48 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 April 1880. men in veel opzigten ten bate vooral van welstand en goede passage geslaagd. Ook die uitzonderingen dienen nog te ver dwijnen. Wil men dit, dan moet men zich niet, zooals de voorzitter zooeven te regt opmerktealleen de vraag stellen wat is het voordeeligst voor de gemeente en zich daardoor op het standpunt van den heer van Eijsinga stellenmaar voor oogen houden, dat men al weder eene schrede verder zal komen om alle gebrekkige overblijfselen uit den tijd der bleekjes en eigen wallen te niet te doen en te komen tot een toestand, die algemeen gewenscht wordt, n.l. om het onderhoud der wallen enz. niet meer bij particulieren te doen verblijven, maar bij de gemeente te brengen, die natuurlijk voor een voldoend onderhoud zorgt. De aanleiding van het voorstel tot overname der in dezen bedoelde bleek is dan ook vooral hierin gelegendat tot dusver de wal ter plaatse slecht werd onderhouden, ja zoo slecht, dat het grootste gedeelte van het over te nemen eigendom niet bestaat, maar in de nabij gelegen gracht is gerold. Den naam van bleek kan bedoeld eigendom dan ook bijna niet meer dragen, het is meer plaats die vroeger bleek is geweest. Nu zou men wel is waar den tegenwoordigen eigenaar kunnen dwingen tot voldoend onderhoud doch dan zou men vrij zeker voor lan gen tijd van de gelegenheid om den grond in eigendom te bekomen zijn verstoken. Dit komt hem niet geraden voor. Meer is hij geneigd, om dat, wat in het algemeen wenschelijk wordt geacht, n.l. onderhoud van wege de gemeente, ook hier toe te passen en daartoe meent hijdat men niet zoo juist moet berekenen wat het voordeeligst voor de gemeente is. En wat nu betreft het bezwaar van den heer Troelstra, dit zal z. i. tot een oneindig uitstel der zaak leiden. Wan neer men naai' de bleeken op de Keizersgracht en bloc komt vragen, dan zal men bepaald op groote moeijelijkheden stui ten. Alleen door de vraag zou de waarde dier bleeken al dadelijk stijgen. Spr. wenscht langzamerhand tot de hier be doelde vei betering te komen, krijgt men zoo nu en dan een dier bleeken in bezit, dan zal men ten laatste de overigen, de tusBclien gelegenen ook welhetzij bij minnelijk schikking, hetzij bij onteigening in eigendom knnnen erlangen. De raad van den heer Troelstra om de behandeling van het door burgemeester en wethouders aangeboden voorstel tot nader uifc te stellen en het collegie op te dragen pogingen in het werk te stellen, om ook met de eigenaars der overige bleeken op de Keizersgracht eene schikking te treffen, acht spr. onpractisch, wijl voor uit is te zien dat van dit laatste niets zal komen. Verre geeft hij de voorkeur aan het voor stel van burgemeester en wethouders dat z. i. niet vnu dien aard is, dat het groote opofferingen van de gemeente zal oischen. Hierna worden de discussiën gesloten en punt a der con clusie vafci het voorstel van burgemeester en wethouders strekkende tot gratis overname voor de gemeente van de bleek bij het huis op den hoek van de Druifstreek en Kei zersgracht, in stemming gebragt en aangenomen met 14 tegen 2 stemmen, die van de heeren van Eijsinga en Troelstra. Punt b der conclusie, strekkende om burgemeester en wet houders te magtigen ter zijner tijd de noodige finantiële voor stellen te doen tot bestrijding der kosten van beschoeijing ophooging en bestrating van den grond, wordt hierna zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Wordt opgemerkt dat de heeren Bloembergen en Minnema Buma tijdens dit besluit nog niet ter vergadering waren. 1 2. Voorstel van burgemeester en ivethouders aangaande de resolution van gedeputeerde staten terzake het aanbrengen van verbeteringen aan- of verplaatsing van het aschland. Dit voorstel strekt om te besluiten: 1. Burgemeester en wethouders te magtigen aan heeren gedeputeerde statenter voldoening aan hunne resolutie d.d. 18 December 1879, no. 60, le afd. B mede te deelendat I de raad in de gewisselde stukken geene aanleiding heeft ge- i vonden op zijn besluit van den 10 Julij 1879 terug te komen en alzoo niet genegen is tot verplaatsing van het aschland. 2. Burgemeester on wethouders te magtigen, zoo spoedig mogelijk, voor zoover daar aan nog niet is voldaan, uitvoe ring te geven aan de opdragt van heeren gedeputeerde staten bij hunne resolutie van den 10 Januarij 1878, no. 51, be houdens de wijziging, bij resolutie van 18 December 1879, I no. CO, le afd. B teil aanzien van den termijn van uitvoering j toegestaan. 3. Burgemeester en wethouders uit te noodigen, ter zijner tijd de vereischtc financiële voorstellen den raad aan te bieden ter bestrijding van de kosten van de sub 2 bedoelde werken. De Voorzitter zegt, dat hij naar aanleiding van het onlangs aan de leden toegezonden schrijven van den heer Wartena to Huizuin den heer dr. Ali Cohen te Groningen heeft geraadpleegd over de feiten en beschouwingen in dat stuk voorkomende, vooral omdat die deskundige op hygiënisch gebied daarbij meermalen als wetenschappelijke autoriteit werd aangehaald. Hij is gemagtigd de opmerkingen van den heer Cohen ter kennis van den raad te brengen en verzoekt den beer secre taris het schrijven van dien heer te willen voorlezen. De heer Dirks zegtdat in het voorgelezen stuk van den heer dr. Ali Cohen wordt gewezen op overdrijvingmaar hij gelooft, dat in het rapport door den provincialen ingenieur omtrent de verplaatsing van het aschland uitgebragtin geen mindere mate overdrijving is te bespeuren. Het cijfer door den raad indertijd gesteld voor eene verplaatsing van het asch land moge niet te zuinig zijn berekend, toch gelooft hij niet dat eene zoo belangrijke reductie mogelijk is, als de provin ciale ingenieur wel aangeeft. Terwijl de gemeente de kosten van verplaatsing stelt op 108.000 berekent deze, dat zij slechts {56.700 zullen bodragen. Om tot dat cijfer echter te komen eeft bedoelde ambtenaar een kunstmiddeltje gebruiktdat hier wel meer is vertoond. Hij heeft n.l. hetgeen van het oude overblijft op enorm hoogen prijs gesteld en dezen van het minimum kosten bedrag der nieuwe inrigting afgetrokken. Voor de inrigting van een nieuw aschland zou toch volgens den provincialen ingenieur een bedrag worden vereischt van ƒ89.700 van welk bedrag echter z. i. ƒ33.000 moet worden afgetrokkenals 24.000 voor het terrein van het oude asch land dat hij niet als aschland of als gewoon akkerlandmaar als geschikt bouwterrein tegen 4 per centiare zou willen verkoo- pen 4000 als waarde van de bijgelegen woning met tuin en ƒ5000 als opbrengst der afbraak. Maar nu vraagt spr. of zoodanigen aftrek wel wordt gebillijkt. Hij gelooft niet, dat iemand met gezond verstand ooit zoo dweas zou zijn om grond, die sedert 200 jaren tot mestplaats is gebruikt (het aschland bestaat immers op de tegenwoordige plaats al sedert 1689) als bouwterrein te koopen voor 4 per centiare. Wie zou een buis willen stichten op een bodem, die weet hoe diep met mestvochten is doortrokken en derhalve zeer diep uitgegraven en aangevuld zou moeten worden. En dat het op een met mestvochten doortrokken grond ongezond wonen Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 April 1880. 49 is, hiervoor wenscht 6nr. een enkel voorbeeld bij te brengen. Wat bleek b. v. bij het heer»chen der cholera in Utrecht. Dit, dat juist daar de ziektegevallen het meest voorkwamen, waar men huizen bad gesticht op zwaar gemesten warmoeze- niersgrond. Juist bij de bewoners dier huizen was de ziekte het ergst. Spr. vreest, dat het eventueel ook hier zoo zon gaan. Ook wordt door den heer Wartena in zijne brochure op een dergelijk voorbeeld gewezen, n.l. daar, waar hij zegt: „dat in Twente huizen zijn, waar typhus tengevolge het „indringen der ier (of aalt) in den bodem en zoo in de wellen, „eene ware huisziekte kan genoemd worden." Nu zal de ier of aalt hier wel niet in de wellen dringen, maar toch is de grond er van doordrongen en wie zal nu veor zoodanigen grond 4 per centiare willen geven. Vooral met het oog hierop meent spr. datmet alle respect die hij overigens voor andere berekeningen van den provincialen ingenieur heeft, deze berekening niet berust op deugdelijke gronden. Do heer Troelstra gelooft dat de bezwaren tegen eene verplaatsing van het aschland zoo groot zijn, dat voor dezen oogenblik daaraan wel niet in ernst kan worden gedacht. Hij vindt het overigens onaangenaam, dat er in dezen zulk eon groot verschil bestaat tusscken de berekeningen van kosten van de geraadpleegde deskundigen. Terwijl de provinciale ingenieur komt tot een bedrag van ƒ56.700 komt de direc teur der gemeentewerken tot eene som van ƒ108.676. De verplaatsing van het aschland is voor spr. eene kwestie van geld en moeijelijkheid. Hij meent echterdat al wordt heden overeenkomstig het aangeboden voorstel besloten, het toch niet moet worden geacht als te zijn uitgemaakt dat het asch land ten allen tijde op de tegenwoordige plaats zal blijven. Hij voor zich acht die plaatsals zich bevindende tusschen woningenminder gelegen en wil wel verklarendatmogt later de zaak op nieuw ter sprake komen, en men gelegen heid hebben het aschland met matige kosten naar eene meer geschikte plaats over te brengenhij vrij zeker anders zal stemmen, dan nu. Wat eindelijk betreft de opmerking van den heer Dirks omtrent de waarde van het terrein van het tegenwoordige aschland dienaangaande meent hij te moeten observeren, dat moge bedoeld terrein niet gewenscht zijn voor de stichting van woonhuizen, het toch wel zou kunnen worden benuttigd voor pakhuizen zijnde het daarvoor zelfsvooral ook door de nabijheid van het spoorzeer gelegen. De Voorzitter meent kortelijk het standpunt te moeten aangeven, waarop het collegie van burgemeester en wethou ders zich ten opzigte van deze zoo hoog6t belangrijke aan gelegenheid heeft geplaatst. Allereerst wil hij met ernst verklaren, dat hij niet, zooals in de brochure van den heer Wartena wel wordt geïnsinueerd, het geldelijk belang der gemeente hooger wenscht te stellen dan bet gezondheidsbelang der omwonenden. Spr. zou geen oogenblik aarzelen, om waar deugdelijk werd bewezen of wel de overtuiging werd geschonken dat de aanwezigheid van het aschland ter plaatse waar het thans is, een bron van ziekte voor de omwonenden isvoor de verplaatsing er van een be langrijk bedrag te besteden. Al bereikte dat bedrag ook de som door .den directeur der gemeentewerken en die der rei niging opgegeven, toch zou hij met alle kracht voor eene verplaatsing zijn. Doch waar men in stede van deugdelijke bewijzen te leve ren die de toets van een onpartijdig onderzoek kunnen door staan, zich bepaalt tot beweringen waarvan de kracht als wetenschappelijk betoog door het schrijven van den heer Co- hen voldoende is ontzenuwd, waar de omwonenden hoogstens hinder doch volstrekt geen schade of gevaar van de bestaande inrigting ondervinden, mag spr. zich op oen ander standpunt dau het zooeven genoemde stellen en zich afvragen of in de gegeven omstandigheden het belang der gemeente eene ver plaatsing van het aschland eischt. Die vraag kan niet an ders dan ontkennend beantwoord worden, wanneer men let op de groote bezwaren die zoodanige verplaatsing mede sleept en den weinigen hinder die het algemeen tot dusverre van die inrigting ondervindt. De heer Bruinsma zegt, dat hij bij de kennisneming van het door den heer Wartena c. s. aan gedeputeerde staten ge- rigt en aan den raad ter mededeeling gezonden adres, het plan had, om de daarin vervatte beweringen te weerleggen. Hij is daarvan echter bij nadere overweging teruggekomen vooral ook in verband met het medegedeeld uitvoerig schrij ven ten dezen van den heer dr. L. Ali Cohen, en met het oog op het aangevoerde op bladzijde 4 van bedoeld adres, alwaar gelezen wordt: .dat door ieder onpartijdige zal worden er kend dat de kosten-berekening van eene verplaatsing van het aschland tot een bedrag van ƒ400,000 door kunstmatige groe pering van cijfers onwezenlijk is opgevoerd." Deze beschuldiging van de handelingen zoo van burge meester en wethouders als van den raad acht spr. wel wat kras en ongepast, vooral waar ze volstrekt niet door cijfers wordt gestaafd. Verder verklaart de heer Wartena, op pag. 11 van zijn adres, dat hij zelf, hoewel aan de westzijde der straat wonende, een kind heeft verloren aan tuberculeuse hersenvlies ontste king met zeer abnormaal verloopwaarvan een ander prac- tiserend medicus met hem den typheusen aard erkende en het aschland als aanleidende oorzaak beschouwde. Aange nomen nu, dat de zooeven genoemde ongelukkige omstan digheid moet toegeschreven worden, als aanleidende oorzaak, aan het aschland, dan meent spr. er toch op te moeten wij zen, dat zich toch ook in de onmiddelijke nabijheid van de woning van den heer Wartena andere mestverzamelingen be vinden benevens eene gleuf of slootwaarboven privaten zijn geplaatst. Ook deze kunnen dau natuurlijk als aanleidende oorzaak worden beschouwdvooral omdat deze nog niet zoover van de woning van den heer Wartena zijn gelegen als wel het aschland. Spr. zal het hierbij latenomdatzooals hij zooeven reeds opmerkte, omtrent andere punten genoegzaam blijkt uit de voorgelezen missive van den heer dr. Ali Cohen. Hierna worden do discussiën gesloten en punt 1 der hier- voreu omschreven conclusie van het voorstel van burgemeester en wethouders zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Bij punt 2 der conclusie, strekkende om burgemeester en wethouders te magtigenom zoo spoedig mogelijk de bevolen verbeteringen, voor zoover daaraan nog niet is voldaan, to doen bewerkstelligen geeft de beer Bruinsma te kennen, dat hij niet dan noode aan dit punt zijne stem schenkt. Hij is van meening, dat bij eene uitvoering der bevolen verbeteringen duizende guldens onnoodig en zonder noodzaak zullen worden uitgegeven, eene meening waarin hij versterkt is geworden,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1880 | | pagina 2