10 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 Januarij 1880. goeding te hoog welke de vereeniging volgens het nader voor stel van burgemeester en wethouders zal hebben te betalen voor de werken benoodigd om het terrein voor de stichting geschikt te maken, maar ook is hem de recognitie, te betalen als erkenning van het eigendomsregt, te groot. Het daarvoor bijgebragt beweren dat het hier als het ware een algemeen belang geldtalthans het belang van vele belastingbetalende ingezetenenis naar sprs. inzien ook verre van deugdelijk. De heer Minne ma Buma heeft dit naar zijne meening duidelijk aangetoond. De heer Duparc heeft gewezen op hetgeen elders l>. v. te Assen is geschied waar men ten behoeve van een herstel lingsoord, tegen eene geringe vergoeding heeft afgestaan eene belangrijke oppervlakte grond, maar men vergete niet, dat het daar betrof eene zaak tot algemeen nut en hier slechts de stichting van een gebouw voor uitspanning. De zaken staan dus niet gelijk. Ook is gewezen op de waarschijnlijke reductie der som, welke volgens raming van den directeur der gemeentewerken voor de benoodigde werken wordt vereicht, doch men heeft omtrent die reductie hoegenaamd geene zekerheid. De opolfering welke de gemeente zich ter zake zal hebben te getroosten is door den heer Duparc voorgesteld als eene bagatel, maar vraagt spr., als dit zoo is, waarom kan de Har monie die bagatel dan niet voor hare rekening nemen? Spr. heeft getracht zich ten dezen zooveel mogelijk op een zuiver standpunt te stellen. Het is hem goed dat de Harmo nie bevrijd blijft van de uitgave wegens het in orde brengen van het terrein, doch dit moet niet op eene wijze geschieden dat daardoor feitelijk zelfs weer de eens aangenomen recognitie van ƒ350 zou worden verminderd. Hij wil de Harmonie gaarne in de gelegenheid stellen om op de gemakkelijkste wijze de stichting tot stand te kunnen brengen, doch hij meent dat wat het onderwerpelijke punt be treft, dit kan plaats hebben zonder schade voor de gemeentekas. Spr. heeft het amendement van den heer Minn erna Buma ondersteund omdat het van gelijke strekking is als het amen dement dat hij zich had voorgenomen in te dienen en dat hij thans ook werkelijk indient, omdat hij veronderstelt dat allereerst, en dus vóór het amendement van den lieer Buma, in stemming zal worden gebragt het nader voorstel van bur gemeester en wethouders. Wordt opgemerkt, dat het door den heer Troelstra inge diende amendement strekt om de in het nader voorstel vuu burgemeester en wethouders bedoelde retributie te stellen in plaats van op 4 pCt. op 5 pCt. Na eene kleine opmerking van den Voorzitter omtrent de door hem voorgenomen orde van behandeling, zegt de heer Minnema Buma, dat hij met een enkel woord den heer Bloembergen wil beantwoorden en wel .speciaal diens beweren als zoude hier van geen afstand van grond sprake kunnen zijn. Spr. kan wel regtsKundig, maar minder in de praetijkliet verschil begrijpenbestaande tusscken af stand in eigendom en het vestigen van een regt van opstal, fn beide gevallen raakt de gemeente immers de beschikking over den grond kwijt en hierop komt toch maar alles aan. De heer Duparc meent dat de gemeente zich ten behoeve van de Harmonie wel eenige opoffering mag getroosten. Als lid van de vereeniging de Harmonie kan spr. hierin zeer goed méégaan doch als ltd van den raad is hij geroepen het be lang van al de ingezetenen der gemeente eu niet van een deel daarvan te behartigen. En waar nu bedoeld geacht lid heeft getracht spr.'s beweren omtrent de waarde van den af te statiën grond te weerleggen, door er op te wijzen dat die grond toch wel nooit voor bouwterrein zou worden benuttigd, daar meent spr. er de aandacht op te moeten vestigen dat het toch zeer goed zou kunnen gebeuren dat de gemeente zelf bedoeld terrein ging benuttigen, b.v. voor de stichting van een gymnasium, in welk geval aan den grond eene zeer groote waarde zou kunnen worden toegekend. Immers bij gebreke van eigen en open terreinzouden ten bedoelden einde panden moeten worden aangekocht, om door amotie daarvan terrein te erlangen. Doch dit daargelaten, dan nog is spr. overtuigd, dat, besloot de raad tot uitgifte van het hier bedoelde terrein als bouwterrein, zeker wel f 5 per cen tiare zou kunnen worden bedongen. Welligt zou men dan ter plaatse minder gewenscbte gebouwen kunnen verkrijgen, doch de door spr. bedoelde waarde zou zekerlijk worden ver kregen. De heer Duparc gelooft dat men goed zal doen hier de zaken goed van elkander te onderscheiden. Als er sprake is van algeheelen afstand, van verkoop, dan natuurlijk regelen zich de voorwaarden naar vraag en aanbod, doch zoo is het hier niet. Hier is slechts sprake van het vestigen van een regt van opstalten behoeve eener vereeniging, die een goed doel beoogt. Het geldt hier het belang van vele ingezetenen, en liet belang van velen is in veel opzigten een algemeen belang. De heer Troelstra heeft gewezen op het kleine verschil ook spr. erkent dat het verschil klein is, maar juist daarom vindt hij er geen bezwaar in daarmede de gemeente te be lasten. Burgemeester en wethouders zeggen in hun voorstel, dat zij willen medewerken tot het tot stand komen der be oogde stichting. In die toezegging ligt, naar het oordeel van spr.het bewijs dat ook burgemeester en wethouders in zien dat het gemeentebelang tot zekere hoogte bij de zaak betrokken is, en waar dit het geval is en de afstand of het regt van opstal betreft eene plek grond van slechts luttele waarde, daar meent spr. dat men niet op een paar honderd gulden moet zien. Hij wil voorts de aandacht vestigen ook op litt. h der con clusie. Daarin is bepaald, dat de gemeente 3 dagen 's jaars de vrije beschikking heeft over de concertzaal. Brengt men dit genot onder cijfers, dan is hiervoor ook ten minste 100 a ƒ150 per jaar te stellen. Eindelijk moet spr. nog opmerkendat de gemeenteraad al sedert lang blijk heeft gegeven belang te stellen in een locaal, zooals de vereeniging de Harmonie dat beoogt te stich ten. Immers, hij heeft indertijd, door het uitschrijven eener prijsvraag tot het bekomen van een plan voor een beursge bouw met concertzaal enz.zelf erkend dat er werkelijk in deze gemeente behoefte aan zoodanig lokaal bestaat. Alleen is men afgestuit op de te groote kosten. Het beginsel is echter toen voor goed uitgemaakt. Nu zoodanige lokaliteit zonder of althans met zeer geringe geldelijke opoffering door de ge meente kun worden verkregenmoet zijvolgens spr., met beide handen het voorstel aangrijpen. De heer Wicrsma meent ook een enkel woord omtrent het nader voorstel van burgemeester en wethouders in het midden te moeten brengen. Van verschillende kantenzegt hij, zijn op dit voorste] amendementen ingediend doch deze zijn z. i. van zoo verschillende strekking, dat ze eigenlijk den Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 Januarij 1880. 11 naam van amendementen niet kunnen dragen; ze zijn met de hoofdstrekking van het voorstel onvereenigbaar. Die hoofd strekking toch is dat de werken, benoodigd tot het voor de bebouwing geschikt maken van het terrein, als de verandering aan riolen, He verlegging van toegangswegen enz. een uitgaaf zullen medebrengen alleen ter wille der Harmonie. Nu wil men het deze echter niet al te bezwarend maken en haar aangezien de daar te stellen werken toch laterwanneer de termijn voor de vestiging van het regt van opstal gesteld, zal zijn geëxpireerd, het eigendem der gemeente worden, alleen rente laten betalen van het bedrag dat voor bedoelde werken zal worden vereischt. Het amendement van den heer Duparc wil echter, dat volstrekt geen vergoeding van d>- Harmonie zal worden gevorderd, terwijl dat van den heer Minnema Buma, beoogt betaling door de Harmonie zoo van het kostenbedrag zelf als van rente daarvan. Dit verschil is naar sprs. meening zoo groot, dat het zamengaan hoogst moeijelijk is. Intus- schen verdient het z. i. wel overweging tusschen die uiteen- loopende meeningen een middenweg te kiezen. Waar de heer Duparc aan den eenen kant te ver gaat, wanneer hij beweert, dat het hier betreft een algemeen belang, waarvoor de gemeente zich wel eenig offer mag getroosten daar wordt aan den anderen kant i. de Harmonie te zwaar belast, wan neer alle kosten ten haren laste worden gebragt. Spr. gelooft dat bij het voorstel van burgemeester en wethouders de billijk heid wordt betracht en alszoodanig meent hij op de aanne ming daarvan te moeten aandringen. Leed doet het hem echter, dat de Harmonie zoo op het laatste oogenblik met haar nader adres is te berde gekomen. Overigens is hij van meening dat de concessie welke der Harmonie wordt gedaannog al vrij belangrijk is. Immers tegen den kittelen jaarlijkschen prijs van slechts 7 cent per ■entiare zal op den grond een regt van opstal worden ge vestigd. In het geheel zal per jaar voor 5000 cent are slechts 350 worden betaaldeene som welke spr. voor eene onder neming van den omvang als de Harmonie geenszins groot of bezwarend achtevenmin als de retributie door burgemeester en wethouders gesteld voor de daar te stellen werken, als de verlegging der riolen enz. Spr. kan zich moeijelijk vereenigen met het standpunt door den heer Duparc ingenomen. Hij is er voor groote bereidwilligheid tegenover de Harmonie te be- toonen, doch wil niet door al de kosten voor de gemeente te nemen het beginsel verlaten dat degene die van de gemeente grond ten gebruike erlangt zelf de kosten daaraan verbonden moet dragon. Als lid van den raad mag hij geen andere meening omhelzen. Spreker zal zich echter ook niet vereenigen met het amendement van den heer Minnema Buma. Het komt hem billijk voor, dat, wanneer de Harmonie de door burgemeester en weihouders voorgestelde retributie betaalt, de gemeente het kostenbedrag der noodige werken hoedt, omdat, zij ook later den eigendom dier werken bekomt. Betrof liet hier afstand, verkoop van grond, spr. zou eene andere mee ning omhelzen, doch het betreft hier de vestiging van een regt van opstalden eigendom van den grond blijft aan de gemeente, en na het eindigen van den gestelden termijn zal deze tegen taxatie ook het daarop gestichte gebouw tot zich kunnen trekken. Eindelijk wil spr. nog even terug komen op het be weren van den heer Troelstra, dat er nog hoegenaamd geene zekerheid is omtrent de reductie van het kostenbedrag waarop de voorzitter doelde. Hij wil erkennen, dat het werkelijk tot dusver niet zeker is of de noodige werken 5000 dan wel 2 a f3000 zullen kosten, alles hangt in dezen af van de vraag wat verlegd zal moeten worden. Indien die werken moeten ge schieden welke door den directeur der gemeentewerken zijn op gegeven, dan natuurlijk is geene reductie met grond te wachten, wijl de prijzen van arbeidsloonen en materialen wel niet een belangrijk verschil zullen opleveren. Er bestaat evenwel nog twijfel omtrent cle noodzakelijkheid dier werken. Het collegie van burgemeester en wethouders is het daarover nog niet eens. Terwijl de een van meening is, dat b. v. een brandriool be hoort te leggen in geheel vrijen grond, is een ander van óórdeel, dat wanneer dit met een bestaand riool niet het geval is, verleg ging daarvan toch niet bepaald noodig is. Hieromtrent zal nog eene beslissing moeten worden genomen. Aangenomen echter dat eene som van ƒ5000 zal worden vereischt, dan nog acht spr. het voorstel van burgemeester en wethouders zeer aannemelijk. Met de bepaling dat de Har monie eene retributie van 4 pCt. zal hebben te betalen, levert het zoowel voor de Harmonie als voor de gemeente genoeg- zamen waarborg, dat beider belangen zooveel mogelijk zullen worden behartigd. Op dien grond blijft spr. bet voorstel van burgemeester en wethouders aanbevelen. De lieer Troolstra met verlof der vergadering voor de 3e maal het woord bekomen hebbende, moet juist in verband met het laat stelijk door den heer Wiersma beweerde, n. 1. dat de kosten der noodige werken voor de Harmonie behooren te blijven opmerken, dat volgens het voorstel van burgemeester en wet houders de Harmonie niets anders zal hebben te voldoen dan eene retributie van 4 pCfc., eene retributie niet eens voldoende om de rente van het benoodigd kapitaal te bestrijden. De heer Wiersma erkent, dat het oppervlakkig schijnt dat de heer Troelstra gelijk heeft, doch wanneer men de zaak meer van nabij bezietdan zal het tegendeel blijken. Het betreft hier een regt van opstal, te vestigen voor den tijd van 41) jaar. Is die termijn afgeloopen dan heeft de gemeente wederom de vrije beschikking over den grond en kan zij liet daarop gestichte tegen taxatie aan zich trekken. Dit geval dient men zich te stellen en doet men dat, dan blijkt het dat de gemeente reeds voor 49 jaar heeft gedaan wat zij, wan neer zij een gebouw als de Harmonie zou willen bezitten, thans zou moeten doen. Werden de kosten nu door de Har monie betaald, de gemeente zou ze na 49 jaar moeten terug be talen, wijl de daargestelde werken strekken ten behoeve en ter verbetering van haar eigendom. Het belang dat de Harmonie hij de zaak heeft is alleen dit. dat de werken op dit tijdstip zullen geschieden. In verband daarmede kan men zeggen dat die werken zoolang het regt van opstal duurt ten haren behoeve zijn, doch men vergete niet dat daarvoor dan ook rente wordt betaald. De Voorzitter verwondert zich eenigermate over den warme strijd, die hier wordt gevoerd over een zaak van betrekkelijk luttel belang, en nog meer verbaast het hem, dat de heer Min nema Buma, bij de toelichting van het door hem ingediende amendement, er den schijn aan gaf alsof het hier een strijd geldt tusschen de belangen van meer- en van mingegoeden. Spr. meent, zich op een geheel ander standpunt te mogen plaatsen. De financiële kwestie is hem verre van onverschil lig, maar het betreft hier geene zaak waar eene tegenstelling der belangen van de meergegoeden, tegenover die der minge goeden bij te pas komt. Men vrage hier niet angstvallig zal men enkele ingezetenen ter wille zijnmaar wel zal men te-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1880 | | pagina 4