12 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 9 Januarij 1879. van den heer Troelstra. Indien toch een ambtenaar slechts voor een tijdvak van 3 of 5 jaar wordt benoemd, dan meent hij dat die benoeming nooit anders dan eene tijdelijke is en door eene verordening geenszins tot eene definitieve kan worden gemaakt. Men heeft hierals ware 'tte doen met een organisch gebrekeen gebrek dat schuilt in de wijze van benoeming zelve. De heer Wiersma acht het amendement van den heer Troelstra wel een correctief. De moeijelijkheid, waarop de heer Duparc doeltgeldt meer den persoon dan de betrekking. En nu meent spr. dat het niet de vraag moet zijnis de persoon tijdelijk of definitief aangesteld, maar is de betrekking van tijdelijken of van défmitieven aard en nu ligt het z. i. in den aard der zaak, dat eene betrekking als directeur der gasfabriek enz.niet tijdelijk is, al is de benoeming van den actueelen titularis van tijdelijken aard. Nadat de heer Troelstra naar aanleiding van de desbe treffende door den heer Bruinsma gedane vraager op ge wezen haddat de bedoeling van het le lid van art. 9 deze is dat iemand die b. v. eervol ontslagen wordt na 19l/a jaar de gemeente te hebben gediend, slechts 19 jaren dienst voor de pensioensberekening zal kunnen doen geldenwqrdt het amendement van den heer Troelstra in stemming gebragt en met 11 tegen C stemmen aangenomen. Tegen stemden de heeren Duparc BumaBakker v. Sloterdijck Attema en Bloembergen. Hierna wordt art. 9 zonder hoofdelijke stemmming aange nomen evenals ook artikels 10, 11 12 en 13, welke laatste artikels zjjn luidende: „Art. 10. Onder bezoldigingin art. 8 bedoeldwordt verstaan het genot van alle inkomsten onder de benaming van jaarwedde, percentsgewijze belooning, vaste, doch geene personele toelagen of vergoedingen alsmede van vrije woning vuur en licht aan de ambtenaren of bedienden uitdrukkelijk toegelegd. Art. 11. Bij elke benoeming, bevordering of verhooging van vaste inkomsten zoomede bij elke vermindering van vaste inkomsten, hetzij door degradatie als anderzinswordt door burgemeester en wethouders de grondslag bepaald of op nieuw geregeldwelke eventneel als maatstaf voor de berekening van het pensioen zal dienen.. De geldswaarde van het deel der bezoldigingdat in na- tura wordt verstrektwordt door hen bij schatting bepaald burgemeester en wethouders doen van elke regeling mede- deeling aan den raad en aan den betrokken ambtenaar of bediende. Art. 12. Het pensioen gaat in onmiddellijk nadat het genot der bezoldiging heeft opgehouden. De betaling geschiedt kwartaalsgewijze. Indien het door overlijden of om andere redenen komt te vervallenwordt het tot het einde van het dan loopende kwartaal uitbetaald. Art. 13. Het regt op verdere uitkeering van pensioen vervaltindien de gepensioneerde wordt veroordeeld wegens misdaad of wegens diefstalniet met onteerende straf be dreigd opligting of misbruik van vertrouwen." Op art. 14 wordt door den heer Troelstra een amende ment ingediendstrekkendeom aan dit art. toe te voegen de volgende alinea„De bepalingen van dit artikel zijn niet toepasselijk op tijdelyke dienstenbedoeld by art. 9. Art. 14- luidt: „Art. 14. Personen, met het in werking treden de zer verordening geen der in art. 1 genoemde betrekkingen in deze gemeente vervullendedoch die later tot een dier be trekkingen worden benoemd zijn verpligtter tegemoetko ming in het door de gemeente eventueel aan hen te verleenen pensioenjaarlijks bij te dragen twee percent van hunne bezoldiging berekend naar den grondslag volgens art. 11 be paald tot zoolang de bezoldiging wordt uitbetaald. De ambtenaren en bediendenbij het in werking treden dezer verordening eene der in art. 1 vermelde betrekkingen in deze gemeente vervullende hebben alleen aanspraak op pensioenindien zij zich binnen twee maanden na evenge- meld tjjdstip schriftelijk verbindenom van af dat tijdstip te betalen de bijdragein het vorige lid van dit artikel vastgesteld. Het amendement van den heer Troelstra, een gevolg van de aan art. 9 gedane toevoeging, ondersteund zijndewordt in behandeling genomen. De heer Wiersma wenscht een kort woord in het midden te brengen, niet zoozeer naar aanleiding van het ingediende amendement of van het artikel zelf, als wel om te verklaren dat hij ofschoon in beginsel voor eene pensioens-regeling en dientengevolge gestemd hebbende voor art. 1 der in be handeling zijnde verordeningtoch bij eindstemming zijne stem aan die verordening zal onthouden. Spr. is voor eene verordeningomdat hij in beginsel vaste regelen in zake de pensionering der ambtenaren verkieslijk acht boven de wijze, welke men tot dusver dienaangaande heeft gevolgd. Het beginsel eener vaste regeling der pensio nering is hij toegedaan en gaarne zou hij willendat de ge- meente-flnancien de toepassing van dat beginsel reeds nu gedoogden. Ook. kan hij niet zeggen, dat er in de afzonder lijke bepalingen van de thans in behandeling zijnde ontwerp verordening iets onaannemelijks ismaar toch vindt hij zich gedrongen bij eindstemming zich tegen die verordening te verklaren en wel omdat daardoor op de gemeente-financien eene voor deze z. i. te zwaren onbepaalden last wordt gelegd. Hy heeft er over gedacht of die last ook zou kunnen worden bepaald en verminderd en of het misschien ook mogelijk zou zjjnevenals bij het ryk een fonds te vormen van de bij dragen der ambtenaren, welk fonds met eene jaarlijksche vaste subsidie uit de gemeentekas in de uit te keeren pensioenen zou kunnen voorziendoch ten dezen stuitte hij op bezwa ren. Hij weetdat het rijks-pensioenfonds vooral ook door de verpligting der ambtenaren om in 4 a jaar het ge heel bedrag van hunne jaarlijksche bezoldiging te storten, zich in een aanzienlijk saldo mag verheugenen men reeds in verband daarmede er op bedacht is de bijdragen der ambtenaren te verminderenmaar hij twijfelt of het idee van een pensi oenfonds bij de gemeente wel voor toepassing vatbaar is. Hij vreest dat b. v. eene bepaling, waardoor de bestaande amb tenaren zouden verpligt zijn 2 pCt. van de door hen reeds genoten bezoldiging te stortenvelen van toetreding tot het fonds zou weerhouden. Kon men een middel vinden, waar door de lastdie volgens de onderwerpelijke verordening op de gemeente zal worden gelegdminder drukkend werd gemaakt, spr. zou zich gaarne ook bij eindstemming voor de zaak verklaren doch waar dit vooralsnog niet het geval is, daar vindt hij, vooral in verband met zijne bekendheid omtrent den aard der gemeente-financien, daartoe geen vrijheid. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 9 Januarij 1879. 13 Gaarne wil spr. vertrouwen dat de berekeningdie in het verslag van rapporteurs is vervattheoretisch juist ismaar z. i. dient men ten opzigte van die berekening toch niet te vergetendat zy in de practijk wel eens zou kunnen tegen vallen. Hij wijst ten dezen op het feit, dat men bij de ge meente niet te doen heeft met een groot en gelijkmatig bezoldigd kader ambtenarendoch met een kader, waaronder slechts enkelen met eene jaarlijksche bezoldiging van meer dan ƒ2000, en een zeer groot getal met eene betrekkelijk geringe bezoldiging. Het geval zou zich zeer goed kunnen voordoendat een of meer der eersten pensioen zou moeten worden toegekenden dat dit pensioen geheel de bijdragen van al de andere ambtenaren zou vorderen. In ieder geval voorziet hij dat de gemeente in verband met hare financielen toestand te zwaar en te onbepaald zal worden belast en het is alleen daarom dat hij zich bij eindstemming tegen de verordening zal verklaren. Den heer Troelstra doet het leed dat de heer Wiersma, die eerst zijn stem gaf aan art. 1 der verordening, thans ver klaart bij eindstemming zich tegen de verordening te zullen verklaren. Te meer is dit het geval, nu de heer Wiersma, zooals hij bij herhaling heeft verklaardwel het beginsel wil maar niet de middelendie tot de toepassing en uit voering daarvan kunnen leiden. En, zegt spr., had bedoeld geacht lid nu nog een of ander amendement voorgesteld, dat aan zijne bezwaren meer of minder zou kunnen tegemoet komen dan was het nog iels anders. Bedoeld amendement zou dan in behandeling kunnen wor den genomendoch dit heeft hij niet gedaan. Spr. voor zich kan niet begrijpenhet is hem geheel ondui delijk hoe iemand in eene vergadering als deze vóór een beginsel kan stemmen en later tegen de uitvoering terwijl hij vooraf de gevolgen van de aanneming van het beginsel kan be rekenen. Spr. wenscht in verband met een en ander in herinnering te brengenhetgeen door den heer Duparc bij vorige gele genheid zoo ter snede en gepast werd opgemerktn.l. ditdat het le door burgemeester en wethouders aangeboden en dcor den raad verworpen ontwerp regelende de pensionering der ge meente zeker niet op minder kosten zou hebben komen te staan als het ontwerp thans in behandeling en spr. kan verklaren dathad hij tijdens de behandeling van dat ontwerp lid van den raad geweesthij welligt zich daarvoor zou hebben verklaard. Het tweede ontwerp door burgemeester en wethou ders ingediend, gaf in de sectien ook aanleiding tot vele bemerkingenofschoon het was ingerigt overeenkomstig de uitgesprokene meening van de meerderheid van den raad. Met het tegenwoordig gewijzigd ontwerp staat men voor een laatsten proef. Spr. meent nog te moeten opmerken dat volgens het vroeger ontwerp van burgemeester en wet houders eene bijdrage van 1 pCt. van de ambtenaren zou worden gevorderdterwijl volgens het thans in behandeling zijnde ontwerp der commissie eene bijdrage ad 2 pCt. door de ambtenaren zal moeten worden gestort en dat dus dit ontwerp in dat opzigt voor de gemeente minder drukkend is dan het eerstgenoemde. Hij moet volmondig bekennen, dat wanneer de zoo gewigtige kwestie der pensioensregeling niet kan wor den geregeld op de wijze als thans is voorgesteldhij niet weet op welke wijze zulks dan zou kunnen geschieden. Z. i. moet menals men overtuigd is dat eene pensioensregeling in het belang is niet alleen der ambtenaren maar ook van eene goede dienstprestatieover enkele bezwaren heen stappen want doet men dit nietdan is het z. i. onmogelijk zulk eene regeling daar te stellen en geeft de raad zich zelve een brevet van onmagt, om een beginsel, dat hij tot tweemalen toe heeft aangenomen, in toepassing te brengen. De heer Wiersma kan zich zeer goed begrijpendat de heer Troelstra zich teleurgesteld ziet door spr.'s verkla ring dat hij bij eindstemming tegen de verordening zal stemmenofschoon in beginsel voor eene pensioensregeling. Hij heeft dan ook gemeend niet bloot zijne stem tegen de verordening te moeten uitbrengenmaar die stem ook te moeten motiveren. De heer Troelstra heeft gezegddat hij het beter zou hebben gevondendat door spr. om min of meer aan zijne bezwaren tegemoet te komeneen amende ment was ingediend tot wijziging van art. 14. Was spr. over tuigd dat zoodanig amendement eenigen kans van slagen zou hebbenhij zou gaarne tot de indiening er van over gaan. Geenszins toch wil hij verbergendat hij eene be paling waarbij de ambtenaren b. v. werden verpligt om in 4 a 5 jaar te storten een geheel jaar tractcment zoomede eene vaste bijdrage van 2 pCtveel aan zijne bezwaren zou te gemoet komen, doch hij is overtuigd dat een voorstel tot der gelijke bepaling bepaald geen bijval zou vinden. De heer Troelstra wees er op, dat iemand die eene zaak wil ook de middelen moet willen om er toe te geraken, maar spr. moet hierop antwoordendat het daarom niet vreemd is dat iemand voor een beginsel is, maar niet het daartoe voor gestelde middel wil. Ook wil hij er op wijzen dat het vorig ontwerp dat van burgemeester en wethouders het gevolg was van eene door door den raad in eenen bepaalden zin ver strekte opdragt en dat meer dan waarschijnlijk is, dat som mige leden van het collegie zelve bij eindstemming zich tegen dat ontwerp zouden hebben verklaard. Spr. meent, dat men nu men niet alles kanwat men wilzich dient te bepalen om te willen alleen dat gene wat men kan. Verder meent hij dat men ook niet uit het oog dient te verliezen, dat tot dusver nog geen gemeenteambtenaar hulpeloos is wegge zonden en dathoe wenschelijk eene vaste regeling omtrent het pensioneren enz. van gemeenteambtenaren ook zijmen toch ook het oog dient te houden op de gemeentefinancien. Spr. wil althans volmondig verklarendat het alleen is op grond van do groote en onzekere uitgaven die eventueel op de gemeente zullen worden gelegd dat hij tegen de in behan deling zijnde ontwerp-verordening zal stemmen. De heer Suringar zegtdat als hij bij de bespreking van de artikelen dezer concept-verordening moet uitgaan van een beginseldat het zijne niet isals hij moet aannemen dat de ambtenaren en bedienden der gemeente regt hebben op pensioen en de gemeente verpligt isdat regt toe te kenneneen regt en eene verpligtingdieook volgens het oordeel van den Hoogleeraar Vissering niet te bewijzen zijn, dan zou hijindien hij voor het onderwerpelijk artikel stemde, eene groote inconsequentie begaanimmers wanneer hij ook al moet aannemen dat de ambtenaren en bedienden ook in deze gemeente, gelijk beweerd wordtin het algemeen te ka rig bezoldigd worden. Toch zal hij aan de eerste alinea van dit artikel zyne stem geventen einde het gevaar, hetwelk

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1879 | | pagina 6