4 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 9 January 1879. bij de verteekening der koopacte te voldoen door afgifte van een bevelschrift op den gemeente-ontvanger. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot definitieve aanstelling van twee thans tijdelijke leeraressen aan de mid delbare school voor meisjes. De conclusie van dit voorstel luidtte besluiten lo. Met ingang van den le Januarij 1879 aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjes alhier aan te stellen: a. eene leerares voor het onderwys in het boekhouden op eene jaarwedde van ƒ200. b. eene leerares voor het onderwys in de aardrijkskunde en de geschiedenis op eene jaarwedde van 1300. 2o. in te trekken 's raads besluit van 13 July 187G no. 11 zoover betreft de daarbjj bepaalde tijdelijke aanstelling van eene leerares voor het onderwys in de aardrijkskunde en geschiedenis op eene jaarwedde van 200. 3o. Over te gaan tot de benoeming van de leeraressen hiervoren sub 1 bedoeld. De beraadslagingen over dit voorstel geopend zijndezegt de heer Attema, dat hij in dezen iets wenscht op te mer ken. Hij zal en wil echter daarbij volstrekt niet treden in eene apreciatie der wenscheljjkheid om aan leeraressenon derwijzers of andere ambtenaren in zekere gevallen personele toelagen of wel verhooging van tractement toe te kennen. Alleen wil hij opmerken dat de toelagen welke indertijd aan verschillende leeraressen der middelbare school voor meisjes werden toegekendgrond vonden in de vermeerdering van lessendie een gevolg was van de oprigting van paralel- klassen en dat zoo lang die klassen bestaande tijdelijke verhooging der jaarwedden voldoende is gemotveerd. Spr. kan zeer goed met burgemeester en wethouders mee gaan om thans aan de leerares voor de aardrijkskunde en geschiedenis eene vaste bezoldiging toe te kennen en de toelage te laten varen maar minder goed kan hij met dat collegie meegaanwaar het tracht op die wjjze aan bedoelde leerares ƒ100 te onthouden, eene som die haar, naar zijne meening wel toekomt. Spr. wijst ten dezen op het feitdat de com missie van toezigt op de scholen van middelbaar onderwijs heeft voorgesteld, om by de definitieve benoeming der leerares voor de aardrijkskunde en geschiedenis aan deze boven hare jaarwedde ad ƒ1200 eene toelage van ƒ200 toe te kennen, waardoor haar dus zamen jaarlijks eene som van ƒ1400 zou ten goede komen. Volgens het door burgemeester en wethouders voorgestelde zal zy echter slechts 1300 per jaar genieten. Nu weet spr. wel, dat het moeijelijk is om de diensten van eene leerares volkomen juist op 1300 of 1400 te aprecierenmaar toch komt het hem voor, dat voor deze leerares ƒ1400 billyker is dan ƒ1300. Immers hij kan ver klaren dat de in deze bedoelde leerares byzonder gunstig staat aangeschreven bij ieder, die ten deze een eenigzins juist oordeel kan vellen. Ten vorigen jare heeft ze de acte van toelating voor de aardrijkskunde voor M. O. verworven. Ook met het oog daarop meent spr. dat er alle redenen bestaan, om te volgen het voorstel der commissie van toezigt en de jaarwedde der leerares in de aardrijkskunde en geschiedenis te bepalen op 1400t ten gevolge waarvan de noodige even redigheid zal bestaan tusschen dit tractement en dat der ove rige leeraressen. In verband hiermede dient spr. een amen dement in, strekkende om inplaats van 1300", voorkomende in lett. b van onderdeel 1 der conclussie van het voorstel, te lezen .ƒ1400." Dit amendement ondersteund zynde wordt in behandeling genomen. De heer Troelatra heeft met genoegen geziendat ook burgemeester en wethouders van meening zyn dat het stel sel van het verleenen van personele toelagen niet behoort te worden bestendigd. Hy vindt daarin reden om voor het voorstel van dat collegie te stemmen. Echter heeft hy een enkele vraageene vraag die niet zoo zeer het voorstel zelve regardeert als wel meer hetgeen aan dat voorstel vooraf gaat. In de prtemissen van het voorstel leest hy dat burgemeester en wethouders van oordeel zyn den raad in overweging te moeten geven de jaarwedde der leerares in de aardrijkskunde en geschiedenis te verhoogen met ƒ100 en te bepalen op ƒ1300 onder gehoudenheid harer zijds om het onderwijs in de haar opgedragen leervakken aan alle leerlingen der inrigting te geven tot een billijk vast te stellen maximum uren. Gaarne zou spr. de juiste bedoeling van die clausule vernemen. Als zij misschien deze isdat men als 't ware met de betrokken leerares een contract wil sluiten waarbij zij op zich neemt om tot een zeker maximum getal uren onderwijs te gevendan wens.' ite hij te vragen of dit met het oog op de bestaande verordening noodig is daar hy meent dat een dergelijk contract met onderwij zers niet behoort te worden aangegaan. De Voorzitter zegt dat deze clausule de bedoeling heeft om te voorkomendat bij min of meerdere uitbreiding van lesurenterstond aanvragen om verhooging van bezoldiging worden gedaan. Voor niet één leerares of onderwijzer, zegt spr.is het getal lesuren by verordening voorgeschreven en waar in het voorstel sprake is van een maximum getal lesurendaar bedoelt men dat getaldat door de mannen van het vak meestal of in den regel als maximum wordt beschouwd. Mogt dit worden overschredeneerst dan kan aan het verstrekken eener bijzondere toelage worden gedacht. Den heer Troelstra is de zaak ook na de door den Voorzitter gegeven inlichtingniet regt duidelyk. Hij stelt zich voordat een leerares in hare betrekking zoo veel moet doen als in billijkheid van haar kan worden geeischten doet zij dat, dan dient men de zaak ook niet te overdrijven en kan men haar geen meerder werk op leggen. Gesteld dat eene leerares het maximum getal urendat in billijkheid en zonder schade voor het onderwijs gevorderd kan worden les geefthoe kan er dan nog sprake van zijn haar méér op te leggen, ook al wil men voor die meerdere uren eene toe lage verstrekken Waar dan nog meerder behoefte aan onderwijs blijkt te bestaan dient men daarin niet te voorzien door nog meer op te dragen aan haar die reeds het maxi mum heeft bereikt en door haar voor die meerdere opdragt eene personele toelage toe te kennen, maar door versterking van het onderwijzend personeel. Den heer Wiersma bevreemdt het, dat de zaak, na de door den Voorzitter gegeven inlichting, niet geheel duidelijk wordt geacht. Had menzoo zegt spr., dadelyk by de oprigting der hóogere burgerschool voor meisjes in deze gemeente die ondervinding gehadwelke men nu heeftmen zou zeker Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 9 January 1879. 5 door opname van eene desbetreffende clausule in de betrek kelijke verordening hebben voorkomen wat nu het geval is n.l. het verleenen van bijzondere toelagen voor eenige meer dere werkzaamheden. Maar juist bij de oprigting had men die ondervinding niet en in de betrekkelijke verordening werd geen bepaling opgenomen, die aan de leeraressen de aanlei ding ontnam om, hetzij wegens de oprigting van paralelklas- sen, hetzy wegens tydelijk dienst doen voor andere leeraressen, dadelijk om vermeerdering van salaris te kunnen verzoeken van daar zegt spr. dat meest alle leeraressen aan bedoelde school in het bezit zijn eener byzondere toelage. Burgemees ter en wethouders willen echter gaarne uit dezen toestand geraken en achten het daarom noodig de door den heer Troel stra genoemde clausule op te nemen. Bij iedere vermeerdering hunner werkzaamheden melden de leeraressen zich om verhooging van salaris aan en dit wil men hier zooveel mogelijk verhelpen. Men wil dan alleen personele toelage hebben verleendter tegemoetkoming van ongewone toestanden of wel wanneer het verleenen er van in het belang der gemeente finantien onvermijdelijk wordt geacht. Nadat de heer Bruinsma had opgemerktdat men bij de bepaling van de bezoldiging van de hier bedoelde onderwij zeres ook dient te letten op de omstandigheiddat de di rectrice der school ook een deel van het onderwijs in de geschiedenis doceertzegt de Voorzitterdat het zeer moeijelyk iseen bepaald oordeel omtrent de voldoendheid van de voorgestelde bezoldiging uit te sprekenz. i. betreft dit eene kwestie van opvatting. Hij zal zich echter niet ver eenigen met het amendement van den heer Attema en wel in verband hiermededat bij de oprigting der school 1200 het normaalcijfer was en dat men toen geen afzonderlijke leerares voor de aardrijkskunde hadmaar dit onderwijs was opgedragen aan de leerares in de Engelsche taal. Toen deze vertrok heeft men 2 leeraressen benoemd 1 voor de Engelsche taal en 1 voor de aardrijkskunde. Men heeft dus al een leerares meer, dan oorspronkelijk en om nu ook nog te be sluiten tot eene zoo belangrijke verhooging van het trac tement van die meerdere leeraresdaartoe vindt spr. geen aanleidingvooral niet wanneer hij bedenkt, dat er, uitgenomen misschien alleen die voor de wiskundegeen enkele leerares aan de inrigting isdie zulk eene hooge jaarwedde geniet. De heer Attema wil nog opmerken, dat het hier juist geldt die leerares, .die vroeger in verhouding tot de anderen te wei nig tractement genoot. Thans heeft men als 't ware te doen met een voorstel der commissie van toezigt tot verhoo ging van dat tractementeen voorstel vooral ook gedaan in verband met de omstandigheiddat de bedoelde leerares ofschoon vroeger reeds door het bezit van andere acten reeds bevoegd om voorloopig les te geven aan eene middelbare school in aardrijkskundethans in het bezit is der acte om definitief als zoodanig les te geven terwijl ze zich prepareert om ook spoedig de acte te verwerven die haar bevoegdheid zal geven voor het onderwijs in de geschiedenis aan eene middelbare school. Het betreft in zekeren zin te gelijk naar spr. meenteene premie op de met eere verworvene akte. Wat nu betreft het beweren van den Voorzitter, als zoude er geen andere leerares zijndie in het genot van eene jaarwedde ad 1400 zou zijn meent spr. te moeten wijzen op de leerares voor de wiskunde en den leeraar in de natuur wetenschappen. Hij is het echter met den Voorzitter eens dat het moeyelyk is in dezen een juiste beoordeeling te doen. Niemand verder het woord verlangendewordt het door den heer Attema ingediend amendement instemming gebragt en verworpen met 10 tegen 6 stemmendie van de heeren Duparc Buma Bakker van Sloterdyck Attema en Kym- mell. Hierna worden de verschillende onderdeden der con clusie van het voorstel in zijn geheei zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Tengevolge dit besluit overgaande tot de definitieve benoe ming van eene leerares in de aardrijkskunde en geschiedenis en van eene leerares in het boekhouden, worden daartoe met algemeene stemmen benoemd respectievelijk Mej. A. C. Brunne en Mej. A. L. Collard, beiden daarvoor door burge meester aanbevolen. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders op een adres van eigenaren van gebouwen en erven op Schilkampenom het onderhoud van het llooghout aldaar ten laste der gemeente te brengen. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform de conclusie van dit voorstel beslotenaan de eigenaren van de gebouwen en erven op Schilkampen, naar aanleiding van het door hen bij adres van 12 December 1878 gedaan verzoek te kennen te geven dat er geene termen bestaan, om het onderhoud van de brug of het Hooghout over de Kur- kemeer bij Schilkampen ten laste van de gemeente te bren gen en mitsdien hun daartoe strekkend verzoek wordt gewe zen van de hand. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders op een adres van A. I). Beerends en H. F. v. d. Heideom concessie voor den aanleg en de exploitatie van een pontveer. By dit voorstel stellen burgemeester en wethouders voor om te besluiten Voorbehoudens goedkeuring van heeren Ged. Staten aan A. D. Beerends en H. F. van der Heide voor den tijd van tien jaren, in te gaan 1 Mei 1879 concessie te verleenen tot den aanleg en de exploitatie van een pontveer over de stadsgracht in de nabijheid van de opslagplaats voor het Schoenmakersperk en den daartegenovergelegen singelde juiste plaats door burgemeester en wethouders nader aan te wijzen en zulks op de volgende voorwaarden 1. De te gebruiken pont met het daarbij behoorende touw en takelwerk moet gelijk zijn aan de ponten van gemeente wege in gebruikzij mag niet in dienst worden gesteld dan na onderzoek en goedkeuring van een persoon, door het gemeentebestuur aan te wijzen. 2. Op beide einden van het pontveer moetenvoor het komen in en verlaten van de ponttrappen met leuningen worden gemaakt naar de door of van wege het gemeente bestuur te verstrekken opgaven. 3. Van ieder overvarend persoon mag telken reize niet meer worden gevorderd dan een halve cent. 4. De pont moet ter overvaart gereed zijn Van 1 April tot 1 September van 's morgens 6 uur tot 's avonds 10 uur.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1879 | | pagina 2