Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 12 December 1878.
142
niüg van een nieuw ontwerp harerzyds zou dan daarvan het
natuurlijk gevolg geweest zijn. Verder moet spreker opkomen
tegen ae bewering van den lieer van Sloterajjckals zoude
omtrent de zaak der pensioenen reeds in beginsel besloten en
uitgemaakt zijndat er bepaald eene verordening moet komen,
waarbij den ambtenaren ouder zekere voorwaarden, aanspraak
op pensioen wordt toegekend, üok rapporteursalthans de
meerderheidschijnt die bewering te huldigen en tevens in de
meening te verkeerendat tegenover bedoelde aanspraak eene
bijdrage der ambtenaren moet staan 8pr. meent ten dezen even
in herinnering te moeten brengen het besluit den 14 tieptemoer
1876 door den raad genomen. Toen is bij meerderheid van
stemmen door den raad besloten niet aan te nemen het in zijne
vergadering van 25 November 1875 door burgemeester en wet
houders ingediend voorstel met daarbij behooreude coucept-ver-
ordening omtrent het verleenen van pensioen of wachtgeld aan
gemeentelijke ambtenaren en bedienden en om burgemeester en
wethouders uit te noodigenaan zijn onderzoek en goedkeuring
te onderwerpen eene concept-verordening op genoemd onder
werp, waarbijonder bepaalde voorwaarden, aanspraak op pen
sioen of wachtgeld aan gemeentelijke ambtenaren en bedienden
wordt verleend. De zaak komt dus hierop neer, dat aan bur
gemeester en wethouders slechts bedoelde opdragt is verstrekt
enzegt spr.aan die opdragt heeft het collegie voldaan. Het
heeft eene nieuwe verordening aangeboden en nu spreekt het
z. i. van zelf, dat ieder lid geheel vrij is, om bij de behande
ling daarvan zich er voor of tegen te verklaren. Spr. althans
voor zich kan niet inziendat de leden door een vroeger geno
men raadsbesluit thans zouden zijn gebonden en een ontwerp
zouden moeten goedkeurenwaaraan een beginsel ten grondslag
ligt, waarmede zij zich niet kunnen vereenigen. Is spr. ziens
wijze de juiste, dan wenscht hij hier te kennen te geven, dat
hij niet zijne stem zal kunnen geven aan het aangeboden ont
werp een ontwerp waarbij de gemeente ten behoeve harer
ambtenaren een groote last op zich neemt en met die ambtena
ren eene gewigtige en bezwarende verbindtenis gaat sluiten.
Spr. weet wel dat men, bij lezing van de laatste zinsnede van
het verslag van rapporteurs luidende„zoodat de geheele peu-
„sioensregeling de gemeente te staan zou komenop eene som
„van ƒ2084 in het jaar', zal zeggen, dat die last niet zoo groot
en zoo zwaar is, maar h«.| moet opmerkendat die voorstelling
onjuist is. De som door de rapporteurs genoemd ia niet
de juiste. De commissie komt immers zelf tot de redenering,
dat het bedragwaarmede de gemeente door eene pensioeusre-
geling zal worden belast, is ƒ56 37 per jaar, ƒ5797, of liever
(want in 't gedrukte verslag is ten dezen eene cijfertout) ƒ5697,
dus ongeveer ƒ6000. Bij hare calculeering beroept zy zich op
eene berekening, door een lid van hot dagelijksch. bestuur ter
zake gemaakt en neemt, om alle vrees voor misrekening weg
te nemen en om zooveel mogelijk tot hot juiste bedrag in dezen
te komen, aaudat de pensioensregeling der gemeente zal ko
men te staan op liet middencijfor der uitkomst van hare bore
keniug en van die van het lid van dagelijksch bestuur. Zoo
doende komt zij tot eene bom van ƒ5300 Van die soin trekt
zij af ƒ1975, het bedrag dat thans per jaar aan pensioen wordt
uitbetaald, of liever 1600 dat door haar als iniddencijfer wordt
aangenomen. Tengevolge hiervan spreekt zij van eene vermeer
dering der jaarlijksche uitgaaf wegens pensioen ad ƒ3700, van
welke som zij echter nog aftrekt de 2 °/0 door de ambtenaren
jaarlijks van hunne trac temen ten te stortenen eene som ver
tegenwoordigende van ztl 1600, zoodat volgens de commissie
de geheele pensioensregeliug de gemeente te staan zou komen
op eene som van ƒ2084 in het jaar Dit is echter, spr. wees
er reads vroeger op, geheel onjuist. Het gaat immers niet op
van de uitgaaf af te trekken de som tegenwoordig als pensioen
uitgekeerd wordende. Het in een feit dat eene penaioensregeling
der gemeente ƒ5000 a ƒ6000 zal kosten en dat van die som
alleen zal kunnen en mogen worden afgetrokken do 1600
jaarlijks te ontvangen als bijdrage der ambtenaren. Het wer
kelijk bedragdat de gemeentekas aan eene pensioensregeling
zal moeten ten offer brengenzal zich dus tusschon 4000 üi
5000 bewegen. Dat bedrag acht spr. op zich zelf reeds een
aanmerkelijk bezwaar tegen de regeling. Maar. zegt hij, dat
bezwaar wordt nog sirooter, wanneer men in aanmerking neemt,
hoedanig het pensioen zal worden genoten en uitgekeerd Wan-
neor men inzage heeft genomen van de nota door een lid van
het dagelijksch bestuur ter zake overgelegddan heeft men daaruit
kuDnen zien, dat men,met het oog op de thans in functie zijnde amb
tenaren, gedurende de eerste 24 jaren voor het pensioen eene uitkee-
ring zal hebben van gemiddeld 2600 maar voor de 29 d a.v. jaren
eene gemiddelde som van 6000 'sjaars. Wordt nu overeen
komstig het gedaan voorstel besloten om n.l. van de ambtena
ren eene bijdrage ad 2 0 0 te vorderendan wordt de rekening
voor het tegenwoordige gansch niet ongunstig. Immersmen
zal tegenover eene uitgaaf ad 2600 een ontvang hebben ad
1600, zoodat eigenlijk slechts ƒ1000 door de gemeente zou
moeten worden uitgekeerd. Maar zoo vervolgt spr.men ver-
gete hierbij niet, welk een zware last men daarentegen op het
nageslacht legt. Van 1901 tot 1929 zal als pensioen moeten
worden betaald een gezamenlijk bedrag ad ƒ174 000, makende
gemiddeld eene som van ƒ6000 per jaar. Trekt men van die
ƒ6000 de ƒ1600 bijdrage der ambtenaren af, dan nog zal men
voor eene zeer belangrijke som staan. Men zal het nageslacht
alzoo met eene aanzienlijke verpligte uitgaaf belasten en juist
met het oog hierop, ziet hij ia eene regeling der pensioenen op
den thans voorgestelden voet groot bezwaar. Spr.'s meening
omtrent de onderwerpelijke kwestie is dezedat men behoort te
rade te gaan met den toestand der gemeentedat men zich be
hoort af te vragen of de gemeente financiën wel gedoogen dat
boven en behalve de tractementen ten behoeve der ambtenaren
nog een belangrijk bedrag wordt uitgekeerd om hen ook voor
de toekomst een inkomen te verzekeren. Tot nog toe heeft de
raad dat beginsel gehuldigd. Steeds heeft hij bij aanvragen om
pensioen het oog gebad zoowel op de billijkheid als op de gemeente-
fiaanciën, en daaraan geeft spr. de voorkeur boven eene regeling
zoo als is voorgesteld, eene regeling waardoor men zich zelf zal
gebonden hebben en waardoor men op het nageslacht eene vrij
aanzienlijke last zal schuiven. Tot dit laatste vooral meent hij
geene vrijheid te bezitten en daarom zal hij zich tegen liet aan
geboden ontwerp in zijn geheel verzetten. Spr. beeft in zijne
rede gewezen op de berekening van een lid van het dagelijksch
bestuur. Hij wil er eerlijk voor uitkomen die becijfering kwam
hem duidelijkerkwam hem boter voordan die van de com
missie van rapporteurs. Laatstgenoemde kan hij ook minder
goed met de eerste overeen brengen Rapporteurs toch stellen
b. v. dat aan de 47 van de 109 overblyvende ambtenaren der
gemeente als pensioen zal worden uitgekeerd een totaal bedrag
ad ƒ205,000; hot lid van het dagelijksch bestuur daarentegen
stelt ton dezen eene som ad ƒ238,000, een verschil, dat nogal
loopt over eenige duizenden. De commissie zegt spr,verdeelt
hare som over 36 jaarvan welke verdeeling hij het motief niet
begrijpt, doch nam zij nu voor hare verdeeiing do som, waar
toe het lid van het dagelijksch bestuur is gekomen, en ver
deelde zij deze over het genoemd aantal jarendan zou zij tot
een nog veel ongunstiger resultaat komen en zou de som die
de gemeente voor de pensioenregeling zou moeten opofferen nog
veel grooter zijn. Spr. wenscht echter op dit punt niet in ver
dere discussie te treden te minder omdat de cijfers in elk ge
val slechts globaal en als bij benadering berekend moeten wor
den aangemerkt,
De heer Duparc had aanvankelijk geen plan zich in do
algemeene beschouwingen te mengendewijl er, zijns oordeels
over de in behandeling zijnde zaak vroeger mondeling en nu
laatstelijk schriftelijk genoeg is gezegd. Door den vorigen spr.
is hij echter van plan veranderd. In verband met de door dezen
bijgebragtc fiaantiële beT.waron, wil hij er op wjjzon, dat or
Verslag der handelingen van den gemeenteraa
tusschen de ontwerp verordening, in 1875 door burgemeester en
wethouders aan den raad aangebodenen diethans door het
collegie en gewijzigd door do commissie van rapporteurs voor
gedragen slechts dit hoofdverschil bestaat, dat het verleenen
van pensioen bij het eerstgenoemd ontwerp facultatief was ge
steld bij de laatst vermelden daarentegen aanspraak op pensioen
is gegeven. Ware echter het in 1875 aangeboden ontwerp van
burgemeester en wethouders aangenomen gewordendan zou
menin voorkomende gevallenvrij zeker ook steeds tot pen
sioneren zijn overgegaanten ware tegen de betrokken ambte
naren wegens hun gedrag bijzondere bezwaren hadden bestaan.
De finantiële gevolgen dier verordening zouden derhalve weinig
of geen verschil hebben opgeleverd met die, welke men vreest
bij aanneming van de onderwerpelijke verordening. De vraag
is zelfsof de uitgaven in het eerBtgemelde geval niet hooger
zouden zijn geweest, dewijl daarby geen sprake was en ook
niet kon zijn van het heffen eener bijdrage van de ambtenaren,
zoo als in het tegenwoordige ontwerpen berekend per jaar op
p. m. ƒ1600 8pr. gelooft derhalve, dat althans voor die leden,
welke vóór het ontwerp van 1875 waren het finantieel bezwaar
niet zoo overwegend kan zijnom alleen daarom eene verorde
ningwaarbij het nu eens aangenomen beginsel van aanspraak
op pensioen op den voorgrond is gesteld te verwerpen.
De heer Troelstra merkt opdat de heer Bloembergen zich
heeft uitgelaten, als zoude in de ontwerp verordening niet per
sé moeten zijn opgenomen de verpligting der ambtenaren tot
korting op hunne tractementen. Hij wil dien spr. in dat opzigt
verwijzen naar de overwegingendie aan het voorstel van bur
gemeester en wethouders voorafgaan. Volgens die overwegingen
en ook volgens het verslag van de voormalige commissie van
rapporteurs heeft de tegenwoordige commissie gehandeld volgens
besluit van de meerderheid van den raad door die verpligting in
haar ontwerp verordening op te nemen.
Wat de finantiële bezwaren betrefcde heer Duparc heefter
reeds op gewezen, ze zijn niet zoo overwegenddat men daarom
de pensioenregeling zou moeten laten varen.
Bij de stukken is. zooals reeds door den heer Bloembergen is
opgemerkt, aanwezig eene zeer naauwkeurige berekening van
een lid van het collegie van het dagelijksch bestuur. Rappor
teurs hebben die berekening met aandacht nagegaanovertuigd
als ze zijn van de wenschelijkheid, om ook de finantiële gevolgen
van eene verordeningdie de meerderheid der commissie in
het leven wil hebben geroepen, vooraf zoo naauwkeurig moge
lijk te kunnen overzien. Om nu echter alle vrees voor mis
rekening weg te nemenheeft de commissie gemeend nog eene
algemeene berekening te moeten maken en nu blijkt het, dat
de uitkomst daarvan iets ongunstiger is, dan die welke uit de
berekening van een lid van het dagelijksch bestuur volgt. Beide
wijzen van berekening-gelden echter niet voor een voortdurend
on veranderlijken toestand Immers de berekening van den wet
houder grondt zich op den actueelen toestand, die echter telkens
wordt gewijzigd; die van de commissie op een fictieven toestand,
omdat daarbij is uitgegaan van de onderstelling dat 100 perso
nen van 30jarigen leeftijd op een zelfde tijdstip worden aange
steld. Daarom is door de commissiowier doel het geenszins
is de finantiële gevolgen te ligt voor te stellen, het middencijfer
der beide uitkomsten genomen voor het jaarlijksch bedrag dat
gemiddeld aan peneioenen zou moeten worden uitgekeerd. De
heer Bloembergen is de berekening der commissie niet in
alle opzigten duidelijk. De wethouder krijgt voor een totaal
bedrag aan peneioen ƒ238,000 en de commissie van rapporteurs
205,000. Maar volgens de berekening van den wethouder zou
eerstgemelde som in 53 jaar moeten worden uitgekeerden de
door rapporteurs verkregen som in 36 jaar. Waarom in36jaar?
heeft de heer Bloembergen gevraagd. Spr. antwoordt hierop
omdat, volgens de onderstelling waarvan do commissie i3 uitge
gaan, er 36 jaar verloopen moeten tusschen de aanstelling en
pensioneering der ambtenaren en er in dien tusschentijd geene
1 te Leeuwarden, van den 12 December 1878. 143
nieuwe pensioonen van later aangestelde ambtenaren bijkomen
De berekening der commissie geeft tot uitkomst voor ge
middeld jaarlijks pensioen ruim 7 pet. van de bezoldiging. Dat
die berekening juist is zal den heer Bloembergen nog kunnen
blijken waaneer hij de som der jaarlijksche tractementen met
36 vermenigvuldigd en hiervan ruim 7 pet. neemt, als wanneer
hij weer nagenoeg hot cijfer van ƒ205,092 verkrijgt. Ten over
vloede heeft de commissie hare berekening nog onderworpen
aan het oordeel van een zeer bevoegd persoondiewerd de
naam genoemd, zeker niemand zou wraken. Deze heeft zich
over het algemeen met de voor de berekening gevolgde handel
wijze wel kunnen voreenigon, maar opgemerkt, dat men wel een
eenvoudiger weg had kunnen inslaan en gerust had kunnen
aannemen dat het bedrag der pensioenen 6 a 7 pet. zal beloo
pen van de toegekend wordende tractementen.
Wat verder liet finantieel bezwaar der gemeente betreft en
het beweren als zoude van het totaal bedrag: niet mogen wor
den afgetrokken de somthans voor pensioenen uitgekeerd
wordende. 8pr. moet ten dezen vragen of dan niet in aanmer
king mag komen dat men vroeger ook reeds pensioen verleende.
Heeft men vroegerzoo vraagt hij, ook niet steeds een zeker
bedrag uitgekeerd wegens pensioen," en mag niet op dat bedrag
worden gewezen, waar sprake is van meerdere uitgaaf, die men
der gemeente ter zake bedoeld onderwerp zal gaan opleggen
Immers ook zonder pensioens-regeling zullen er in 't vervolg
toch ook wel pensioenen verleend worden en als men dat be
drag op ƒ1600 raamt, is dit dan te hoog Dit is niet beweerd.
De heer Bloembergen ziet in eene pensioens regeling finantieel
bezwaar. Dat geachte lid wil steeds bij ieder geval hebben
overwogen of de stand der gemeente-financiën wel pensioneren
toelaat. Gesteldzegt spr.dat dit laatste het geval niet is en
dat er een ambtenaar isdie wegens ouderdom als anderzins
voor de dienst minder geschikt is geworden. Zal men dien
ambtenaar dan behouden Maar is er niet voor eene goede
dienstprestatie noodig een ambtenaar met een helder hoofd en
een gezond ligchaam
Men zal dan vaak gebrekkige ambtenaren hebben en er daar
door meer moeten aanstellen of met slecht werk te vreden moe
ten zijn. Hierop moet ook gerekend worden. Het ambtenaars-
personeel moet een keurbende zijnhun geheel zij gering
maar met veel arbeidskracht; men bezoldige ze goed en geve
hun op hunnen ouden dag pensioen. Dit mag misschien iets
duurder uitkomenmaar allo waar is naar zijn geldEene
pensioenregeling acht hij hoogst wenschelijk en wel eene waarin
de aanspraak op pensioen wordt erkend. Niet wil hijdat de
raad zooals thans, ieder geval afzonderlijk zal gaan beoordee-
lenwant de ambtenaar wordt daardoor aan de willekeur van
den raad overgeleverdneenmen heeft juist ter voorkoming
hiervan eene vasto regeling der pensioenen gewild. Ook burge
meester en wethouders immers schijnen in elk geval vasto re
gelen te willenanders toch waren zij in 1875 niet met een
voorstel tot vaststelling van zoodanige regelen gekomen. Dat
voorstel waszoo eindigt spr.immers niet noodig geweestin
dien men zelf niet de wenschelijkheid van vaste regelen om
trent de pensionering had ingezien
De heer Bloembergen wil den laatsten spreker in opzigt
tot het bedrag van het pensioendat ten laste der gemeente
zal komen nog even antwoorden. Spr's. redenering van zoo
even had alleen ten doel om aan te toonen, dat het nageslacht
niet zal worden belast met een jaarlijksche uitgaaf van ƒ2480
maar van Hz 4000 en van die redenering kan hij door het
door den laatsten spr. gesprokene geenszins afwijken. Zoodra het
aangeboden ontwerp door den raad zal zijn aangenomen, zal
men voor zich, maar vooral voor het nageslacht eene belangrijke
schuldverbindtenis hebben aangegaan en het is juist daarom
dat spr. tegen eene pensioensregeling is.
De heer Duparc heeft opgemerkt, dat de finantiële gevolgen
van de vroeger in 1875 door burgemeester en wethouders aan-