8 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 9 Januarij 1879. De heer Bloembergen komt ter vergadering. Met goedvinden der vergadering wordt alsnu overgegaan tot 6. Benoeming van stemopnemers voor de verkiezing ran een lid der Tweede Kamer van de Staten Generaal, uitgeschre ven op 28 Januarij. Het resultaat der ten dezen gehouden stemmingen is dat de heer Mr. J. Dirks als eerste en de heer Mr. J. Minnema de With als tweede lid van het stembureau wordt benoemd. De overige leden worden aangewezen om bij verhindering van de benoemden of een hunner als plaatsvervangers op te treden. 7. Voorstel van burgemeester en wethouders op een adres van den pachter der opkomsten van de Nesserzijl om onder- handsche verlenging van den pachttermijn. De conclusie van dit voorstel is luidende lo. in te trekken 's raads besluit van 12 December 1878 no. 8 betreffende de invordering bij gaardering van de sluis- en bruggelden geheven wordende aan de sluis en brug te Nesserzijl. 2o. Voorbehoudens goedkeuring van heeren Gedeputeerde Staten de sluis- en bruggelden geheven wordende aan de sluis en brug te Nesserzijl voor den tijd van drie jaarin gaande 12 Mei 1879, onderhands te verpachten aan den te- genwoordigen pachter Oeds Roelofs Dantuma, tegen betaling eener jaarlijksche som van ƒ520 en verder op de voor de thans loopende pacht gestelde voorwaarden. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienover eenkomstig besloten. 8. Vaststelling van het 3e suppletoir-kohier der dir. belasting op het inkomendienst 1878 en behandeling van het rapport over de tegen dat kohier ingebragte reclames. De Voorzitter het noodig achtende eene vergadering met gesloten deuren te houden heft de openbare zitting tijdelijk oP- Bij heropening dezer zitting wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming vastgesteld navolgend besluit De Raad der gemeente Leeuwarden Gezien het door burgemeester en wethouders voorloopig vastgesteld 3e suppletoir-kohier der directe belasting op het inkomen ten behoeve dier gemeente dienst 1878 Gelet op het bepaalde bij art. 265 der gemeentewet Gelet op het besluit dezer vergadering van den 24 Novem ber 1877 waarbjj 's bepaald 3.75 ten honderd van het belast baar inkomen over het loopend dienstjaar te heffen Overwegendedat ten aanzien van liet kohier uitvoering is gegeven aan het voorschrift van art. 264 der gemeentewet Overwegendedat voormeld kohier na daarin aangebragte wijzigingen, een belastbaar kapitaal aanwyst van ƒ29298.97 en een totaal bedrag der aanslagen van 1098.69 Gelet op het besluit dezer vergadering van den 24 Mei 11. no. 10waarbij ten opzigte der aanslagen op het primitief kohier van genoemde belasting is bepaald dat daarvan 97 pCt. zal worden ingevorderd. Besluit 1. Het derde suppletoir-kohier van de directe belasting op het inkomenten behoeve van deze gemeentedienst 1878, vast te stellen op een belastbaar inkomen van ƒ29298.97 en in totaal der aanslagen van ƒ1098.69; 2o. Te bepalen dat van het bedrag dier aanslagen 97 pCt zal worden ingevorderd, tengevolge waarvan het invorderbaar bedrag zal beloopen ƒ1065.73; 3o. De aanslagen invorderbaar te stellen in twee termijnen vallende den 30en January en 15en February 1879. 9. Voortzetting der behandeling van de ontwerp-verordening omtrent het vei letnen van pensioen of wachtgeld aan gemeente ambtenaren en bedienden. (Zie bijl. nos. 3 en 22 van 's raads verslag over 1878.) Bij eene vorige gelegenheid art. 1 der ontwerp-verordening reeds vastgesteld zyndewordt thans aan de orde gesteld art. 2 luidende „Art. 2. Om aanspraak op pensioen te kunnen doen gel den moet de ambtenaar of bediende minstens tien jaar eene of meerdere betrekkingen in het vorig artikel vermeld, onaf gebroken in de gemeente hebben vervuld. Deze bepaling is echter niet van toepassingwanneer een ambtenaar of bediende in en door de uitoefening zijner be trekking wonden of gebreken heeft bekomenwaardoor hem ontslag wordt verleend." De heer Duparc zou gaarne omtrent dat artikel van de commissie van rapporteurs eenige inlichting ontvangenen wel omtrent het in de le alinea voorkomende woord „onaf gebroken." Zooals die alinea nu luidt, zou iemand, die b. v. eerst 8 en later nog eens 9 jaren de gemeente heeft gediendnog geen aanspraak op pensioen hebbendewijl hy niet tien jaren .onafgebroken" zijne betrekking zou hebben vervuld. Ditmeent hij is echter de bedoeling van rappor teurs niet, hetgeen duidelijk blijkt uit de laatste alinea van art. 9luidende „Bij afgebroken dienst wordt ook in reke ning gebragt de tijdvroeger in dienst der gemeente door- gebragtvoor zoo verre de toen vervulde betrekking valt onder die vermeld in art. 9." Ten einde nu den stryd, die by de tegenwoordige redactie bestaat tusschen art. 2 en art. 9 weg te nemengeeft spr. in overweging om het woord „onafgebroken" in art. 2 te doen vervallen. De bedoeling toch is geen anderedan om een ambtenaar dan aanspraak op pensioen te gevenals hij de gemeente heeft ge diend hetzij in eenshetzy gedurende een afgebroken tien jarig tijdvak, in een der betrekkingenvermeld in art. 1. De heer Troelstra erkent, dat de bedoeling van rappor teurs is, zooals door den heer Duparc is aangegeven en dui delijk wordt aangetoond door art. 9. De commissie heeft blijkens dat artikel zich het geval gesteld, dat een ambtenaar, na vroeger ook reeds in gemeentelijke dienst te zijn geweest, wordt herbenoemdin welk geval zij wil, dat in opzigt tot het pensioen ook de vorige dienstjaren in aanmerking zul len komenhetgeen immers ook niets meer dan billyk is. Voor zoo ver hem betreft bestaat by de commissie geen bezwaar om het woord „onafgebroken" voorkomende in de le alinea van art. 2 te doen vervallen. Op voorstel der com missie wordt hierna bedoeld woord in het artikel geroijeerd terwijl tevens op gelijk voorstel en naar aanleiding van eene door den heer Duparc gemaakte opmerkingwordt besloten het woord „waardoor", voorkomende in de laatste alinea van Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 9 January 1879. 9 art. 2 te doen vervangen door de woorden„tengevolge waarvan". Hierna wordt door den heer Plantenga een amendement ingediend, strekkende om het getal jaren, dat een ambtenaar minstens eene der betrekkingen in art. 1 vermeldmoet hebben vervuldom aanspraak op pensioen te kunnen doen gelden te stellen op 15 in plaats van op 10 zooals rappor teurs hebben voorgesteld. Hy weet wel, dat er ten dezen van beide kanten veel zal kunnen worden aangevoerd, maar hem komt het voor, dat het raadzamer is om een 15jarigen dienst voor aanspraak op pensioen te stellendan een 10-jarigen. Dit amendement ondersteund zynde zegt de heer Duparc dat ofschoon er ook veel voor is te zeggenhet getal dienst jaren op 15 te bepalen en zyns inziens nog meer voor is, dat getal op 10 vast te stellen. Hij meent dat een reeks van 10 jaren waarin men de gemeente eervol heeft gediendal voldoende is om aanspraak op pensioen te kunnen doen gel den. Ook wil hij wijzen op de bepalingenbjj het rijk en andere corporatien bestaande. Overal treft men het tienjarig tijdvak aanvoor de aanspraak op pensioen gesteld. Hij meent dat er genoegzame aanleiding bestaat om ook hier dat tydvak aan te nemen. De Voorzitter zal voor het amendement stemmen, vooral omdat daardoor de z. i. zware lastdie door de pensioens regeling op de gemeente zal worden gelegd, iets minder druk kend kan worden. De heer Plantenga meent, dat de aanhaling ten dezen van de bepalingen bij het rijk bestaandeminder juist is te achten omdat de rijksambtenarendoor de meerdere of grootere bijdragenwelke zy hebben te stortenin mindere conditie zijn dan de gemeenteambtenaren krachtens deze verordening. De heer Troelstra meent nog te moeten opmerken, dat in het vroegere ontwerp van burgemeester en wethouders voor aanspraak op pensioen op den voorgrond werd gesteld, bloot het bereiken van den 65-jarigen ouderdomdoch dat bij het thans in behandeling zijnde ontwerp voor aanspraak op pensioen niet die ouderdom als vereischte wordt gesteld, maar eene geneeskundige verklaring waaruit blijkt, dat de ambtenaar wegens ziels of ligchaamsgebreken ongeschikt voor den dienst is gewordenonverschillig welken leeftijd die ambtenaar heeft bereikt. Dit meent hij dient bij de beoor deeling van het amendement van den heer Plantenga niet buiten aanmerking te worden gelaten. Hierna wordt bedoeld amendement in stemming gebragt en aangenomen met 12 tegen 5 stemmen, die van de heeren Duparc Hommes Bakker Troelstra en van SLterdijck. Art. 2 gewijzigd in den hiervoren omschreven zin wordt hierop zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. Art 3 luidende„Art. 3. Bij aanvraag om eérvol ont slag met aanspraak op pensioen moet tevens worden mel ding gemaaktdat het verzoek geschiedt tengevolge van ouder dom of ziels- of ligchaamsgebreken" wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming vastgesteldnadat in den aanhef van dit artikel en wel tusschen de woorden „met" en „aan spraak" waren gevoegd de woorden „toekennen van." Art. 4 luidende „Art. 4. De toekenning en het vaststel len van het bedrag van het pensioen geschiedt door den raad" geeft aanleiding tot discussie. De heer van Sloterdijck wenscht naar aanleiding van dit artikelder commissie van rapporteurs eene vraag te doen en wel deze, of eene bepaling, als hier wordt bedoeld eigen lijk wel past in deze verordeningof niet reeds in art. 1 is bepaalddat en wanneer pensioen zal worden verleend en of niet in art. 8 wordt aangegeven de wyze waarop en de maatstaf waarnaar het bedrag van het pensioen zal worden berekend Hij meent dat de text van de voorgedragen be paling slechts de wyze van uitvoering van een en ander regardeert en dat deze aan burgemeester en wethouders dient te worden overgelaten. Mogt de commissie van rapporteurs spr. zienswijze deelen dan zou art. 4 kunnen vervallenwil men het echter behoudendan ligt er z. i. in opgesloten de mogelijkheid dat de raad eene aanvraag om toekenning van pensioen zal kunnen weigeren, iets waardoor de kwestie omtrent het verleenen van pensioen weder op losse schroeven zou komen te staan en waardoor ieder aanvraag om pensioen even als nu weder, afzonderlijk door den raad zou moeten worden beoordeeld. Spr. meent, dat men dit echter door het maken eener verordening juist heeft willen voorkomen. Men wilde immers algemeene regelenvoor het verleenen van pensioen. De heer Troelstra zegt, dat de bedoeling van art. 4 deze is. Wanneer de verordening wordt aangenomendan staat de aanspraak der ambtenaren op pensioen vast. Om echter die aanspraak te kunnen doen geldenmoet voldaan zijn aan de bij de verordening gestelde eischen en voorwaarden. De betrokken ambtenaarzal moeten overleggen eene ge neeskundige verklaringwaaruit zijne ongeschiktheid voor verderen dienst blijkt en moeten bewyzen, dat hij het vereischt aantal dienstjaren heeft. De beoordeeling of aan die voor waarden en eischen behoorlijk is voldaan, wil de commissie nu blijkens het in behandeling zijnde artikel aan den raad overlatenzoomede de vaststelling van het bedrag van het pensioen. De heer van Sloterdijck is door het door den heer Troelstra gesprokene niet voldoende ingelichtom naar aan leiding daarvan zijn denkbeeld te laten varen. De heer Troel stra heeft gezegd, dat de bedoeling van art. 4 was, om aan den raad over te laten de beoordeeling, of door den aan vrager werkelyk zou zijn voldaan aan de eischen, die men voor het verleenen van pensioen heeft gesteld en om het bedrag van dat pensioen vast te stellen. Spr. meent, dat die beoordeeling niet by den raad maar bij burgemeester en wethouders behoortdie hebben te zorgen voor eene rigtige uitvoering der verordening. Hij blijft er by datwordt art. 4 zooals het is voorgesteld behoudende raad, even als nu, elke aanvrage om pensioen afzonderlijk zal moeten beoor- deelen. Spr. wjjst ten dezen nog op het bepaalde bij art. 11. Krachtens dat artikel zal bij elke benoeming, bevordering of verhooging van vaste inkomstenzoomede bij elke ver mindering door burgemeester en wethouders de grondslag voor de berekening van het pensioen op nieuw worden geregeld en waar dit aan burgemeester en wethouders wordt overge laten als betreffende de uitvoering der verordeningdaar meent hij dat ook de bovenbedoelde beoordeeling enz. wel gerust aan het collegie kan worden overgelaten. Hij achtte

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1879 | | pagina 4