94 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 19 Augustus 1880. met den inspecteur in overleg treden omtrent alles wat tot de volksgezondheid betrekking heeft, zich veroorlooft den .iaad mede te deelen: a. dat uit den aard der zaak hij geen bezwaar heeft tegen de voorgestelde vergunningen sub I la, om van den Harliuger trekweg (van Dronrijp tot het fabrieksterrein) tot af- en aan voer van grondstoffen en fabrikaat gebruik te maken b. evenmin tegen de sub I 2 voorgestelde vergunning om de bermsloot vóór de fabriek over eene breedte van 7 (9?) meter te mogen dempen (welke demping, onder aanbrenging van buizen voor watergemeenschap in de bermsloot reeds is geschied e. dat hij gegronde bezwaren heeft, in zijne missive ont wikkeld, tegen inwilliging zonder wijziging van het sub I 16 gestelde om van de bermsloot tot afvoer van water gebruik te maken, loopende deze bermsloot langs den trekweg van de Schingervaart tot aan de kerkeopvaart bij Dronrijp, zoo mede tegen inwilliging van het sub II 1. voorgestelde om: ten oosten van de stoom-aardappelmeelfabriekbewesten van Dronrijp in den Harlinger trekwegtot lozing van water in de trekvaart te leggen eene buis, binnenwerks 20 centimeter, tenzij worde gelezen: sub I 1 b (gebruik te maken) van de bermsloot tot afvoer van waterhetwelk, vóór het daarin van of uit het fabrieksterrein wordt geloosd, voldoend is gezui verd, en zuiver visch niet doodend, voor het in het algemeen water vloeit, en sub II 1. ten oosten van zijne stoom-aard appelmeelfabriek bewesten van Dronrijp in den Harlinger trekweg eene buis, binnenwerks 20 centimeter wijd, te leggen tot uitlozing in den Harlinger trekvaart van zulk zuiver water, dat het de visch niet doodt. Wordt opgemerkt, dat de sub c bedoelde bezwaren hoofdzake lijk betreffen vermeerdering van waterbederf en de daarmede in verband staande onwelriekende en der volksgezondheid na- deelige uitwasemingenzoomede sterfte van visch en daardoor vermindering of schaarschte van een bij uitnemendheid ge schikt en vroeger goedkoop voedingsmiddel. Hierna worden de beraadslagingen geopend. De Voorzitter moet in de eerste plaats doen opmerken, dat het door den adjunct-inspecteur aangehaalde artikel wel het overleg aan de gemeentebesturen voorschrijft in zaken de openbare gezondheid betreffende, welke zij als zoodanig binnen hunne gemeente hebben te behartigendoch geens zins waar zij optreden, gelijk in casu, als beheerders der elders gelegen eigendommen van de gemeente. Van verzuim of strijd met de wet kan dus hier wel geen sprake zijn. Spr. wil echter erkennendat de bezwaren in de missive van den adjunct-inspecteur ontwikkeld, ook bij het collegie niet onopgemerkt zijn gebleven. Men heeft echter gemeend zich van eene bepaalde overweging daarvan te moeten onthou den, omdat men vreesde dat het gemeentebestuur anders zou treden op een terrein, dat het zijne niet was. Immers niet wijzegt spr.maar in de eerste plaats gedeputeerde staten en verder burgemeester en wethouders van Menaldumadeel hadden op die bezwaren te letten eerstgenoemden wat be treft de door hen verleende vergunning tot uitlozing van het fabriekswater in het algemeen vaarwater, de Harlingervaart en laatstgenoemden in opzigt tot de door hen ingevolge de wet van 2 Junij 1875 verleende vergunning tot oprigting der fabriek. Daarenbovenzou men door weigering van hetgeen thans van de gemeente Leeuwarden wordt gevraagd toch niet kun nen komenwaar men wenscht te zijn. \\e] zou men het in werking brengen der fabriek eenigzins kunnen bemoeijelijken en vertragenzoomede den concessio naris op kosten jagen maar de in werking brenging onmo gelijk maken kan men niet. Immers blijkens de overgelegde kaart kan de fabriekant bij weigering der vergunningom het fabriekwater direct in de Harlingervaart te doen uitlozen, nog op andere wijze dat water afvoeren. Hij zou het in de Schingervaart kunnen laten uitloopenin welk geval het toch weer in de Harlingervaart zou teregtkomen. Spr., hoezeer de door den adjunct-inspecteur met name genoemde bezwaren erkennende en alzoo betreurende dat èn gedeputeerde staten èn burge meester en wethouders van Menaldumadeel daarin geen reden tot weigering van de van hen gevraagde vergunning hebben kunnen vindenmeentwaar die vergunning in eens is ver leend het gemeentebestuur van Leeuwarden zich slechts bij de zaak heeft neder te leggen. Men zal het iu werking brengen der fabriek toch niet kunnen beletten. De heer de la Faille verklaart, dat hij reeds vóór dat het voorgelezen schrijven van den adjunct-inspecteur van het geneeskundig staatstoezigt was ingekomen, plan had zijne stem, die hij tegen dit voorstel van burgemeester en wethouders zal uitbrengente motiveren. Zijne bezwaren betreffen wel is waar niet deze aanvraag maar de zaak in het algemeen. Ook hij betreurt het dat men hier staat voor een fait accompli. Immers, waar gedeputeerde staten vergunning hebben verleend tot uitlozing van het fa briekwater in het algemeen vaarwater en burgemeester en wethouders van Menaldumadeel tot oprigting der fabriek, daar kan het gemeentebestuur van Leeuwardenwaar van hem slechts eene ondergeschikte vergunning wordt gevraagdeene ver gunning rakende slechts een particulier eigendom der gemeente, weinig meer doen. Spr. betreurt dit, omdat hij werkelijk gelooftdat de fabriekwaarvan in dezen sprake isgeen gering kwaad zal doen. Hij zal niet treden in eene uiteen zetting van de te wachten nadeelige gevolgenmen raadplege slechts de ondervinding. Hij is van oordeel, dat men hier bij gemis van flink afstroomend watergeen terrein heeft om eene industrie als in dezen bedoeldin practyk te bren gen zonder dat zij gevaarschade of hinder veroorzaakt. Te meêr is dit het gevalomdat hij overtuigd isdat men het af te voeren fabriekwater niet zoo zal kunnen reinigen en zuiverendat het geen schade meer zal kunnen teweeg brengen. Wel zal men voor eene voldoende zuivering bepa lingen kunnen stellenmaar men moet niet verwachtendat daardoor het water zoo zal worden gezuiverddat het b. v. niet vischdoodend zal zijn. Dit is tot dusver eene onmoge lijkheid. Men zal zich herinneren dat de kwestie omtrent eene voldoende zuivering van het fabriekwater sedert lang reeds aanhangig is, maar dat men tot heden nog niet tot een bevredigend resultaat is gekomen. In dien stand der zaak zou hij onze streken voor eene fabrieksnijverheid als in dezen bedoeld willen sluitenvooral waar andere zaken hier genoegzame middelen van bestaan aanbieden. Ofschoon het gemeentebestuur van Leeuwarden nuzooals door den voor zitter teregt is opgemerktniet anders kan, dan de zaak eenig zins bemoeijelijken en vertragen en de concessionaris der fa briek toch door omwegen zijn doel zal weten te bereiken en zal weten te overwinnenkomt het spreker toch gewenscht voor de gevraagde toestemming niet te verleenen. Hij wenscht door eene weigering als het ware protest aan te teekenen tegen de besluiten door gedeputeerde staten en het gemeen tebestuur van Menaldumadeel genomen en het bewijs te le veren dat het gemeentebestuur van Leeuwarden er bezwaar Verslag der handelingen Tan den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 19 Augustus 1880. in ziet, dat hare gemeente tusschen twee vuren wordt ge plaatst en nu ook van den westkant dat waterbederf zal on dervinden wat zij thans reeds van den zuidoostkant ondervindt. De heer Duparc zegt, dat hij, toen hij in eene vorige vergadering voor het eerst kennis nam van het voorstel van burgemeester en wethoudersal dadelijk het plan opvatte om tegen te stemmenten einde nietin strijd met de belangen der volksgezondheidzij 't ook niet regtstreeksmede te wer ken aan eene verdere verontreiniging van onze kanalen. Bij inzage der stukken bleek hem echterdat de hoofdzaak niet meer ter beschikking van den raad dezer gemeente was, maar dat gedeputeerde statengebruik makende van de hun bij het in 1879 vastgestelde reglement van politie op de water staatswerken in onderhoud en beheer bij de provincie Fries land den concessionaris reeds van de verbodsbepalingbe doeld in art. 4 van genoemd reglementvrijstelling verleend en hem vergund hadden het waterkomende uit zijne aard appelmeelfabriek in de Harlingervaart te loozen. Toen vroeg spr. zich af, wat de raad van Leeuwaiden dan nu zou kun nen en behooren te doen? Door het gemeentebestuur van Menaldumadeel was reeds, krachtens de wet van 2 Junij 1875, vergunning verleend tot oprigting der fabriekdoch deze vergunning beteekende voor den concessionaris nog weinig dewijl hij in de allereerste plaats nog noodig had eene ver gunning tot uitloozing van het fabriekwater in het algemeen vaarwater. Ook deze vergunning werd hem echter blijkens het medegedeelde verleend. Wat thans nog door den concessionaris wordt gevraagd, is slechts eene vergunning om gebruik te maken van den eigendom der gemeente Leeuwarden, om den afvoer van het fabriekswater in het bedoelde vaarwater gemakkelijker te ma ken Men zal haar kunnen weigerendoch daardoor niet kunnen voorkomen datgene wat men vreest. Men zal het den concessiona ris slechts lastig kunnen maken. Toch meent spr., nadat hij de zaak goed overwogen en gelet heeft op den last en den hinder, die nu reeds wordt ondervonden van eene gelijksoortige aan den zuidoostkant der gemeente bestaande fabriekdat men tot weige ring moet besluiten. Hij kan ten dezen zich geheel aansluiten bij het advies van den geachten vorigen spreker. Wel zal men de uitloozing in de Harlingervaart niet onmogelijk kunnen maken, maar toch zal men door eene weigering toonen, dat men den bestaauden toestand niet wenscht te verergeren. Juist met het oog op het groote waterbederf, dat nu reeds wordt ondervonden en dat zekerten nadeele der volksge zondheid door de nieuwe fabriek zal vermeerderenwenscht spr. zich niet te vereenigen met het punt van conclusie dat betreft de uitloozing van water door den Harlingertrekweg. Hij wenschtook bij wijze van protestgeen vergunning te verleenen om het fabriekwnter langs den kortst mogelijken weg in den Harlingervaart te brengen. De Voorzitter zegt, dat, zooals hij zooeven reeds heeft opgemerkt, de voorgelezen missive van den adjunct-inspec teur van het geneeskundig staatstoezigt eerst heden werd ontvangen. Burgemeester en wethouders hebben dientenge volge geen gelegenheid gehad den inhoud behoorlijk na te gaan en te overwegen. Hetgeen spreker zooeven daaromtrent heeft gezegdwas dan ook slechts zijne persoonlijke opinie. Waar het hem nu blijktdat er bij den raad werkelijk bezwaar bestaat om zich niet het voorstel van burgemeester eu wethouders te vereenigenkomt het hem wenschelijk voor een motie van orde in te dienen, strekkende om de behande ling der zaak tot nader te verdagen. Dezo motie ingediend zijndemerkt de Voorzitter opdat burgemeester en Wet houders bij aanneming er van nog gelegenheid zullen hebben om het schrijven van den adjunct-inspecteur, dat thans, naar het schijntnog tot veel debat aanleiding zal geveneens behoorlijk na te gaan en te overwegen. De ingediende motie ondersteund zijndewordt in befiau- deling genomen. De heer van Sloterdijck kan zich kwalijk met de motie vereenigen en wel omdatwanneer men haar aanneemt de schijn ontstaat alsof men er burgemeester en wethouders min of meer een verwijt van wil maken, dat zij niet vooraf het geneeskundig staatstoezigt ter zake hebben geraadpleegd. Dit wenscht spr. te voorkomen. Door den geachten eersten spreker is opgemerkt, dat hier van geen verzuim sprake kan zijndat men ten dezen van het geneeskundig staatstoezigt geheel onafhankelijk is en spreker deelt dit beweren. Hij gelooft dat de adjunct-inspec teur zich geheel ten onregte beroept op het in zijnen brief vermeld wets-artikelImmers het betreft hier slechts eene vergunning tot doorgraving van den Harlinger trekweg, eene zaak duswaarmede de volksgezondheid niets te maken heeft. Overleg behoeft er ten dezen niet plaats te hebben en waar dit zoo isdaar ziet hij in de aanneming der motie eenig bezwaar. Bedekt zou men z.i. daardoor toch te kennen geven, dat er wel eenig verzuim heeft plaats gehad dat met het geneeskundig staatstoezigt wel vooraf in onderhandeling moest zijn getreden en dat men dit door uitstel der behandeling en overweging van de missive van den adjunct-inspecteur zoo veel mogelijk wenscht te herstellen. Hiermede kan spr. zich niet vereenigen en wel omdat er, hij herhaalt het, ten dezen geen overleg behoeft plaats te hebben. De heer Dirks verklaart reeds voor de indiening der mo tie het woord te hebben gevraagdom er op te wijzen dat de adjunct-inspecteur van het geneeskundig staatstoezigt in het begin van zijnen brief wel heel veel bezwaren heeft, maar bij slot van rekening toch eene soort van transactie met den fabriekant wil sluitenten einde aan die bezwaren te gemoet te komenof liever ze weg te nemen. Derhalve de adjunct-inspecteur erkent de mogelijkheiddat de onzui verheid van het af te voeren waterde oorzaak waarop al zijne bezwaren zijn gegrondis weg te nemen. De geachte tweede sprekerde heer de la Failleheeft echter vrij dui delijk te kennen gegevendat eene voldoende zuivering van het fabriekwater eene onmogelijkheid is. Men staat dus hier voor eene contradictie en in verband hiermede zal hij voor de motie stemmen. Bij aanneming daarvan zal men toch tijd winnenzal men gelegenheid hebben de zaak eens nader te bespreken en te onderzoekenen zegt spr.blijkt het dan werkelijk dat het onzuivere fabriekswater zoo kan worden gezuiverddat het b. v. niet vischdoodend iswelnu laat men dan de gevraagde vergunning verleenen. Dan zijn im mers alle bezwaren opgeheven. De heer Bruinsina acht de zaak thans besprokeneene gewigtige zaak. Gewigtige belangen zijn daarbij betrokken. Wanneer nu in dusdanige zaak door den adjunct-inspecteur of een ander deskundigewie dan ookbedenkingen worden geopperd en op bezwaren wordt gewezen, dan gelooft hij, dat het zijn nut kan hebben daarop te letten en die te overwegen. In verband hiermede kan hij wel de motie ondersteunen. Geenszins wil spr. echter door het boveustaande geacht worden geheel te deelen de opinie van den adjunct-inspecteur, vervat in zijne voorgelezen missive eu vooral niet dat gedeelte

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1880 | | pagina 2