10
Verslag1 der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 12 February 1880.
dei: schuttersraad alhier de bij zijne missive van 15 Januarij
1880, no, 311, gevraagde magtiging verleend, n.l. om van
art. 11 der begrooting van kosten der schutterijdienst 1879,
af te schrijven een bedrag van ƒ3.46 V*, tot - versterking van
art. 22 derzelfde begrooting.
7. Benoeming van eene commissie voor de reclames tegen
het kohier der directe belasting op het inkomen dienst 1880.
De uitslag der ten dezen gehouden stemmingen is, dat als
leden van gemelde commissie worden benoemd de heeren
F. Plantenga, lid der le sectie: mr. J. Minnema Buma, lid
der 2e sectie, en mr. C. W. A. Buma, lid der 3e sectie.
Op eene desbetreffende vraag des voorzitters verklaren de
benoemden de op hen uitgebragte commissie te aanvaarden.
8. Voorstel van burgemeester en icethouders tot invoering van
eene belasting onder den naam van havengeldter vervanging
van de water-, kaai- en walgelden. (Zie bijlage no. 19 van
het verslag van 's raads handelingen dienst 1879).
De algemeene beraadslagingen geopend zijnde zegt de heer
Duparcdat hij het woord heeft gevraagd tot het doen van
eene motie van orde. Ofschoon er in de twee wekendie
er zijn verloopen sedert dit voorstel in druk verscheen eu
aan de leden werd rondgedeeldgelegenheid heeft bestaan om
de zaak 11a te gaan en hij voor zich ook van die gelegenheid
zoo goed mogelijk gebruik heeft gemaaktacht hij nader on
derzoek toch nog zeer wenschelijk. Nog moeijelijk kan hij
in allen opzigte zijne stem omtrent deze belangrijke zaak be
palen vooral omdat daarbij nog al kwestiën zijn betrokken.
Nu zou men een nader onderzoek op drieërlei wijze kunnen
doen: 1. door eenvoudig de behandeling uit te stellen en
daardoor den leden de gelegenheid te geven zelf de zaak nog
eens na te gaan2. door de stukken in handen te stellen
eener raadscommissieopdat deze de zaak nog nader onder-
zoeke en daarvan rapport uitbrenge, en 3. door onderzoekin
de sectiën. Deze laatste wijze komt spr. de verkieslijkste
voor. Z. i. zal de zaak nog al eenige gedachtenwisseling
eischen, vooral wat de financiële kwestie betreft. Wel heeft
men dienaangaande in het voorstel zekere opgavenmaar
deze loopen slechts over een bepaald tijdvak. Welligt wenschen
sommige leden daaromtrent met spr. iets meer te weten of
na te gaanen daarvoor leent het sectieonderzoek zich bij
zonder goed. Spr. zou nog niet zoo zeer op dit onderzoek
aandringenware het nietdat de sectiën toch eerlang moe
ten vergaderen voor de behandeling van het kohier der directe
belasting op het inkomen. Welligt zal men terzelfder tijd
ook zeer geschikt de thans aan de orde gestelde zaak kunnen
bespreken en nader met elkander nagaan. Daarenboven zegt
spr.de gemeente zal door eenig uitstel der behandeling geen
schade ondervinden. Immersmen heeft altijd nog een hef-
fingsbesluiteen besluitdatnaar het hem voorkomtvoor
de gemeente gunstiger finantiële resultaten afwerpt en kan
afwerpen, dan het geval zal zijn met het besluit, door bur
gemeester en wethouders bij hun voorstel tot vaststelling aan
geboden.
In verband met een en ander dient spr. eene motie van
orde instrekkende om de stukken ten fine van onderzoek
naar de sectiën te verzenden.
De Voorzitter kan zich niet tegen een nader onderzoek ver
zetten, indien de raad dat noodig keurt. Intussohen betreurt
hij dat er een motie van die strekking is ingediend, vooral
•om het tijdverlies dat daarvan het gevolg zal zijn. De zaak
is z. i. genoeg overwogende heffing van water-kaai- eu
walgelden heeft meermalen een punt van debat bij den raad
uitgemaakt. Het betreft hier eene bestaande belasting-veror
dening, die, ten einde zooveel mogelijk de daartegen gerezen
bezwaren weg te nemen, eenvoudig in een nieuwen vorm is
gegoten. Of die nieuwe vorm ook nog bezwaren zal mede
brengen spr. kan hieromtrent niets vooruitziende ervaring
zal dit moeten leeren. Voorloopig is echter daarvan niet
geblekendaar er tegen de nieuwe ontworpen verordening
hoewel die algemeen bekend is gemaaktgeene bezwaren
hetzij door Schutte vaer" of door audere belanghebbeuden
zijn ingediend. Voor een sectieonderzoek ziet spr. dus wei-
uig noodzaak, niet alleen om het tijdverlies, maar ook dewijl
het zuivenngs-proceswaaraan de voorstellen van burgemees
ter en wethouders op die wijze worden onderworpenvaak
weinig bevredigende resultaten oplevert, getuige de pensione
ring van ambtenaren en de ambachtsschool.
Spr. voor zich zou in verband met een en ander gaarne
ziendat thans tot de behandeling van het door burgemees
ter en wethouders aangeboden ^voorstel werd overgegaan.
De heer Duparc zegtdat hij zooeven reeds de gronden
heeft aangevoerd die voor een sectieonderzoek pleiten. Een
enkel punt meent hij daaraan echter nog te moeten toevoe-
hen. Vroeger heeft wel meermalen de heffing van water-
kaai- en walgelden een punt van debat bij den raad uitge
maakt, doch men vergete niet, dat er sedert nog al nieuwe
leden in deze vergadering zijn gekomen.
Verder moet spr. terugkomen op het beweren van den
voorzitter als zoude in de laatste jaren het sectieonderzoek
tot minder gunstige resultaten hebben geleidten opzigte
nl. van de spoedige afdoening van zaken. Hem komt het
voor, dat deze beschuldigingneerkomende op al de raads
leden althans ten deele onregtmatig is. Hij wil geenszins
ontkennen dat de resultaten van het sectieonderzoek somwij
len niet zoo tijdig zijn medegedeeld, als misschien in het
belang der zaak wenschelijk ware geweest, doch men vergete
nietdat het dan ook meestal belangrijke en ingewikkelde zaken
waren. In geen geval echter kan de door den voorzitter
geuite beschuldiging den leden treffen wat betreft de zaak
der oprigting van eene ambachtsschool. Deze zaak toch werd
laatstelijk niet in de sectiën onderzocht maar door den raad
tot onderzoek opgedragen aan eene speciale commissie uit
zijn middenbestaande uit de heeren DirksSuringar en
spreker. Die commissie bragt reeds in Junij van het verle
den jaar rapport uit, en sedert hebben de raadsleden er niets
van vernomen. Moeijelijk kan het dus aan den raad worden
geweten, dat de zaak der ambachtsschool nog niet tot de af
gedane zaken behoort.
De heer Troelstra acht voor zich persoonlijk sectie on
derzoek minder wenschelijk. Veertien dagen heeft men gehad
om de zaak na te gaan en die tijd was, althans voor hem,
voldoende om tot eene bepaalde conclusie te komen. Waar
hij echter zooeven bij monde van den heer Duparc heeft ver
nomen dat niet iederalthans die spr.die zich anders in
den regel nog al moeite getroost 0111 zich met de zaken op
de hoogte te stellen, nog niet tot eene bepaalde meening is
gekomen, daar wil hij, vooral ook omdat het hier eene be
langrijke zaak, eene belastingheffing betreft, gaarne toegeven
en zelfs de ingediende motie ondersteunen. Ofschoon hij zich
bijna niet kan voorstellen, dat er leden zouden zijn, die het
Verslag dér handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 12 February HJ80.
17
aangeboden voorstel uiet in verband hebben gebragt met be
kende cijfers of gegevens ter zakegelooft spr. tochdat een
sectie-onderzoek nog zijn nut. ka*n hebben. Men kan dan a
tête reposée de zaak nog nader eens nagaan en elkander wel
ligt door sommige inlichtingen nog beter op de hoogte stellen.
Spr. wil' echter eindigen met hetgeen hij begon, n.l. dat
hij voor zich een nader onderzoek onnoodig acht.
Hierna wordt de door den heer Duparc ingediende motie
in stemming gebragt en aangenomen met 10 tegen 7 stem
men en alzoo besloten tot verzending der stukken naar de
sectiën. Tegen stemden de heeren Bruinsma, de With, Plan
tenga, Bloembergen, v. Eijsinga, Rengers en Dirks.
In verband met dit besluit bepaalt de voorzitter, dat het
in dezen bedoeld sectie-onderzoek moet zijn afgeloopen 4
weken na heden, op welken datum tevens zal moeten zijn
afgeloopen het onderzoek in de sectiën van het kohier der
directe belasting op het inkomen ten behoeve dezer gemeente,
dienst 1880.
De punten op den oproepingsbrief hiermede afgehandeld
zijnde, bekomt de heer Duparc verlof der vergadering tot
het doen van navolgende interpellatie:
Wij weten, zegt spr., dat in het laatst van October 1879
bij de vaststelling der gemeentebegrooting dienst 1880, nog
al vrij wat in deze vergadering is gediscussieerd over de
stichting van een gebouw voor gymnasiumen dat de dis
cussie is afgeloopen met het aanbrengen van een memorie-
post voor die stichting. Nu is het bijna half February 1880.
Drie eu een halve maand is er dus sedert verloopen, doch nog al
toos verkeert men in 't onzekereof bedoelde memoriepost
spoedig in een cijferpost zal worden veranderd. Spr. weet
wel, dat van een cijferpost wel geen sprake kan zijn, vóór
dat eene bepaalde plaats en een bepaald plan voor de stich
ting zijn aangewezen, doch juist deze beide punten zijn het,
die, tot leedwezen van spr., nog altoos hangende zijn. Hij
wil door deze opmerking echter niet het minst te kort doen
aan de diligentie van burgemeester en wethouders. Hij weet
dat het collegie niet stil heeft gezeten. Hij is overtuigd,
dat het collegie zich deze zaak ter harte neemt, maar het
duurt spr. te lang, de zaak eischt spoedige afdoening, opdat
ook des te eerder aan den tegenwoordigen voorloopigen toe
stand, met al zijne nadeelige gevolgen, een einde kome.
Er zijn thans aan het gymnasium 56 leerlingenwelk getal,
is spr. wel ingelicht, met September e. k. waarschijnlijk met
een klein 20 zal vermeerderen, zoodat het geheel getal dan
tusschen de 70 en 80 zal beloopen. Wat zal het gevolg
daarvan zijn? Men zal zich dan nog meer dan thans moeten
behelpen met de tegenwoordige onvoldoende localiteit, waar
onder een houten loods, waarop spr. later wenscht terug te
komen. Er zal daarenboven nog behoefte zijn aan: ten eer
sten een locaal voor de 6e klasse, die, niet onwaarschijnlijk
door eenige leerlingen zal worden bezet. In de tweede plaats
zal men een locaal moeten hebben voor de tegenwoordige
3e klasse, die nu 17 leerlingen telt, en waarvan althans,
naar het zich laat aanzien, de meesten met 1 September naar
de 4e klasse zullen overgaan. Voor die leerlingen zou de
zooeven door spr. bedoelde houten loods disponibel zijn, doch
deze is niet alleen daarvoor veel te klein, maar ook veel te
donker, veel te bedompt en 's winters ook veel te koud, ge
lijk vooral in den tegenwoordigen winter door leeraren en
leerlingen ten zeerste is ondervonden, zoo dat de gezondheid
van meer dan één hunner er inderdaad door heeft geleden.
En zomers is 't er ook al niet te best gesteld, 't Is een go-
gebouw van hout, eenige jaren geleden gebouwd, om tijdelijk
dienst te doen. Even als het winters veel koude en tocht
doorlaat, levert het 's zomers slechte beschutting tegen de
zonnestralen. In ieder geval zullen dus deze gebreken moe
ten worden weggenomenzal 't locaal verder nog kunnen
gebezigd worden, zooals welligt zal blijken noodig te zijn voor eene
met September zeer waarschijnlijk naast de tweede klasse op
te rigten paralel-klasse. Eindelijk zal er nog behoefte zijn
aan een locaal voor het onderwijs in de natuur- en schei
kunde, dat, ingevolge de wet, met September tot zijn regt
zal moeten komen.
Bij het tot stand komen eener zesde klasse zullen er dus
nog drie, doch in ieder geval nog twee localen noodig zijn.
Nu weet spr. weldat men in September geenszins een nieuw
gebouw gereed zal kunnen hebben, maar dit staat toch vast,
dat iedere dagdie er verlooptzonder dat er maatregelen
worden genomen, om tot de stichting van een nieuw gebouw
te geraken, den tegenwoordigen slechten toestand zal verlen
gen. Z. i. is het de pligt van den raad om aan dien toe
stand zoo spoedig doenlijk een einde te maken. De raad
die in andere opzigten op zoo onbekrompene wijze ten
aanzien van het gymnasium te werk ging zou anders zijne
taak slechts ten halve hebben volbragt.
Spr. herhaalt, 'tgeen hij in den aanvang zeide, n.l., dat
hij overtuigd is, dat burgemeester en wethouders de zaak der
stichting van een voldoend gymnasium-gebouw niet van zich
zullen schuiven; hij twijfelt er evenmin aan, of zij zijn, even
zeer als spr., doordrongen van de vele gebreken, welke de
bestaande localiteit aanklevenen dat zij sedert lang
bezig zijn met de voorbereiding der noodige plannen,
doch, nu reeds 3 Va maand zijn verloopen, sedert een memo
riepost voor de stichting op de gemeente-begrooting werd
gebragt, wordt zijns inziens allezins gewettigd de vraag, welke
hij zich veroorlooft tot het collegie van burgemeester en wet
houders te rigten: Hoe staat het thans met deze zaak V
De Voorzitter is van meening, dat hij misschien reeds
geheel aan het verlangen van den interpellant zou kunnen
voldoen, door eenvoudig namens burgemeester en wethouders
de verklaring af te leggen, dat de raad binnen kort bepaalde
voorstellen omtrent de stichting van een gymnasium-gebouw
tegemoet kan zien. Waar de interpellant, ofschoon vol ver
trouwen ten opzigte van de diligentie yan het collegie, toch
duidelijk heeft doen uitkomen dat de 3 V2 maand, die is ver
loopen sedert de raad voor bedoelde stichting een memorie-
post op de gemeente-begrooting bragtwel wat lang vindt
daar meent hij iets verder te moeten gaan en eene kleine
opheldering verschuldigd te zijn.
De vergadering zal zeker toegeven, dat er nog al eenig ver
schil is tusschen het nemen van een besluit om eene memorie-
post op de begrooting te plaatsen en de bemoeijingendie
noodig zijn zoowel om de geschikste plaats voor een gymna
sium te kiezen als om het plan en de begrooting van kosten te
ontwerpen. Deze voorbereidende werkzaamheden aan den
directeur der gemeentewerken opgedragen hebben eenige weken
vereischt, zoodat in het begin van Januarij de voorstellen van
dien ambtenaar bij het collegie zijn ingekomen. De zamen-
stelling van het voorloopig kohier van de inkomsten-belasting
nam toen echter zoo zeer den tijd van burgemeester en wet
houders in beslagdat er geen gelegenheid bestond de zaak
van het gymnasium voor February tot een punt van gezette