1G2
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 30 December 1878.
Hij merkt hierby op dat hij zijn amendement tot royement
van de 2e alinea van art. 14indiende vóór het 3e door
den heer Wiersma aangekondigde amendement.
Hierna worden de discussien over het door den heer van
Sloterdijck ingediend amendement gesloten en dit amendement
in stemming gebragt. De uitslag dezer stemming isdat 8
leden zich tegen en 7 zich voor het amendement verklaarden
en dit alzoo wordt verworpen. Vóór stemden de heeren v.
SloterdijckKuipersde With, Duparc, v. Ejjsinga, Kymmell
en Attema.
Hierna wordtna ondersteuningin behandeling genomen
het door den heer Troelstra ingediend amendementstrek
kendeom in de 2e alinea van art. 14 het woord .kunnen"
te doen vervangen door .worden" en het woord .worden"
te doen vervallen.
De heer Troelatra zegtdat de strekking van zijn amen
dement alleen is om te voorkomen, dat de redactie van alinea
2 van art. 14 aanleiding zal geven tot kwestie. Z. i. zou
men bij de tegenwoordige redactie bedoelde alinea zeer goed
kunnen opvattenals werd de toelating van toehoorders tot
het gymnasium geheel aan curatoren overgelaten; als hadden
dezen nog te beslissen of er al dan niet toehoorders zullen
worden toegelaten. Dit meent spr. moet, als zijnde niet de
bedoelingworden voorkomen.
De "Voorzitter meent in verband met het ingediende amen
dement, nog de reden te moeten aangeven, waarom burgemeester
en wethouders eene bepaling als in de 2e alinea van art. 14 is ver
vat hebben voorgesteld. Men wenschte dat niet maar iedereen die
zich als zoodanig aanmeldde, als toehoorder zou moeten wor
den toegelaten. Ook hier zou onbepaalde vrijheid tot mis
bruik kunnen leidenzoodat zekere beperking noodig werd
geacht. Ofschoon nu curatoren wel in beginsel tegen het
toelaten van toehoorders zijnvertrouwt spr. ten volle dat
zij met onpartijdigheid het door den raad gehuldigd beginsel
zullen toepassen.
De heer Wiersma zou zich wel met eene andere redactie
der in behandeling zijnde alinea kunnen vereenigenindien
hij overtuigd wasdat de tegenwoordige redactie zou kunnen
leiden tot kwestien als door den heer Troelstra worden be
doeld. Hiervan is hij niet geheel overtuigd. Hjj meent dat
de tegenwoordige redactiemet bijvoeging van nog eenige
nadere bepalingenzeer goed beantwoordt aan het doel wat
men beoogtn.l. om aan de prudentie van curatoren over
te laten wie als toehoorders aan het gymnasium zullen wor
den toegelaten. Men wil aan curatoren, zegt spr., de bevoegd
heid geven om niet ieder als toehoorder toe te laten. De
redactie die door den heer Troelstra wordt voorgesteld be
schouwt spr. als vry gelijk met en niet veel beter dan de
bestaande.
De heer Duparc ziet tusschen de bestaande en de door den
heer Troelstra voorgestelde redactie geen kenmerkend onder
scheid. By beide stelt men de toelating der toehoorders
facultatiefbij beide maakt men die toelating afhankelijk van
de vergunning van curatorenSpr. ziet niet indat bij het
volgen van de redactie van den heer Troelstra niet evenzeer
zou kunnen gebeuren wat dat lid vreest van de oorspronke
lijke redactie. Voor een goeden stijl echter geeft spr. aan de
redactie van den heer Troelstra de voorkeur.
De heer Troelstra meent dat er toch wel verschil is tus
schen zijne en de oorspronkelijke redactie. Immers wanneer
men zegt.toehoorders kunnen met vergunning van curatoren
worden toegelaten", dan is het, alsof omtrent het beginsel zelfs
nog niet een bepaald besluit is genomen als of men nog
geheel vrij 's om toehoorders toe te latenal of niet. Zegt
men daarentegen .toehoorders worden met vergunning van
curatoren toegelaten" dan is het zeker dat men toehoorders
in beginsel wil en dat toehoorders moeten worden toegelaten
indien bij curatoren daartegen geen persoonlijke bezwaren
bestaan.
Het door den heer Troelstra ingediend amendement wordt
hierna in stemming gebragt en aangenomen met 10 tegen
5 stemmen die van de heeren van SloterdijckKuipers
WiersmaKymmell en Attema.
Hierna wordt door den heer Wiersma navolgend door
hem reeds vroeger aangekondigd amendement ingediend
aan art. 14 toe te voegen eene derde alinea van navolgenden
inhoud.Het collegie van curatoren beslist in welke klasse
zij de verlangde lessen zullen volgen. Zij worden slechts toe
gelaten voor een geheelen jaarcursus."
Dit amendement ondersteund zijndewordt in behandeling
genomen.
De heer Attema wenscht aan den heer Wiersma in over
weging te geven of het niet beter is om bepalingen, als door
hem zijn bedoeld niet op te nemen in en toe te voegen aan
art. 14 der verordening. Spr. meent dat dergelijke bepalin
gen beter passende zijn in het reglement, waarvan in art. 19
der verordening sprake is. Immers bedoeld artikel is lui
dende .Bepalingen betreffende de schooltucht en tot nadere
regeling van hetgeen in dit reglement in het algemeen is
vastgesteldzullen opgenomen worden in een huishoudelijk
reglementdoor curatoren en rector vast te stellen en aan
burgemeester en wethouders mede te deelen."
'I Komt spr. inderdaad voordat zakenals waarop de
heer Wiersma in zijn amendement doeltzaken zyn behoo-
rende tot de inwendige regeling van het gymnasium en spe
ciaal betreffen de schooltucht. Die zaken dienen aan cura
toren in overleg met den rector te worden overgelaten.
Spr. betwijfelt verder de bevoegdheid van den gemeenteraad
om bepalingen te maken als in dezen worden bedoeld. Hij
meent, dat zulks in strijd is met de économie der wet. Men
lette er wel op zegt hij dat de wetgeverwaar hij eischen
stelde voor de toelating tot het gymnasium slechts het oog
had op leerlingen van het gymnasium. De toehoorders staan
dus buiten het kader der wet. In ieder geval komt het spr.
wenschelijk voor, dat aan curatoren wordt overgelaten al dat
gene te bepalen wat huns inziens voor eene goede regeling
van de schooltucht en in het algemeen van al het inwendige
van het gymnasium het beste is.
De heer Wiersma komt in zoover niet met den heer At
tema overeen, dat hij niet met dezen den twijfel kan deelen om
trent de bevoegdheid van den raad tot het maken van bepalingen
omtrent toehoorders. Spr. moet er op wjjzen, dat er is beweerd
dat de wet zwijgt van toehoorders en waar dit het geval is,
men daar dienaangaande ook zeker niet met haar in tegen
spraak kan komen. Van het standpunt waarop spr. zich
echter plaatste, en nu de meerderheid van den raad inprin-
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 30 December 1878.
cipe tot de toelating van toehoorders beslootmeent spr. dat
die raad ook allezins bevoegd is om zekere regelen ten opzigtc
van die toehoorders vast te stellen.
Hjj is het met den heer Attema eens, dat het wenschelyk is
de regeling der schooltucht enz. aan curatoren over te laten,
doch meent dat niet aan dat collegie moet worden overgelaten
te bepalen, dat de beslissing omtrent de toelating der toehoor
ders in klassen aan hen is opgedragen. Zoodanige bepaling
en ook de bepalingdat de toehoorders verpligt zullen zijn
den geheelen jaarcursus të volgen dient z. i. door den raad
te worden vastgesteld en behoort niet te huis in het reglement
in art. 19 der verordening bedoeld.
De heer Attema blijft in het door den Wiersma voorge
stelde bepaald bezwaar zien. Hjj is werkeljjk van oordeel
dat nu het beginsel van toehoorders eens bij meerderheid is
aangenomende verdere beligchaming van dat beginsel
aan curatoren dient te worden overgelaten. By aanneming van
het door den heer Wiersma ingediende amendement is immers
ook nog dit bezwaar te duchten dat een toehoorderdie
welligt reeds 4 a 5 jaar de hoogere burgerschool heeft bezocht
en die tengevolge daarvan in zeer korten tjjd zich kan bekwa
men in de eerste beginselen van het vakjjwaarvoor hij het
gymnasium bezoekteen vol jaar in een en dezelfde klasse
zal moeten bljjven. Men zal eene eventuele aanvrage van
zoodanigen toehoorder om overplaatsing in eene hoogere
klasse eene aanvrage die spr. allezins billijk achttoch moe
ten afwjjzen, mits dit ordeshalve worde voorgeschrevenhet
geen in het amendement niet geschiedt. Ook met het oog
hierop meent spr. dat men niet in het voorgesteld amende
ment moet treden, maar dat men de verdere ontwikkeling der
zaakwaaromtrent de raad in hoofdzaak besloot, geheel aan
curatoren moet overlaten! en ditspr. herhaalt hetbeoogt
ook art. 19 der verordening waarin wordt gezegd dat be
palingen niet alleen betreffende de schooltucht maar ook tot
regeling van al hetgeen in dit reglement is vastgesteldzul
len worden opgenomen in een huishoudelijk reglementdoor
curatoren en den rector vast te stellen en aan burgemeester
en wethouders mede te deelen.
De heer Wiersma moet opmerkendat bepalingen als
door hem zijn voorgesteldniet passen en niet behooren in
het reglementbedoeld in het door den heer Attema
aangehaalde art. 19. Het reglement bij dat artikel be
doeld is een reglement tot regeling der schooltucht, meer een
huishoudelijk reglement. Daarin behoort niet te worden opgeno
men eene bepaling omtrent de toelating der toehoordersin klassen
zooals door hem is voorgesteld. Spr. moet er voorts op wij
zen dat het reglement daar bedoeld niet door den raad zal
behoeven te worden goedgekeurdmaar dat het slechts, vol
gens de tegenwoordige redactie van het artikel aan burge
meester en wethouders wordt medegedeeld. Wat verder betreft
de door spr. voorgestelde bepaling, dat de toehoorders slechts
toegelaten worden voor een geheelen jaarcursus, hij heeft
gemeend deze bepaling te moeten voorstellen ten einde te
voorkomen dat de toehoorderszooals de heer Attema be
weerde, zoo nu en dan komen, wanneer het hen goeddunkt.
Eindeljjk wil spr. nog wijzen op art. 10 der wet op het
hooger onderwjjs. Dat artikel bepaalt, dat al hetgeen tot
de toelating tot de gymnasia de verpligtingen van den rector
en de leerarende regeling van het onderwijs en de vacan-
tien betreftdoor den gemeenteraad wordt beslist. Met het oog
op dit artikel meent spr., dat er dus alle grond bestaat om
de door hem voorgestelde bepalingen in de verordening van
den raad op te nemen.
De heer Attema meentdat de heer Wiersma zich aan
eene kleine verwarring schuldig maakt n.l. ten opzigte van
de artikels 19 en 28 der verordening. Genoemd lid beschouwt
het reglement, waarvan in eerstgenoemd artikel wordt gespro
ken als een huishoudelijk reglementals een reglement van
orde. Dit is verkeerd van een reglement van orde is sprake
in een ander art., in art. 28. Dat artikel toch luidt: Het colle
gie van curatoren maakt zich een reglement van orde, dat in af
schrift aan burgemeester en wethouders wordt medegedeeld."
Men heeft hier dus te doen met 2 reglementen en nu meent
spr. dat in datbedoeld bij art. 19 gevoegelijk passen be
palingen als door den heer Wiersma zijn voorgesteld. Aan
curatoren wenscht hij het créeeren van dergelijke bepalingen
over te laten. De raad heeft nu eenmaal tot het toelaten
van toehoorders in principe besloten. Dat men nu aan cu
ratoren overlate de uitvoering van dat principe aannemelijk
en voor de practjjk zoo gemakkeljjk mogelijk te maken.
De heer Wiersma, ofschoon de discussien niet langer wil
lende rekkenmoet nog even eene kleine opmerking maken.
Hij wil erkennendat men in dezen 2 reglementen heeft en
dat dat bedoeld bjj art. 28 eigenlijk het reglement van orde
ismaar hij moet er dan toch bepaald op wijzen, dat in het
reglement bedoeld in art. 19, welk reglement, spr. moei het
herhalen, slechts aan burgemeester en wethouders wordt me
degedeeld niet behoort eene bepaling als door hem voorge
steld n.l. dat het collegie van curatoren beslist, in welke klasse
de toehoorders de verlangde lessen zullen volgen.
Hierna worden de discussien over het amendement van den
heer Wiersma gesloten en dit amendement in stemming ge
bragt. Met 11 tegen 4 stemmen wordt het verworpen. Vóór
stemden de heeren Plantenga SuringarWiersma en Dirks.
Niemand verder over art. 14 het woord verlangende, wordt
dat art., gewijzigd overeenkomstig het amendement van den
heer Troelstrazonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Eveneens worden zonder hoofdelijke stemming aangenomen
artt. 15 en 16 der ontwerp-verorderingwelke artikels zijn
luidende
Art. 15. De verdeeling der leervakken onder de leeraren
en de vaststelling van het getal lesuren per week van iederen
leeraar geschiedt door Curatorenna ingewonnen raad van
den Rector.
Jaarlijks voor 1 Junjj wordt door Rector en leeraren een
programma voor het volgende schooljaar ontworpen en ter
goedkeuring aan Curatoren gezondenmet opmerkingen van
den Rector en overige leerarenindien zij verlangen die me
degedeeld te hebben.
Dit programma vermeldt het getal lesuren wekelijks in
iedere klasse aan elk vak te wjjdende namen der leeraren
die het onderwijs gevende daarbij 1° gebruiken boeken en,
zooveel doenlijkvoor elke klasse den omvang van het on
derwijs in elk vak.
Het goedgekeurde programma wordt zoo tijdig mogelijk en
in ieder geval vóór 1 Augustus door de zorg van den Rec
tor ter kennis van het algemeen gebragt.
De vaststelling van den rooster der lesuren is opgedragen
aan den Rector.