6 Verslag der handelingen yan den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 24 Januari) 1877.
DupnrcDirksBloembergenTroelstraBakker on de la I zeden en de openbare orde. Spr. wenscht er even op te
Faille. j wijzenop welke gevaarlijken weg men zich heoft begeven
Onderdeel b aan de orde gesteld zijnde, doet de heer Kijtn- j door te bepalen, dat aan du wettelijke eischen nog eone bepa-
mell de vraaghoever de termijn gedurende welken het in J ling zal worden toegevoegdn.l. dezedat alleen zij naar de betrek-
J:A mnn linf hnnM oonor
kan loopen over maandenmaar ook over jaren.
De Voorzitter merkt in verband hiermede op, dat ieder
lid, indien hem de termijn te lang mogt duren, de vrijheid
heeft, ter zake een voorstel aan den raad te doen. In ieder
gevalzegt spr.het ligt niet in do bedoeling om in do eerste
maanden, zekere destinatie aan het in dezen bedoeld terrein
te geven en het zal adressanten geheel vrij staanomzoodra
hunne plannen de uitvoering nabij zullen zijn gekomenzich
op nieuw tot den rand te wenden.
Onderdeel b wordt hierna zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders op een adres van
het bestuur der Nederl. openbare hulponderwijzers-vereeniging
houdende bezwaren tegen de beperking der deelname aan het ver
gelijkend examen naar eene hoofdonderwijzersbetrekking alhier.
(Zie no. 1 der bijlage tot het verslag van 's raadshandelingen
over 1878).
De conclusie van dit voorstel strekt, dat, onder mededeeling
van het aangevoerde aan gedeputeerde staten worde geadviseerd
eene afwijzende beschikking op het bovenvermeld adres te willen
bevorderen.
De algemeene beraadslagingen over dit voorstel geopend
zjjndegeeft de heer Attema te kennendattoen in eene
vorige vergadering de kwestieals waarvan thans sprake is
aan de orde was, hij voor zich zelf, als het ware zeker onbe
stemd gevoel haddat de raad zich op een verkeerden weg be
gaf. Hij heeft zich toen echter niet zeor beslist, maar meer
twijfelachtig uitgedrukt en slechts de aandacht er op gevestigd,
dat de toevoeging, waartoe de raad bij meerderheid van stem
men heeft beslotenin strijd met de wet is. Eene latere studio
omtrent dit onderwerp heeft spr. echter in zijn gevoel versterkt
en bevestigd en wel in die matedat hij thans in vollen ernst
den raad in overweging geeft het advies, aan gedeputeerde
staten ter zake te verstrekken in omgekeerden zin te doen
luiden als door burgemeester en wethouders is voorgesteld. Men
staat hier, zegt spr. voor de kwestie, of oen gemeenteraad al
of niet regt heeft, al of niet bevoegd is, om bij de oproeping
voor eene hoofdonderwijzersbetrekking zekere conditie te stellen.
Het is bekend, zoo vervolgt hij, dat do wet op het lager onder
wijs de vereischten bepaaltwelke men moet bezittenom naar
zoodanige betrekking te dingen. Die vereischten zijndat men
een voldoend examen moet hebben afgelegd dat men alzoo de
hoofdonderwijzorsacte moet bezitten, dat de 23 jarige leeftijd
moet zijn bereikt en dat men bewijs moot kunnen overleggen
van een goed zedelijk gedrag te zijn. Datzegt spr. zijn de
eischendie de wet stelt en nu is het de vraag of het admini
stratief gezag daaraan een nieuwen bij de wet onbekenden ei&ch
kan toevoegen. Moeteu de bij de wet gestelde eischen beschouwd
worden als het minimum van eischen, dan wel als het vereenigd,
collectief rekwisietdat voor geene uitzetting vatbaar is Maar
sprekers oordeel is dit laatste het geval. Hier geldt het eene
publiek rcgtelijko benoeming, ontleend aan de onderwijswet.
Daarvoor is die wet het rigt9noerzoowel voor den raad die
benoemtals voor hemdie benoemd wordt. Daarom gaat het
niet op dat door het administratief gezag nog conditiën worden
toegevoegd aan de eischen die de wet stelt. Daardoor zou een
civiel regtelijk element gemengd worden in eene zuiver publiek
regtelijke zaak. Dit gaat volkomen goed in een civiel regtelijk
contract tusschen een werkgever en een bediende. Daar is
voor alle voorwaardendie niet strijden met de goede
terzegt spr.zeor goed verder kunnen gaan en
zeggendat de onderwijzers worden benoemd, niet, zooals de
wet wil tot wederopzeggensdus als de benoemde zich goed
gedraagt en zich behoorlijk van zijne taak kwijt, voor het leven,
maar b.v. slechts voor 5 jaar. Aldus voortgaande zou men allerlei
bepalingen kunnen makenzooals een utiliteitsbegripdie op
een gegeven oogenblik aan do hand mogt doen. Spr. wenscht
ter zake nog te wijzen op een voorbeeld aan een ander deel
onzer wetgeving ontleend. Hij bedoelt de candidaat notarisseu.
De wet op het notaris ambt vermeldt en bepaalt al de ereisch-
tendie men moet bezittenom tot notaris benoemd te worden
of liever, om naar een notaris-betrekking te dingen. Volgens
die wet nu is een candidaat-notarisonverschillig hoe kort hij
dien titel voert, even bevoegd te dingen naar een notariaat in
de hoofdstad des rijks als in het kleinste dorp. Wat zou men
wel zeggenindien eens de minister begreepomzonder dat
de wet ware gewijzigd, tot de sollicitatie, b.v. naar een nota-
tariaat te Amsterdamalleen dezulken toe te latendie gedu
rende 4 jaren candidaat-notarissen zijn geweest Waarschijn
lijk zou die handelwijze worden gekwalificeerd als eene onwet
tige uitbreiding der wet.
Als spr. den z. i. onwettig gestelden ei&ch u?t een practisch
oogpunt beschouwtkomt hij hem ten eenonmale overbodig voor.
Do raad zal eene keuze hebben te doen uit eene voordragt
van minstens 3 en hoogstens 6 personen.
De practijk brengt mede, dat een zestal wordt opgemaakt.
Volgens de bekende ministriële decisie is de raad volkomen vrij
of hij nummer één of nummer zes nomen wilal heeft no. 1
dan ook aanzienlijk grooter getal punten op het vergelijkend
examen verworven. De raad is geenszins gebonden om hem te
benoemendie het grootste getal punten heeft bekomenwan
neer hij n 1. in een ander voorgedragen persoon meer waarbor
gen voor goed onderwijs ziet.
Waarom nu bij zulk eene ruime keuze langer vastgehouden
eene clausule, die alom in den lande zekere beweging heeft
teweeggebragt Wordt in den 23-jarigen leeftijd der sollicitan
ten bij het afgelegd acte-examenhet opgevolgd vergelijkend
examen en het geformeerd zestal geen genoegzame waarborg
gevonden voor eene vermoedelijk goede keuze Bovendien do
raad is bevoegdde op de voordragt geplaatste personenniet
hier een proefje in het onderwijs te laten gevenmaar om hen
gade te slaan in de scholen waaraan zij zijn geplaatst, dus op
eigen terrein. Daardoor zal de raad zich van hunne practische
ervaring kunnen vergewissen.
De gemeente Leeuwarden is inderdaadwaar het oproeping
van sollicitanten voor eene hoofdonderwijzers-betrekking geldt,
zeer exceptioneel. Blijkens de Gemeentestem van 8 Jumj 1874,
no. 1184, en het Weekblad voor burgerlijke administratie no.
1325, deed het gemeentebestuur van Leeuwarden in 1874 iets
soortgelijks. Toen ging men echter niet zoo ver als thans. Toen
is bij ae oproeping niet de conditie gesteldmaar slechts een
wenk gegevendat zij do voorkeur zouden hebbendie zeke
ren tijd in het bezit der hoofdonderwijzers-acte zouden zijn ge
weest. Het is gebleken, dat men zich aldus do wettelijke
eischen uitbreidende op een hellend vlak heeft begeven. Want
nu reeds wil men aan het vergelijkend examen uitsluitend deel
laten nemen hendie 4 jaar aan het hoofd eener school hebben
gestaan.
In de boven aangehaalde Gemeentestem no. 1184 ia die han
delwijze van 1874 ten sterkste afgekeurd en betoogt, dat ze in
strijd met de wet is. En wat zegt hetzelfde geachte blad van
Verslag der handelingen van den gemeenteraad
hetgeen do raad van Leeuwarden thans wil doen Men zie
daarover de Gemeentestem van 31 December 1877.
Evenals reeds de gegeven wenk in 1874wordt ook de nu
gestelde eisch dor vier-jarige practijk strijdig met de wet geacht,
Spr. veroorlooft zich thans eene aanhaling uit de Gemeente
stem no. 1184. Hij leest het volgende:
„Te Leeuwarden is de hoofdonderwijzers-betrekking aan de
„2e tu8schenschool 2e klasse vacant. Ër heeft eene oproeping
„van sollicitanten plaats gehad en deze hebben berigt ontvangen,
„dat het vergelijkend examen op Maandag a.s. zal plaats hebben.
„In den oproepingsbrief staat echter het volgende
„Aan de sollicitanten, die April j.l. nog geen twee jaren in
„het bezit waren der acte van bekwaamheid als hoofdonder wij-
„zer, geven wij, na overleg met den districtsschoolopziener
„in overwegingzich van de deelname aan het vergelijkend
„examen te onthoudendewijl het in de bedoeling ligt voor de
„onderwcrpelijke belangrijke inrigting personen ter benoeming
„voor te dragendie door leeftijd en ervaring geacht kunnen
„worden in staat te zijn aan het hoofd van deze inrigting te
„staan P" Tegen deze clausule had do schrijver van het stuk
bedenkingen, die volgens sprs. opvatting, hoofdzakelijk dit punt
regardeerden: Gij gemeentebestuur hebt de bevoegdheid niet,
om door toevoeging van zoodanige clausulede mededinging aan
het vergelijkend examen eenigzins te beperken, 'tls, zegt spr.,
niet alleen in de Gemeentestem dat dit punt werd ter sprake
gebragt, maar ook in d* vergadering van inspecteurs van het
lager onderwijs is deze zaak besproken.
Blijkens no. 1325 van het Weekblad voor do burgerlijke ad
ministratie is toch in die vergadering de vraag behandeldof
een gemeentebestuur de vrijheid heeft, om in overleg met den
di8tricts-8choolopzienerslechts een gedeelte der sollicitanten
naar eene hoofdonderwijzers-betrekking voor het vergelijkend
examen op te roepen Het antwoord op deze vraag leest spr.
in het Weekblad als volgt: „Blijkens de van die vergadering
„aanwezige gedrukte notulenwerd deze vraag door den voor
steller toegelicht. In zijne provincie was het wel eens geschied,
„dat, na gedane algemeene oprooping van sollicitanten, aan
„hen, dio zich hadden aangemeld, werd medegedeeld, dat men
„bij voorkeur het oog zou slaan op een gevestigd hoofdonder-
wijzer.
„De vergadering van inspecteurs besliste, na raadpleging over
deze zaak dat eene dergelijke handelwijze, als de voorsteller
„der vraag had opgegeventot allerlei misbruik kon aanleiding
„gevenzij kon niet worden goedgekeurd. Wie zich hadden
„aangemeld, moesten ook allen tot het examen worden toege
laten."
Spr. meent door een en ander genoegzaam te hebben gead
strueerd zijn gevoelen, dat werkelijk het aan ged. staten te
verstrekken advies in anderen zin behoort te worden gesteld en
dat de raad wijs zal doendoor de bedoelde clausuleaan de
oproeping toegevoegdop te heffen en de concurrentie in het
algemeen open te stellen voor hendie de bij de wet gestelde
vereischten bezitten. Spr. weet wel, burgemeester en wethou
ders stellen zich ten dezen op het standpunt van het welbegre*
pen gemeentebelang, doch, zegt hij, worden daardoor tot iets
anders geleiddan hetgeen de onderwijs-wetgever heeft bedoeld
en gewild. Deze heeft gewild, dat de eischen voor mededin
ging naar eene hoofdonderwijzersbetrekking bij de wet gesteld
en geenszins aan do inzigten der gemeentebesturen overgelaten
zouden worden.
De kwestiewaarvan in dezen sprake isbehoeftnaar spr.
meent, niet langer in beweging te worden gehouden. Straks
heeft hij het reeds gezegddo raad heeft eene geheel vrije keuze
uit minstens zes personenpersonen die bij het vergelijkend
examen de meeste bewijzen van bekwaamheid hebben gegeven.
Al hetgeen burgemeester en wethouders in hun voorstel, go-
drukt als bijlage no. 1 van sraads verslag over 1878, aanvoe
ren moge gangbaar zijn als utiliteita maatregelhet is in strijd
te Leeuwarden, van den 24 January 1877. 7
met de wet en daarom zal spr. er zich niet mee vereenigen. Hij
zal echter den loop der discussiën afwachtenalvorens ter zake
een amendement of voorstel in te dienen.
De hoer Duparc kan niet ontkennen, dat de heer Attema
krachtige argumenten voor zijne stelling heeft bijgebragt. Veel
hangt echter ook dezen af van het standpuntwaarop men zich
plaatst. Spr. heeft onlangs hetzelfde standpunt gekozen als bur
gemeester en wethouders en meent nog, dat het toen genomen
besluit allezins met de wet veroenigbaar is. Art. 21 der onder
wijswet schrijft voor de vereischtendie iemand moet bezitten
om als hoofdonderwijzer te kunnen worden benoemdhij heeft
daartoo noodig, een acte van bekwaamheid en een bewijs van
goed zedelijk gedrag. Dat art. geeft dus het radicaal aan. Het
volgende art. 22 bepaalt de wijze van benoeming. Ofschoon
volkomen eerbiedigende de zienswijze van den geachten eersten
spr.wil hij er toch op wijzenhóevolgens diens rodenering
ieder onderwijzerin het bezit van het radicaalregt zou heb
ben tot iedere mededinging. Naar sprekers meening echter moet
art. 22 slechts worden beschouwd als een norm voor den raad
te stellenmaar geenszins zóódanig dat de onderwijzers daar
uit een regt zouden kunnen putten. In verband hiermede vestigt
hij de aandacht er op, dat alleen /m/ponderwijzers in dozen van
zich hebben doen liooren, terwijl niet één van de hoofdonder
wijzers ofschoon ook van dezen zijdie minder dan 4 jaar aan
het hoofd eener school hebben gestaanworden buiten gesloten,
eene klagt hebben doen hooren.
Het door den heer Attema aangehaald geval van 1874, is na
tuurlijk ook spr. zeor goed bekend. Nu echter zegt men rond
uit: wij willen geen hoofdonderwijzer, die minder dan 4 jaar
aan het hoofd eener school heeft gestaan. Is dit niet veel loya
ler dan eerst ieder met hoofdonderwijzersacto te laten opkomen
en dan de sollicitanten bij missive kenbaar te maken dat aan
zekere personen de voorkeur zal worden gegeven P
De heer Wiersma zal zich blijven vereenigen met het voor
stel door burgemeester en wethouders in dezen iugediendof
schoon hij moet erkennen, dat er veel is gesproken, dat den
schijn geeftals zoude het tegendeel wenschelijk zijn. Allo
wetten en adviezenter zake betrekkelijkspr. moet het zog
gen hij heeft ze niet alle kunnen nagaandochnaar het hem
voorkomtheeft men hier te doen met eene wetstoepassingin
een geval waarin hetgeen men bedoelt niet met zoovele woor
den in de wet is uitgemaakt. Art. 21 der wet geeft z. i. slechts
het radicaal aanhetwelk in ieder geval vereischt wordt. 8pr.
komt het wenscheljjk voor, dat do kwestie, waarvan in deze
sprake iseens Hink wordt gesteldopdat do regering dit punt,
dat tot velerleid verschil van meening en opvatting aanleiding
geeften kan geven eens voor goed uitmake en beslisso of het
gemeentebestuur, dat de behoeften zijner scholen immers het
beste kont, en door eene Hinke tractementsregeling der onder
wijzers het onderwijs zoo goed mogelijk tracht te doen geven
ook in het belang van dat onderwjjs en om te kriigenwat het
verlangt bij de benoeming hare eischen mag stellen de practi-
sche geschiktheid der sollicitanten.
Wat de bezwaren betreft omtrent het mogelijk bijvoegen van
eischen door de gemeentebesturen welke in strijd zouden zijn
mot de bedoeling der wet, spr. acht deze niet overwegend.
Hij wil ten dezen opmerken dat er van staatswege autoriteiten
zijn aangesteld die in zake de voordragt van onderwijzers hunne
medewerking moeten verleencn. Gesteld, zegt spr. dat een ge
meentebestuur het neutrale karakter der o. 1. school zou wil
len schadendoor een onderwijzer aan te stellen van zekere
godsdienstige overtuiging, dan was de staatsambtenaar toch daar
om zijn invloed te doen gelden. Die ambtenaar is juist aange
wezen om voor eene verkeerde toepassing der wet te waken. Spr.
komt het voor dat bij de wet evenmin den onderwijzers het
regt is gegeven, om naar iedere betrekking te dingen als der
gemeentebesturen, om bij de benoeming van onderwijzers