82 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 11 Julij 1878. waar die scholennaar liet althans schijntelders eenige gc- wenschte resultaten afwerpen, en waar eindelijk uit den boezem der gemeente zulk eene krachtige stem voor die scholen wordt gehoord, daar gelooft hij, dat men do consequentie te ver zou drijven, indien men, in do overtuiging dat van gemeentewego niet moet worden overgegaan tot de oprigting en instandhouding van eene ambachtsschool zich ook geheel ongenegen betoonde om mede te werken tot de mogelijkheid eener proefneming door particulier initiatief. Do hoor Duparc blijft zijne beweringdat door zijne beide geachte mede-rapporteurs niets nieuws is bijgebragt^ De heer Dirks heeft wel is waar gesproken van een geheel anderen toestandontstaan ten gevolge van de beslissingdoor den minister genomen in zake een verzoek van het gemeente bestuur van Groningen over een aanvraag om magtiging tot opheffing der burgerdag- en avondschool, in verband met de oprigting ecner ambachtsschool aldaar. Maarvraagt spr.wat hield die beslissing eigenlijk in Hij gelooft niet te ver te gaanals hij zegtdat misschien slechts een enkel lid den wezenlijken inhoud van don ministeriëlen brief kont. Spr. heeft afschrift van dien brief thans voor zich, en, vergelijkt hij nu den toestand, waarin men te Groningen verkeerde, met dien van Leeuwarden, dan bestaat er veel verschil. In Groningen heeft men reeds sedert lang een burgerdagachool met 3 jarigen cur sus, en dat is reeds eene groote afwijking of dispensatie der wet. Die toestand bestaat hier niet. Hij meent gerust te kunnen aannemen, dat do minister, bij vergelijking van den toestand alhier met dien van Groningen, aan Leeuwarden, casu quo, een geheel anderen brief zou schrijven dan hij heeft verzonden aan het gemeentebestuur van Groningen. Daar wilde men de burgordagschool opheffen en zich dan in hoofdzaak bepalen tot eene ambachtsschool. Hier echter wil menmet het oog op art. 13 der wet, op de meest volledige wijze voorzien in de behoeften van den ambachtsstand, en opdat de gewenschte am bachtsschool in sommige opzigten niet in concurrentie zij met de burgerdagschool, dezo hervormen. De toestanden in beide gemeenten zijn dus op lange na niet op eene lijn to stellen. Er is, zegt spr.mede bezwaar gemaakt tegen de oprigting van eene ambachtsschool met het oog op eene eventuele herziening der wet op het middelbaar onderwijs. Dit punt is ook reeds ten vorigen jare door spr. behandeld. Die herziening is thans zekerlijk eerlang te wachten, maar tevens zal men gerustolijk mogen aannemendat bij die herziening ambachtsscholen in het kader der wet zullen worden opgenomen. De gemeenten zullen dan ongetwijfeld tot de oprigting van zoodanige scholen worden verpligtiets waarop hij ook reeds heeft gewezen in de nota, door hem, als minderheid, aan het verslag van rap porteurs toegevoegd cn waarover hij dus thans niet verder zal uitweiden. Door de heeren Plantenga en Troclstra is cr op gewezen, dat de ambachtsschool slechts ten voordecle van enkelen zal zijn en dat de gemeente daarom niet tot hare oprigting behoort over te gaan. Spr. noemde deze bewering reeds in zijne nota een vreemde redenering. Hij is nog van die opinio. Hij erkent, dat aan eene ambachtsschool niet allo vakken practisch zullen kunnen worden onderwezenomdat sommige vakken zich daar voor niet leenonmaarvraagt hij moet menomdat niet alles kan worden vorkregennu ook verwerpen datgenewat men kan krijgen? De meeste ledendie tot dusver het woord hebben gevoerd vervolgt spr.hebben zich in beginsel ook nu weder vóór cone ambachtsschool verklaard. Hun hoofdbezwaar is alleen althans hoofdzakelijk, dat zij niet van wego de gemeente, maar door particulieren zou mooten worden opgerigt. Bijna ieder heeft dus doen blijken van liefde voor eene ambachtsschooldoch spr. vreest, dat do school nog onder al die blijken liofde, onder al die omhelzingen reeds in de geboorte zal worden gosmoord. Spr. moet nog in het bijzonder terugkomen op do redo van den heer Troelstrawaarin veel tegenspraak is gologen. Dat geachte lid is begonnen te reggendat in deze gemeente in het algemeen en bij den raad in het bijzonder het besef leven dig was van het groote belang, dat er in goed onderwijs is ge legen. Met hoe oog op dat belaag, diende de burgerdag- en avondschool, die niet geheel aan haar doel beantwoordt, ook volgens hem te worden hervormdwaarbij dan zou moeten worden gelet op do behoeften van lien, die zich op ecu am bacht wenschten too te leggen. Spr. moet zeggendat dezo redenering weinig strookt met het door den heer Troelstra met zooveel kracht voorgestaan beginseldat van gemeentewege niet in do behoefte aan ambachts-ondcrwijs dient te worden voorzien. Juist omdat de burgerdagschooi niet voldoet aan de behoeften van den handwerkstandwaarvoor zij in het leven is geroepen, is de oprigting van eene ambachtsschool van gemeentewege zoo hoogst wenschelijk. Men heeft hier eerst het voorstel van burgemeester cn wethouders, dat bij niemand schier bijval vond. De daarop ingediende motie van den heer Wiersma, die een correctief von dat voorstel moest zijnmaar er weinig van verschildeis reeds verworpen. Het geen de heer Troelstra thans wil, \erdient, naar spr's. inzien, insgelijks weinig aanbeveling. Hij acht de veronderstelling niet gewaagddat de meening van dat geachte lid dan ook weinig bijval zal vinden, zoowel hier als elders. De burgerdagscholen, met hare dubbele bestemming, zijn over het algemeen veroor deeld. Een langer voortbestaan op de tegenwoordige wijze wordt schior door niemand meer gewenscht. Dat, volgens don heer Troclstra, een ambacht op eene am bachtsschool niet vlugger en beter zou wordon go'eerd dan bij bazen, in de werkplaatsen, bestrijdt spr. met kracht Men raadplege daartoe slechts de ondervinding, zoowel hier te lande als in het buitenland verkregen; men late zich hierover onder- rigten vooral in Frankrijkwaar men voor dit soort onderwijs eene bijzondere uitdrukking heeft, men noemt het daar zoo kernachtig: V enseignement de la rue. Do heer Troelstra heeft den schrjjver van een hoofdartikel in de Werkmansbode geciteerd. Maar die autoriteit is juist in het voordcel der voorstanders van de oprigting eoncr ambachts school doch past niet in het stelsel van den heer Troelstra. In dat hoofdartikel toch wordt liet onderwijs bij de bazen zoo zwart afgeschilderddat men daarom te eerder tot de oprigting van eene ambachtsschool moest overgaanof men moest in het geheel geene opleiding tot ambachten meer willeniets dat wel in niomands hoofd zal opkomen. Maar de aangehaalde schrijver dan toch ten slotte niet zoo geheel afkccrig van eene op rigting van zoodanigo school door het openbaar gezag, lii spreekt wel niet van gemeentescholen, maar aan het beginsel, door spr. en anderen voorgestaan, doet het niets af, of de op rigting plaats heeft door het rijk, do provincie of wel de ge meente. De ondervinding mogegoljjk de heer Troelstra zcidcheb ben geleerd, dat de leerlingen zich zoo dikwijls verplaatsen, zoo dikwijls van bazen veranderenals zij maar iets meer kun nen verdienen. Niets echterzegt spr.is natuurlijker dan dit. 't Spreekt van zelfdat ieder steeds het meeste voordeel van zijn arbeid tracht te behalen. Dit is juist een goede prikkel voor velen; veeleer dan dezo wijze van doen tegen te gaan, zou men haar moeten in de hand werken. Do Voorzitter dringt ook met het oog op het reeds verge vorderd uur, maar vooral omdat z. i. de zaak genoeg is over wogen, bij de leden op bekorting der discussion aan, waarna de heer dn la Faille, die het woord had gevraagd, verklaart, dat hij na het door den heer Duparc gesprokenedaarvan afziet. De heer Dirks maakt alsnog eene kleine opmerking, in verband waarmede de hoer Duparc hot woord bekomt overeen Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 11 Julij 1878. persoonlijk feit. Hij is door den heer Dirks beschuldigd van inconsequentie, omdat hij van den eenen kant wil medewerken tot verwerping der voorstellen van burgem. en weth., onvol gens dat geachte lid, van de andere zijde met hen wil mee gaan om te komen tot eene opheffing der burgerdagschool. Die beschuldigiug is ten eenenmule ongegrond. Waar, vraagt spr.heeft de heer Dirks dit laatste van daan Spr. wil vóór alles eene ambachtsschoolliefst met reorganisatie der dagpchool, maar, zoolang dezo niet kan worden verkregen, behoud der dagschool, zelfs met hare gebreken. Blijkt dit niet ten duidelijkste ook uit het nader door spr. mede-onderteekende voorstel Vooral ook omdat burgemeester en wethouders aan de oprigting van do eene verbonden do opheffing van de andere school bestreed hij en bestrijdt hij nog hunne plannen. Hij werpt de bc8chnldiginghem door den heer Dirks toegevoegdverre van zich af. De heer Troclstra wenscht nog eon enkel woord tot rec tificatie in het midden te brengen. Do heer Duparczegt hij deed het zooeven voorkomenals of spr. in zijne vorige rede had gezegd, dat het resultaat van de ambachtsschool dit zou zijn, dat de jongens misschien niets vlugger en niets beter hun vak leerden dan in de werkplaatsen der bazen. Hij moet op merken dat bedoelde spr. hem ten dezen niet goed heeft ver staan. Hij toch heeft toegegeven dat de jongens der ambachts school iets vlugger en beter hun vak welligt zouden leeren. En nuzegt spr.wat betreft de gemaakte opmerking ton opzigte van zijne aanhaling uit de Werkmansbodehij heeft die aanhaling gedaan omdat bedoeld orgaan, althans de schrijver van het door hem geciteerd hoofdartikelmet hem van oordeel is dat ambachtsscholen voor den eigenlijken handwerkstand voor de zonen van den eigenlijken handwerksmanniet veel nut aanbrengen. De aanhaling uit de Werkmansbode omtrent de ambachtsscholen moet met deze bewering in verband beschouwd worden. Bij deze gelegenheid wil spr. nog even mededeelcn dat de schrijver een ander middel aan de hand geeft, wat kan strekken tot betere opleiding van de jongens, n.l. het sluiten van een contract. Do schrijver zegt daaromtrent het volgende: „Wij meenen te weten, dat in Duitschland zeer onlangs,nadat jaren dezelfde klaagtoon was aangehevenwettelijke bepalingen zijn gemaakt op het sluiten van contracten tusschen ouders en patroons, omtrent do opleiding der leerlingen." „Die contrac ten verbieden den jongen weg te loopen van den baasbij wien hij in de leer is gegaangedurende den tjjd waarvoor het con tract is aangegaanmaar tevens verbinden zij don patroonom binnen het gegeven aantal jaren den jongen zijn ambacht te leeren." De heer Attema gevoelt zich gedrongen een paar punten van hetgeen door den heer TroelBtra zoo straks is beweerdte weerspreken. Dat geachte lid sprak van vrees die er zou be staan dat men door de ambachtsscholen zoogenaamde heeren- wcrkliedcn zou krijgen. Spr. wil daarentegen wijzen op het feit, dat in Rotterdam al de werkbazen grooten eerbied voor de ambachtsschool hebben en gaarne knechten in hun dienst nemen, die den cursus aan die school geheel hebben doorloo- pen. Met lof wordt daar van de ambachtsschool gewaagd. In den beginne verwekte zij tusschen de werklieden eenige jalousie. De in de werkplaats gevormde werklieden zagen met zekere voorname minachting op de élèves der ambachtsschool neêr. 1 Thans echter ziet ieder bijna het nut daarvan in. De bazen hebben respect voor de leerlingen der school, terwijl de werk lieden die niet van de ambachtsschool gebruik maaktendaar over spijt gevoelen en als het ware hunne mede-werklieden die wel van die school profiteerden, zulks benijden. Ieder is overtuigd van hot nut der ambachtsschool. In do 2e plaats wil spr. even terugkomen op het door den heer Troclstra beweerde omtrent het eventueel bezoek der school. In Arnhemzegt spr., een stadin zielental althans in rang tamelijk gelijk aan de onze, wordt de 83 ambachtsschool bezocht door niet minder dan 150 leerlingen waarbij men niet moet vergeten, dat die zich nog maar in een drie jarig bestaan mag verheugen. Waar zulke feiten bestaan, zegt spr.daar zal men toch moeten toestemmen dat er zeer veel pleit voor eene goed ingerigte ambachtsschool en het beweren niet opgaatalsof do bestaande burgerdag- en avondscholen vol doende zouden voorzien in de bestaande behoeften. De voorzit ter had wel gelijkzegt spr.toen hij in de vorige vergadering opmerkte dat laatst bedoelde scholen in der tijd nietzooals hij zich nog al ietwat sterk uitdrukte met luide applaus werden begroet, doch thans blijken niet aan hun doel geheel te beant woorden. Toen reeds is daartegen opgemerkt dat do steller der wet met die scholen iets geheel anders beoogde, dan zij zijn geworden. De wetgever had aan die scholen een geheel anaer personeel verwacht. Het geval zegt spr. is echter niet anders. Het getij is verloopen en nu dunkt hem moet men ook de ba kens gaan verzetten. De burgerdagschool vormt geen aanstaan de handwerkslieden en landbouwersneen zij voorziet bijna uit sluitend althans voor verre weg het grootste deel in de vor ming van hendie plaatsing zoeken op kantorenin kleine ne ringen of bedrijven, ja zelfs menig ambtenaar van lageren rang zoekt en vindt er, althana in onze gemeente, zijne opleiding. Eindelijk wil spr. nog ten stelligste opkomen tegen het be weren alsof de werkplaatsen der bazen gelijk zouden kunnen worden gesteld, zouden kunnen wedijveren met de ambachts school. Het tegendeel is het gevalzegt hij. Men moge bij uitzondering op enkele goede voorbeelden kunnen wijzenmaar in den regel worden de jongens in do winkels hunner bazen niet behoorlijk gevormd en vaak gebruikt voor allerlei dingen welke met het ambacht niets gemeens hebben. Spr. had naauwe- kunnen denkon dat iemand in dit opzigt de werkplaats tegen over de ambachtsschool in bescherming zou durven nemen. Do Voorzitter wil ook nog een enkel woord in het midden brengen en wel naar aanleiding hiervan, dat de heer Duparc in het debat steeds met zulk eene minachting heeft gesproken over het voorstel van burgemeester en wethouders. Dat voor stel vondvolgens dien spr. bij niemand bijval. Wat spr. aan gaat, hij wil erkennen dat er na do verwerping van de door den heer Wiersma ingediende motie, weinig kans meer bestaat, dat bedoeld voorstel zal worden aangenomen, doch dit zal hem geen beletsel zijn, om zich daaraan te blijven vasthouden en er zijne stem aan te geven. Hjj is bepaald van meening, dat juist in het vooratel van burgemeester en wethouders de eenige weg is aangowezen, om ten opzigte der kwestie van de am bachtsschool tot eene rationele oplossing to komen. De heer Duparc heeft er reeds opgewezendat het nog geenzins zeker is, dat van den minister op eene aanvraag om magtiging tot opheffing der burgerdag- en avondschool alhier, gelijke beschikking zou worden ontvangen als onlangs bij het gemeentebestuur van Groningen, omdat de toestand van hier veel verschilt met dien van Groningen. Ook spr. is van dat ge voelen cn moet buitendien er op wijzen dat het advies door den heer Steijn Parvé in een particulier schrijven gegeven en waar aan z. i. een te overwegend gewigt bij de behandeling van het vraagstuk ia gehecht reeds twee jaren geleden is gegeven. Spr. acht het thans evenwel volstrekt niet onmogelijk dat behoorlijk gemotiveerde voorstellen die kunnen leiden om het middelbaar onderwijs ook voor do meer practische behoefte dienstbaar te makenbij de regering eene welwillende ontvangst zullen vinden en moet herhalen dat bij hem de vaste overtui ging bestaat, dat in het voorstel van burgemeester en wethou ders juist de weg wordt aangewezen die er toe zal leiden dat men geleidelijk komt tot dat gene wat algemeen wordt gewenscht. De heer Suringar, ofschoon de discussiën niet gaarne meer verlengendemoet toch nog even terug komen op eene en andere bewering van den heer Attema. Dat geachte lid meent, dat men een ambachtsschool van gemeentewege even goed op kleine schaal kan beginnen als ccne particuliere ambachtsschool. Daar-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1878 | | pagina 6