4 4 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 8 April 1880. ting elders kan ook onvoldoende zijn geweest. Doch dit daar gelaten, ieder tuinbezoeker zal moeten erkennen, dat de tegen woordige lantaarns, afgescheiden nog van hunnen vormzoo weinig licht aanbrengen, dat verbetering bepaald behoefte is. Nu heeft de heer Bloembergen wel beweerd, datwaa^ de be hoefte aan meer overdekte localiteit in den tuin bestaat en ook wordt erkendmen met de zaakdie spr. meende ter sprake te moeten brengenvoor alsnog niet moet be ginnen, docb, zegt spr., men heeft nu reeds zoo lang op het voorzien in die behoefte gewacht, en nog is te dien opzigte niets zekers in het verschiet. Daarom althans wenscht hij de door hem aangegeven verbeteringen niet te hebben uitge steld, te minder waar het genoegzaam zeker is, dat de door den heer Bloembergen bedoelde localiteit in geen geval langs of om den vijver zal worden geplaatst. Geen der raadsleden zou immers voor zoodanige plaatsing wel ooit zijne stem geven. Al brengt men ru de door spr. gewenschte verbetering der verlichting aan, dan kan men later nog even goed tot stich ting van een voldoend gebouw in den tnin overgaan. De heer Bloembergen heeft verder opgemerkt, dat het tegenwoor dige fonds van den tuin het product is van vele jaren, doch dit doet, naar sprs. inzien, weinig ter zake. Immers men heeft thans een ruim fonds, en nu is het niet anders dan rationeel dat een deel er van ten bate van den tuin worde gebezigd. Volgens den heer Bloembergen zelf zullen de kosten van aan leg ook niet zoo groot zijn. Meer zullen echter, volgens dien geachten spr., bedragen de kosten wegens gasverbruik. Doch ook deze zullen niet zoo bijzonder hoog zijn. Heeft spr. toch goed gelezeudan werd over 1879 nog geen ƒ69 voor verlichting van den tuin besteed. Al werd die som nu eens verdubbeldja al kostte de verlichting per jaar ook ƒ200, dan gelooft spr., dat die som nog wel nit de eigen fondsen van den tuin zon zijn te bestrijden. Men bedenke overigens ookdat als pacht van den tuin jaarlijks een be langrijk bedrag vloeit in de gemeentekas. Spr. heeft zooeven gezegd, dat hij geen voorstel omtrent de door hem bedoelde punten zou doen. Nu hij echter heeft ontwaard dat twee leden van het dagel. bestuur tegen de zaak opponeren, behoudt hij zich voorlater daartoe over te gaanopdat de raad in de gelegenheid zij, zijn gevoelen over de zaak uit te spreken. De heer van Sloterdijck heeft het woord gevraagd, hoofd zakelijk om te ondersteunen hetgeen door den heer Duparc is gesproken. Het spijt hem, dat deze er niet tee is kannen komen nn reeds te doen, wat hij volgens zijne laatste woor den, welligt later zal doen. Ook spr. meent dat het wen- schelijk is, dat de raad in dezen bepaald van zijne opinie doet blijken, vooral waar 2 leden van bet dagelijksch bestuur nog al eenig bezwaar maken, om aan den uitgesproken wensch tegemoet te komen. De heer Bruinsma toch heeft verklaard wel eenige meer dere verlichting in den tuin te willen maar niet eene ver lichting op de wijze als door den heer Duparc aangegeven. Het :s spr. echter voorgekomen, dat de wensch van den heer Duparc terzake nog al bescheiden is. Wil men nu daaraan nog afdingen, dan gelooft hij, dat het werkelijk wenschelijk is dat de raad door een bepaald besluit burgemeester en wet houders van zijne meening doet blijken. Wat de opmerking van den heer Bloembergen betreft, n.l. omtrent de eventuele stichting van een voldoend gebouw in den tnin, die opmerking geeft z. i. den indruk als of dat geachte lid de verbeteringen zelve niet wil. Hij meende toch dat men van bedoelde stichting reeds voor goed had afgezien, dat die zaak reeds lang was begraven, althans, dat men omtren: haar in den eersten tijd geen voorstel had te wachten. Doch hoe dit ook zijde door den heer Duparc besproken verbe teringen zoo in opzigt tot de verlichting als tot het aanbren gen van een klankbord in de muziektent zijn zoo wenschelijk, dat al is het, dat zij ook alleen voor dezen zomer maar zijn, tot de daarstelling behoort te worden overgegaan. De Voorzitter meent naar aanleiding van het door den heer Duparc gesprokene met ^trekking tot de rekening van den prinsentuin te moeten opmerkendat dit niet is eene zaak van burgemeester en wethoudersmaar van de commis sie voor den prinsentuin. Spr. wil dit echter niet als eene exceptie opwerpenten («inde alle gelegenheid voor opmer kingen af te snijden integendeelsteeds hebben burgemees ter en wethouders, die bedoelde commissie uitmaken, ge toond prijs te stellen op de belangstelling van den raad in zake den tuin. Alleen heeft hij willen doen uitkomendat de raad niet wel over het fonds van den tuin kan beschik ken even alsof het de geldmiddelen der gemeente betrof. Als lid van de commissie voor den prinsentuin wil spr. ech ter gaarne de verzekering gevendat de aangegeven punten in nadere overweging zullen worden genomen en dat van de resultaten dier overweging den raad mededeehng zal worden gedaan. Waar men wil trachten een bepaald besluit van den raad uit te lokken, daar acht spr. het zeer wenschelijk dat op het in dezen bestaand verschil van kwaliteiten worde gelet. De h<*er Bloembergen zegt, dat waar de heer van Slo terdijck door het door hem gesprokene, den indruk heeft ge kregen, alsof spr. tegen de verbeteringen zelve zoude zijn, die indruk door niets wordt geregtvaardigd. Allezins is spr. toch gezind tot. verbeteringen in den tuin mede te werken. Hij heeft zoo even alleen willen kenbaar maken, dat het hem niet regfc duidelijk was en nog niet is, wat men eigenlijk wil of bedoelt. Immers men heeft hier eene verlichting zooals b. v. in Amsterdam. Nu is het wel mogelijk, dat op nog enkele punten een lantaarn niet misplaatst zou zijn, doch spr. kan verzekeren dat, gaat men niet verder, hij voor zich gaarne er toe zal medewerken, dat op bedoelde punten ook licht wordt aangebragt, to meer waar toch bijna overal in den tuin lei dingen zijn. Het is spr. echter voorgekomen dat door de heeren Duparc en Dirks iets geheel anders, iets meer wordt verlangd, met andere woorden een ander stelsel van verlichting. Daarom maakte hij eenig bezwaar en wees hij op de kosten die vooral het meerdere gasverbruik zal eischen. Voorts wees hij op het min wensehelijke om nu reeds, althans voor een belangrijk deel ten behoeve der verlichting te beschikken over 1 het fonds van den tuinwaarop men vroeger het oog sloeg I voor het stichten van behoorlijke overdekte ruimten of nieuwe i getimmerten in den tuin. Het zou toch kunnen gebeuren dat, werd tot die stichting overgegaan later datgene weder zou moeten worden afgebroken, althans verplaatst, wat vroeger ten I behoeve der verlichting verbeterd of op nieuw aangebragt werd. Spr. blijft het wenschelijk achten, dat waar de raad verbe teringen wenscht, hij bepaald uitspreke wat hij bedoelt, of h:j in dezen b. v. wildat eenige meerdere lantaarns zullen worden aangebragtdan wel dat verschillende gasvlammen langs de luifels en branches zullen worden geplaatst. Dan toch zal het collegio, hetzij dan als dagelijksch bestuur, hetzij als com missie voorden prinsentuin dienovereenkomstigkunnen handelen. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 8 en 14 April 1880. 4a Spr. wil eindelijk nog herhalendat hij zeer geneigd is om hier en daar in den tuin nog een lantaarn te plaatsen of het getal lichten te vermeerderen, doch moet hierbij opmer ken, dat het vaak moeijelijk is naar ieders zin de meest ge schikte plek voor de plaatsing te kiezen. In 't algemeen was men van oordeel, dat de bestaande lantaarns zoo doelmatig mogelijk waren aangebragt en dat dientengevolge de verlich ting van den tuin niet veel te wenschen overliet, eene mee ning, welke thans echter blijl^ niet algemeen gedeijld te worden. Nadat de heer Bruinsma nog had verklaard, dat het door hem gesprokene, geheel de uitdrukking is van zijn particulier gevoelen en dat hij zich in hoofdzaak zeer goed bij den heer Bloembergen kan aansluiten, geeft de voorzitter de verzekering dat de commissie voor den prinsentuin gaarne nota van de gemaakte opmerkingen zal nemen en in den korst mogelijken tijd zal overwegen, wat nog voor dezen zomer zelfs kan wor den gedaan. De heer Duparc wenscht nog een enkel woord aan het door hem gesprokene toe te voegen. De voorzitter heeft er op gewezendat men in deze zaak op de verschillende kwa liteiten moet letten, daar burgemeester en wethouders niet als zoodanig het beheer over den tuin voeren, maar als eene afzonder lijke commissieen dat deze geen verantwoording aan den raad schuldig is, evenmin als laatstgenoemde over het fonds van den tuin kan beschikken. Spr. gelooft, dat, desniettegen staande al zijne opmerkingen toch wel aan het juiste adres zullen zijn gekomen. Hij wijst er verder op, dat de raad, op voor stel van burgemeester en wethouders zeivenmeer dan eens over het fond van den tuin heeft beschikt, onder anderen eenige jaren geleden voor het maken van een ijzeren hek bij de vergrooting van den tuin en ten behoeve van een bier- pomp. Doch hoe dit ook zij, spr. gelooft, dat de raad ook in deze zaak de koorden van de beurs in handen heeft. Hierna worden de discussien ter zake gesloten. Niets verder aan de orde zijnde, sluit de voorzitter de vergadering. Vergadering van Donderdag 8 April 1880's na middags ly, uur. Tegenwoordig 15 leden. Alwezig de heeren de la Faille, van EijsingaKymmell van Harinxma thoe Slooten, Minnema Buma en de With. Voorzitter de heer mr. W. J. van Weideren baron Reagers. I. De lezing der notulen van de heden voormiddag gehou den vergadering wordt tot nader uitgesteld. II. Aan de orde wordt gesteld de verdere behandeling van het kohier der directe belasting op het inkomen, dienst 1880 met daartegen ingediende reclames. In verband hiermede doet de voorzitter de openbare verga dering in eene met gesloten deuren overgaan. Bij heropening der openbare zitting, wordt besloten de vast stelling van het kohier tot nader aan te houden. Niets verder te behandelen zijnde, wordt de vergadering door den voorzitter gesloten. Bijvoegsel, behooeende bij de Leeuw abdee Courant. Vergadering van Woensdag 14 April 1880. Tegenwoordig 15 leden. Afwezig de heeren de la Faille, Iujnimell, van Sloterdijck, Suringar, Troelstra en van Harinxma thoe Slooten, de beide eersten met kennisgeving. Voorzitter de heer mr. W. J. v. Weideren baron Rengers. I. De lezing der notulen van de vorige op 8 April 1880 gehouden vergaderingen wordt tot nader uitgesteld. II. Wordt overgegaan tot: Nadere behandeling van het kohier der belasting op het in komen en van de daartegen ingediende reclames. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt het aan geboden kohier vastgesteld en in verband hiermede genomen het navolgend besluit: De raad der gemeente Leeuwarden; Gezien het door burgemeester en wethouders voorloopig vastgestelde primitief kohier van de directe belasting op het inkomen ten behoeve dier gemeente over het dienstjaar 1880; Gezien de publicatie van den 4 Februari) 1880, waaruit blijktdat voormeld kohier voor een ieder ten gemeentehuize ter visie heeft gelegen van den 4 Februarij 1880, tot en met den 19n dier maand en alzoo te dien aanzien uitvoering is gegeven aan het voorschrift van art. 264 der gemeentewet; Gelet op het besluit dezer vergadering van den 30 October 1879waarbij is bepaalddat over het loopend dienstjaar 3.63 ten honderd van het belastbaar inkomen zal worden geheven Gelet op art. 9 van het besluit tot heffing der vorenbedoelde belasting van den 14 September 1876, goedgekeurd bij kon. besluit van 7 December d. a. v. no. 16, waarbij het maximum tot hetwelk deze belasting knn worden geheven is vastge steld op 150.000 Overwegende, dat voormeld kohier na daarin nangebragte wijzigingen een belastbaar kapitaal aanwijst van 4,262,882.50 en een totaal bedrag der aanslagen van ƒ154.743.81 Overwegendedat dit bedrag het bij voorschreven heffings- besluit vastgestelde maximum overtreft met ƒ4743.81 en dat alzoo zal dienen te worden bepaald, hoeveel ten honderd van het bedrag der aanslagen zal worden ingevorderd; Overwegende, dat het wenschelijk wordt geacht, het des wege te nemen besluit aan te houden, tot dat de beslissing op eventueel bij heeren gedeputeerde staten in te dienen reclames bekend zal zijn. Gelet op art. 265 der gemeentewet Besluit 1. Het primitief kohier van de directe belasting op het inkomen ten behoeve dezer gemeente over het dienstjaar 1880, vast te stellen in belastbaar kapitaal van 4,262,882.50 en in totaal der aanslagen tot een bedrag van ƒ154,743.81; 2. Het te nemen besluit, hoeveel ten honderd van het sub 1 vermeld bedrag der aanslagen zal worden ingevorderd, aan te houden, tot dat op de eventueel tegen voormeld kohier bij heeren gedeputeerde staten van Friesland in te dienen reclames, eene beslissing zal zijn genomen. Niets verder te behandelen zijndesluit de voorzitter de vergadering. 6

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1880 | | pagina 1