84
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 24 Julij 1879.
die som echter bij wijziging der begrooting wegens nog bijge
komen buitengewone werken en aankoop van vastigheden ge-
bragt op ƒ91,000. Thans stelt men zich voor nog daarbij te
voegen de geheele kosten van de verbouwing van het armhuis
geraamd op ƒ109,000, zoodat het geheele bedrag der leening
dan zal beloopen ƒ200,000.
Men stelt die toevoeging voor, om voor volgende jaren geen
afzonderlijke leening voor de verbouwing van het armhuis te
hebben. De vraag is nu echter, welk gedeelte der toegevoegde
som ad ƒ109,000 zal voor de dienst 1879 moeten worden uit
getrokken. Wanneer men bedenkt dat die dienst hare uitga
ven uitstrekt tot Julij 1880 en voor dien datum, zij het dan
niet voor het einde van het maatschappelijk jaar, het eerste
'/s gedeelte van het werk zal moeten zijn opgeleverd, dan acht
hij de voorgestelde verhooging ad ƒ39,000 geenszins te hoog.
Voorts diene men in het oog te houden, dat nevens de
besproken leening staat eene suppletoire leening voor de
beursstichting. Men heeft bij het stellen van het cijfer voor
de verhooging van eerstgenoemde leening ook dit op het oog
gehad, dat, indien het cijfer voor die verhooging werd
aangenomen, men met het uitschrijven der leening voor de
beursstichting ad ƒ40,000 zal kunnen wachten tot het laatst
van dit of het begin van het volgend jaar. Wordt echter
tot eene verhooging van b.v. ƒ19,000 besloten, dan zal men
al dadelijk of kort na de eerste leening ook die voor de
beursstichting moeten uitschrijven, waarvan de uitgaaf wer
kelijk reeds heeft plaats gehad, terwijl men dan nog in het
begin van het volgend jaar verder zal moeten negotieren de
leening voor de verbouwing van het armhuis. Spr. wil
overigens toegeven, dat, vraagt men wat som bepaald in dit
jaar en dus nog voor lo Januarij van het volgende jaar voor
de verbouwing van het armhuis werkelijk zal moeten worden
uitgegeven, het is ligt mogelijk, bij de vertraging die de
voorbereiding van dit werk heeft ondervonden, dat de som,
door den heer van Sloterdijck genoemd, daarvoor toereikend
zal zijn. Echter hangt ten dezen veel af van den tijd waarop
het werk zal kunnen worden aanbesteed en den spoed waar
mede zal worden voortgewerkt. Bij burgemeester en wethou
ders is de meening uitgesproken -, dat bij eenigen spoedin
den loop van dit jaar nog eene vrij belangrijke som zal
kunnen worden verwerkt.
Spr. zou in verband met een en ander gaarne het voor
stel, tot verhooging der leening met het aangebragte cijfer,
aangenomen willen zien, vooral ook waar men weet dat het
collegiewanneer er fondsen zijn waarover niet direct be
hoeft te worden beschikt, die fondsen productief maakt en
tegen eene behoorlijke rente tijdelijk belegd. Rente-verlies,
waarvan de heer van Sloterdijck sprakmoge dan komen te
bestaanzeker zal het zich toch tot een zeer gering mininuni
bepalen.
De lieer van Sloterdijck moet even terugkomen op het
gesprokene door den geachten vorigen spreker. Deze heeft
getracht de noodzakelijkheid voor de voorgestelde verhooging
der leening toe te lichten, door haar in verband te brengen
met de suppletoire leening voor de beursstichting. Wordt
tot de voorgestelde verhooging besloten, dan, zegt de heer
Bloembergenzal men met de opname van genoemde leening
kunnen wachten tot het begin van het volgend jaar. Dit is
iets dat spr. niet wil. Tot het aangaan eener suppletoire
geldleening voor de beursstichting is zooeven besloten. Eene
som van ƒ40,000 is daarvoor nu op de begrooting van 1879
gebragt en waar dit het geval is, daar kan het toch wel
niet opgaan, om die leening in 1879 maar achterwege te
laten en haar eerst in 1880 uit te schrijven. Spr. wenscht
iedere dienst afzonderlijk te houden. Tot de leening ad
ƒ40,000 is eenmaal besloten en nu moet men niet eene an
dere leening gaan verhoogen om die leening van ƒ40,000
niet te behoeven uit te schrijven.
Bij het vaststellen van het cijfer voor verhooging der
leening voor de verbouwing van het armhuis, dient alleen
de vraag te worden gesteld, wat "kan worden verwerkt en
doet men dit, dan komt men vrij zeker niet tot het bedrag
van ƒ39,000.
Ook heeft spr. bedenking tegen de redenering van den
heer Bloembergen als zou het dienstjaar 1879 tot Julij 1880
loopen. Hij erkent, dat men tot Julij 1880 uitgaven kan
doen voor schulden die in 1879 zijn gemaakt, maar niet
kan men tot Julij 1880 schuld maken voor rekening van de
dienst 1879. Bedoelde redenering van den heer Bloembergen
vindt geen steun in de wet.
Spr. wil ten dezen nog opmerken, dat de schuld wegens
de uitvoering van zeker werk niet ontstaat bij de aanbeste
ding van dat werk, maar bij gedeelten, telkens wanneer
volgens de voorwaarden termijnen vervallen.
In verband met een en ander blijft spr. bij zijn geuit
bezwaar.
De heer Bloembergen moet herhalen, dat het zeer goed
kan zijn dat de som bij de voorgestelde verhooging voor de
verbouwing van het armhuis uitgetrokken, niet geheel zal
worden vereischt, vooral daar er met een en ander nog al
eenigen tijd is verloopen en er dus minder werktijd in dit
jaar overblijft. Hij zou dan ook wel meê kunnen gaan om
de voorgestelde som met b.v. ƒ10,000 te verlagen, maar meer
verlaging moet z. i. niet worden toegepast. Hij wil ten
dezen nog mededeelen, dat men indertijd den directeur der
gemeentewerken heeft gevraagd hoeveel van het werk nog
in het jaar 1879 zou kunnen worden tot stand gebragt,
welke som ongeveer ten laste van dat dienstjaar zou moeten
worden gebragt en dat genoemde ambtenaar toenmaals die
som op ongeveer J/.3 yan het geheel heeft begroot. Die op
gaaf tot rigtsnoer nemende, heeft men, om op een effen
cijfer te komen, de verhooging der leening op ƒ39,000 ge
steld. Sedert is echter reeds weder eenige tijd verloopen en
wil men, met het oog daarop nu eenige vermindering, b.v.
met ƒ10,000, het is spr. wel; hij heeft daartegen geen
overwegend bezwaar.
De Voorzitter gelooft dat de heer van Sloterdijck te
veel voorbij ziet, dat men hier met eene raming te doen
heeft. Wel is mogelijk de geraamde som wat hoog gesteld,
maar men dient bij zaken als deze toch af te gaan op het
advies van den betrokken ambtenaar. Ook spr. wenscht
gaarne de voorgestelde verhooging te hebben aangenomen,
vooral omdat men dezen jare al meermalen bij kwijting van
verschuldigde sommen door gemis van de noodige fondsen
op moeijelijkheden is gestuit, moeijelijkhedendie dikwerf
meer schade voor de gemeente medebrengen, dan het rente
verlies, waarop de heer van Sloterdijck doelde en dat door
den heer Bloembergen nader is toegelicht. Verder wil spr.
nog ten overvloede opmerkendat burgemeester en wethou
ders wel niet eerder tot het negotieren c mer op de begroo-
ting gestelde leening overgaan, dan dat daarvoof bepaald
behoefte is.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 24 Julij 1879.
85
De heer Troelstra geeft in overweging of misschien niet j
aan het bezwaar van den heer van Sloterdijck zou zijn tege
moet te komen, door b. v. in het plan van leening te be
palen, dat de leening wordt aangegaan tot een bedrag van
39000 of wel tot zoodanig minder bedrag als zal blijken
noodig te zijn.
Den heer van Sloterdijck komt het middel door den
heer Troelstra aan de hand gegeven niet zeer gewenscht voor.
Eene bepaling als door dien spr. bedoeld past niet in een
plan van leening. Dat is immers het contract tusschen den
geldschieter en den geldopnemer en in zoodanig contract zou
z. 1 een bepaling omtrent bedoelde vermindering tamelijk
misplaatst zijn.
Sprs. bezwaar zou ook niet door eene vermindering als
door den heer Bleembergcn bedoeld worden opgehevenmaar
alleen, indien dit artikel buiten behandeling werd gelaten.
Tegen dit laatste bestaan zeker ook geene overwegende be
zwaren, aangezien de begrooting van 1879 toch nog later
wel eens nader zal moeten worden gewijzigd. Laat men na
de aanbesteding de noodige wijzigingen voor de in 1879 noo
dige gelden voor de verbouwing van het armhuis aanbrengen.
Dan zal men met eenige zekerheid kunnen oordeelenter
wijl nu maar eene som wordt gesteld, die in aanmerking
genomen dat van 1879 voor het werk nog maar 4 maanden
resteren, waarvan nog 2 wintermaanden zijn en daaren
boven ook moet worden begonnen met afbraak van het oude
gebouw en ook hiervoor nog al eenige tijd noodig is bepaald
zal blijken veel te hoog te zijn. In ieder geval acht spr. de
voorgestelde verhoog in g der geldleening in verband met de stich
ting van het armhuis niet voldoende gemotiveerd en wenscht
hij het collegie in overweging te geven dit artikel niet in
behandeling te nemenmaar na de aanbesteding aan de orde
te stellen.
Den heer Bloembergen komt hetgeen de heer Sloterdijck
laatstelijk in overweging gaf, nl. het niet in behandeling
nemen van het artikelonaannemelijk voor. De ver
bouwing van het armhuis is noodzakelijkde toestand is
eenigermate dreigend. Men zal echter, daar de post bij de
begrooting slechts voor memorie is uitgetrokken niet tot uit
voering kunnen overgaan, alsvorens daarvoor fondsen zijn
aangewezen. Van daar dat burgemeester en wethouders den
onderwerpelijken post hebben aangebragt. Nu is het spreker
vrij onverschillig of men het gesteld bedrag bijv. met 10,000
wil verlagenmaar fondsen moeten er in ieder geval worden
aangewezen. Laat men den voorgestelden post onbehandeld,
dan zal men niet tot aanbesteding van het werk kunnen
overgaan. Om eehter gedeeltelijk aan het bezwaar tegen te
hooge raming tegemoet te komenstelt hijna daarom
trent bij afwezigheid van andere leden van het dagelijksch
bestuurden voorzitter geraadpleegd te hebbenthans
voorhet voorgesteld bedrag met f 10,000 te verlagen en
alzoo het totaal bedrag van het gedeelte der geldleening voor
buitengewone werken enz.waarover voor dit dienstjaar zal
worden beschikt, uit te trekken met 120,000 en om in
verband hiermede den voorgestelden uitgaaipost voor het eerste
gedeelte der kosten voor vernieuwing en uitbreiding van het
armhuis uit te trekken op 29,000.
Nadat de heer van Sloterdijck had verklaarddat hij
vooral met het oog hieropdat er vóór de aanbesteding fond
sen moeten zijn aangewezen, zich thans bij den gewijzigden
post zal nederleggen, worden de verschillende onderdeden
van het ontwerp-besluit, gewijzigd overeenkomstig het voor
stel van den heer Bloembergen, zonder hoofdelijke stemming
aangenomen. Eveneens wordt zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld de daarbij behoorende memorie van toelichting
echter met dien verstande, dat daarin door burgemeester en
wethouders zoodanige wijziging zal worden aangebragt als
met het oog op de heden aangebragte wijziging noodig zullen
zijn.
4. Voorstel van burgemeester en ivethouders tot goedkeuring
van het plan en bestek voor de verbouwing van het armhuis.
De conclusie van dit voorstel strekt om te besluiten:
goed te keuren en vast te stellen het bestek en de uitge
werkte plans voor de verbouwing van het armhuis, ingezon
den door den directeur der gemeentewerken bij missive d.d.
2 Julij 1879, no. 210, en gewijzigd overeenkomstig het ver
langen van voogden der stadsarmenkamer, omschreven in
hunne missive van 11 Julij 1879, no. 656ó.
Bij de beraadslagingen over dit voorstel zegt de heer Duparc,
dat hij uit het overgelegd bestek heeft geziendat burge
meester en wethouders de algemeene voorwaarden, in 1870
door het departement van binnenlandsclie zaken vastgesteld
voor rijkswerken, ook toepasselijk willen hebben verklaard
voor de uitvoering van het onderwerpelijk gemeentewerk. Spr.
kan hieraan ten zeersten zijne goedkeuring hechtenomdat hij
rekent, dat men anders weer zou gebonden zijn aan de oude
en verouderde gemeentelijke algemeene voorwaarden. Hij
wenscht echter eene enkele opmerking te maken. In het be
stek wordt omtrent de algemeene rijks-voorschriften opgemerkt,
dat overal waar de minister of het rijk en de hoofdingenieur
wordt genoemdhierdoor moet worden verstaanburgemeester
en wethouders en den directeur der gemeentewerken. Hij
meent dat het dientengevolge zou kunnen gebeuren, dat de
directeur als regter in zijn eigen zaak zou moeten optreden.
Dit wenscht hij te voorkomen en hij biedt daartoe eene door
hem geformuleerde verbetering van redactie aan.
Eindelijk drukt spr. de hoop uitdat waar burgemeester en
wethouders, gelijk uit de voorgestelde bepaling blijkt, zeiven
de ervaring hebben opgedaandat de algemeene voorschriften,
die indertijd voor de uitvoering van gemeentewerken werden
vastgesteldniet langer dienen te worden gevolgdeerlang
een voorstel zal worden gedaan, die voorschriften formeel in
te trekken. Bezwaren zullen hiertegen wel niet bestaan,
ook de provincie houdt er geene algemeene voorschriften voor
de uitvoering van werken harentwege op na, maar volgt we
der de algemeene voorwaarden van het rijk.
Omtrent het door den heer Duparc geopperde vindt nog
eenige bespreking plaats tusschen den Voorzittcr en de hee-
ren van Sloterdijck en Duparc, waarbij eerstgenoemde
de verzekering geeft, dat door burgemeester en wethouders de
laatstelijk door den heer Duparc gegeven wenk in acht zal
worden genomen, wordende op voorstel van den heer Sloter
dijck beslotende redactie van de nader aan te brengen door
den heer Duparc bedoelde verduidelijking aan burgemeester
en wethouders op te dragen.
De heer de la Faille heeft uit de overgelegde stukken ge
zien, dat naar aanleiding van eene door voogden der stads
armenkamer omtrent het le plan van verbouwing gemaakte
opmerkingin het tegenwoordige plan op de bovenverdieping
in plaats van 1 groot vertrektwee kleine vertrekken voor den