij geblekendat dat water werkelijk aan de vereischten van
goed drinkwater voldoet. Dit de door adressanten overgelegde
stukken blijkt dit echter voor alsnog niet voldoende. Geenszins
ie de proef geleverd, dat het water bepaald niet schadelijk voor
de gezondheid zal zijn. Het onderzoek der deskundigen is nog
aanhangig. Dat onderzoek i3 in dezen hoofdzaak en vóór men
verder gaat, moet daaromtrent voldoend rapport zijn ingeko
men. Spr. is van meening, dat de raad niet tot vaststelling der
voorwaarden moet overgaanalvorens het bewijs is geleverd
dat bepaald zuiver drinkwater zal worden verschaft. Gesneld
zegt spr.dat dat bewijs wordt geleverddan is er nog genoeg
gelegenheid om met de adressanten omtrent do voorwaarden in
overleg te treden, en hen de concessie te verleenen. Wordt
daarentegen dat bewijs niet geleverd en mogt alzoo blijken, dat
het water niet de gewenschte en noodige hoedanigheid bezit,
welnuzegt spr.dan heeft men niets meer met de zaak te
doen en de moeite en tijd zal zijn bespaard, die de raad aan
eene eventuele behandeling van de bij het onderwerpelijke
voorstel van burgemeester en wethouders gestelde voorwaarden
zou ten offer moeten brengen. Spr. stelt daarom, als motie
van ordevoorom de behandeling der zaak aan te houden
tot dat op voldoende wijze zal zijn gebleken, dat het water uit
het Eernewoudsterwijd aan alle eischen voldoetwelke men
redelijkerwijs voor goed drinkwater stellen mag.
Deze motie, genoegzaam ondersteund, wordt in behandeling
gebragt en besprokenin de eerste plaats door den heer la
Faille, die zegt dat de steller der motie is uitgegaan van het
denkbeeld, alsof omtrent de deugdelijkheid van liet water zoo
als het geleverd kan wordennog geen voldoende bewijzen
waren gegeven. Spr. moet evenwel opmerken, hoe dit denk
beeld onjuist is en er bij de stukken o. a. wordt gevonden,
een rapport van den heer v. d. Burg, blijkens hetwelk het
water uit het Eernewoudsterwijd wel degelijk, na het ondergaan
van zeker zuiveringsprocédé, de vereischten bezit van goed
drinkwater. Het moet echter later nog blijken of eene vol
doende hoeveelheid water zal kunnen worden geleverd en of
het water, dat op kleine schaal gefiltreerd en bewerkt, zuiver
is, ook zuiver zal zijn wanneer de bewerking op groote schaal
en dus op eene belangrijke hoeveelheid wordt toegepast. Daar
het bewijs daarvan thans moeijelijk door adressanten is te leveren,
dient het gemeentebestuur op een en ander bij het vaststellen
der voorwaarden te letten. Het zal b. v. zeker maximum 1
moeten vaststellen, van de hocvoelheid water die per dag of per
1 te Leeuwardenvan den 13 December 1877. 151
uur kan worden geleverd. De adressanten zullen hunne
onderneming daarnaar moeten inrigten. Spr. meentdat wat
het onderzoek van het water betreft, daaromtrent voldoend
bewijs is geleverdzoodat hij niet wensehtdat de motie wordt
aangenomenom redendat de adressanten nog niet hebben
voldaan aan gestelde eischenofschoon hij voor zich gelooft
dat hot hen volstrekt niet moeijelijk zal vallen, nog op nieuw
proeven te leveren, dat het water in het Eernewoudsterwijd,
na een bepaald zuiveringsprocedévolkomen als voldoend drink
water is te beschouwen.
De heer Duparc had in hoofdzaak nog hetzelfde ge wenseht
aan te voeren als de laatste spreker. Ten overvloede wil hij er
nog eens op wijzen, dat het voor adressanten en de zaak zelve
van groot belang is, dat de vergunning tot het leggen van
buizen enz. thans wordt verleend, omdat de minister van bin-
nenlandsche zaken als conditie voor het verleenen der van de
regering gevraagde concessie heeft gestelddat eerst de onder
handelingen met de betrokken gemeentebesturen moeten zijn
afgeloopen. Neemt do raad de motie aan, dan brengt hij de
adressanten in een vicieusen cirkel. Ofschoon spr. geen deskun
dige is, gelooft hij toch, dat uit de stukken genoegzaam blijkt,
dat het aan te voeren water, na behoorlijk gefiltreerd te zijn,
goed drinkwater is. Er is z. i. altliaus wel zoo veel zekerheid,
dat de raad daarop een besluit tot vergunning onder de door
spr. gestelde voorwaarden niet behoeft te laten wachten. In
dien men nu nog niet die vergunning durft te verleenendan
weet spr. niet wanneer er het einde van de zaak zal zijn. Hij
wenseht haar te terminereii. De motie van den heer Attema
leidt echter tot uitstel en zal adressanten in hunne plannen be
lemmeren. Om deze reden moet hij de aanneming van die
motie aan de vergadering ontraden.
De heer Bloembergen moet den laatsten spr. opmerken
dat er naar aanleiding van eene door den minister uitgedrukte
opinie in dezen eene commissie van deskuudigen is benoemd.
Dat aan die commissie zekere opdragt is gedaan, om n.l. in ver
band met het beoogde doel tot aanleg eener waterleiding naar
deze gemeente een onderzoek in to stellen omtrent de hoedanig
heid en zamenstelling van het water uit het Eernewoudster
wijd, dat onderzoek te herhalen op zoodanige verschillende
tijdenals zij met het oog op de gesteldheid dier waterplas enz.
nuttig en noodig oordeelenvan de uitkomst van dat onderzoek
verslag op te maken en teveos daarbij van hunne opinie opzig-
tens de geschiktheid van dat water voor het beoogde doel te
doen blijken. Met anderewoorden zegt spr., men wenseht van
de commissie van deskundigen te wetenof de uitslag harer
onderzoekingen van dien aard isdat er gegrond uitzigt bestaat,
dat do beoogde waterleiding de gemeente duurzaam van goed
drinkwater zal kunnen voorzien. Nu is het collegie van bur
gemeester en wethouders in kennis gesteld met den uitslag van
eene eerste onderzoeking. Adressanten beroepen zich daar ook
op en spreken daarbij in hun adres het vertrouwen uit, dat
volgende onderzoekingen tot geen minder resultaat zullen leiden
en ook voldoende zullen zijnmaar merkt spr. opde grond
hiervoor ontbreekt. De uitkomst van verder onderzoek is nog
onbekend. In ieder geval, men kan bij gemis van een door de
commissie opgemaakt eindverslag, ten dezen niet met ge-
noegzamen grond een oordcel vellen. De minister draagt
er ook kennis vandat een onderzoek van deskundigen wordt
ingesteld en zal geen concessie verleenen alvorens de uitslag
daarvan bekend is. Waarom vraagt spr.zal de raad dan nu
op de zaak vooruitloopen en zeggenik geef vergunningmits
mij voldoende zij gebleken, dat de hoedanigheid van het water
waarborgen oplevert voor goed drinkwater. Waarom niet liever
gewacht tot dat aan de opdragt aan de commissie van deskun
digen in het breede bij het voorstel van burgemeester en wet
houders omschreven voldaan zij en dan eene definitieve beslis
sing genomen Ten slotte wenseht epr. nog op te merken