164
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 25 November 1880
medewerking geheel iets anders verstaan worde, dan onder
het werkdadig optreden der politie.
In verband met een en ander blijft de commissie op ver
betering van het politietoezigt ten sterkste aandringen.
De Voorzitter merkt op, dat de opmerkingen omtrent de
politie in het verslag van rapporteurs voorkomende speciaal
door hem zijn ter harte genomen. Als hoofd der politie zal
hij geenszins ontkennendat ten aanzien van enkele punten
redenen tot klagten bestaanmaar men dient ook niet te ver
geten, dat de politie even als b. v. de architectuur, uit den
aard der zaak aan scherpe doch niet zelden onbillijke critiek
van de burgerij is onderworpen. Hij kan verklaren, dat hij
zoo over de hoogere als lagere ambtenaren der politie over
't algemeen alle reden tot tevredenheid heeft en dat zij zich
niet alleen met ijver, maar in moeijelijke gevallen ook dikwijls
met tact van hunnen pligt kwijten.
Overigens moet hij opmerken, dat de moedeloosheid, die
in zekere mate wel in de beantwoording doorstraalt, ook voor
een deel is te wijten aan de weinige medewerking, die dikwerf
van den kant van datzelfde zoo scherp oordeelende publiek
wordt ondervonden.
Van de politie kan voorts ook niet alles worden verwacht
voor een niet gering deel rust de taak om de inderdaad toe
nemende bandeloosheid der jeugd tegen te gaan op de onder
wijzers en spr. zou ten dezen opzigte geheel kunnen onder
schrijven hetgeen zijn ambtgenoot te Utrecht, blijkens een
heden morgen in de couranten voorkomend berigt aangaande
dit onderwerp bij circulaire aan de onderwijzers in die gemeente,
heèft aanbevolen.
Ofschoon geenszins een krachtig optreden der politie onge
raden achtende gelooft hijdat ook van den kant der ouders
en opvoeders zooveel mogelijk moet worden gedaan, om ver
keerde neigingen bij de kinderen tegen te gaan.
Alleen door zamenwerking zal aan de groote baldadigheid,
dat treurige verschijnsel van onzen tijdpaal en perk kunnen
worden gesteld.
Na deze discussie wordt aan de orde gesteld het op den
oproepingsbrief vernielde voorstel van burgemeester en wethou
ders op een adres van de politiedienaren om verhooging hunner
bezoldiging.
De conclusie van dit voorstel luidtaan de adressanten te
kennen te geven, dat de raad geene termen heeft gevonden,
tot eene gunstige beschikking op hun verdoek.
De heer Duparc zal zich met deze conclusie niet vereeni
gen. Hij meent, dat de door burgemeester en wethouders
bijgebragte argumenten de afwijzing van het verzoek niet
wettigen. Een van die argumenten is o. a.dat, indien thans
eene gunstige beschikking op het verzoek wordt genomen
adressanten wel spoedig weer met een gelijk verzoek zullen
komen. Dit argument kan toch niet wel opgaanvooral
waar burgemeester en wethouders zeiven erkennen dat de be
zoldiging der politiedienaren thans niet hoog is. Dit laatste
is ook werkelijk het geval. Immers, ieder begrijpt ligt dat
eene bezoldiging van ƒ500 a ƒ580 per jaar niet veel be-
teekenten geen goede verhouding oplevert met het inko
men dat een groot deel der plattelandspolitie genietwaar
van velenbuiten de hoofdbetrekkingdikwerf nog verschil
lende bijbaantjes, als ijker der botervaten enz., hebben. In
deze ongunstige verhouding moet dan ook, volgens het over
gelegd advies van den commissaris van politiede oorzaak
I worden gevonden van de vele mutatiën bij de politie. De
verklaring, zooeven door den voorzitter, als hoofd der politie,
afgelegddat zoowel de hoogere als lagere ambtenaren der
j politie zich steeds met ijver en dikwerf met tact van hun pligt
kwijtenis voor spr. voldoende om zich niet met eene afwij-
I zing van het verzoek om verhooging van bezoldiging te ver-
j eenigen. Geenszins mag van invloed zijn het door burge
meester en wethouders bijgebragt argumentdat zichbij
vacatures, toch altijd nog genoeg geschikte sollieitanten aan
melden. Hij meent dat men bij de regeling van het tracte-
ment van ambtenaren niet van dit stelsel behoort uit te gaan.
Om consequent te zijnzou men dan maar het best doen, de
betrekkingen voor den minst eischende open te stellen. Hij
is echter bepaald overtuigddat hiermede het algemeen be
lang niet zou worden gebaat en dat men rekening dient te
i houden met de vraag wat is eene behoorlijke bezoldiging
Spr. zal geen voorstel indienen. Hij hoopt, dat eene even
tuele afstemming van het voorstel voor burgemeester en wet
houders eene vingerwijzing zal zijn om dan een voorstel te
doen tot verhooging der bezoldiging van de politiedienaren.
De heer Troelstra vattetoen hij vernam dat het onder-
werpelijk voorstel in behandeling zou komen ook dadelijk
het plan om zich tegen te verklaren. Nu de heer Duparc
hem ter zake voor is geweest en reeds een en ander in het
midden heeft gebragt kan hij kort zijn.
Toen hij de stukken voor deze vergadering inzag kreeg
hij eerst in handen het voorstel op het adres van den con
cierge der school voor middelbaar onderwijs voor meisjes,
j om verhooging van bezoldiging. Dat voorstel is gunstig voor
den adressant en nu verwachtte spr. dat ten minste een ge
lijk advies op het adres der politie-ageuten zou worden ge
geven. Hij meende grond te hebben voor die verwachting,
omdat de inkomsten van den concierge en die der politie
agenten weinig verschillen en de taak der laatsten ontegen
zeggelijk veel zwaarder en veel belangrijker is dan die van den
eerste. De concierge toch heeft het voorregtsteeds met be
schaafde dames te kunnen omgaan, terwijl de politie zeer dik
wijls te doen heeft met dronken lieden en andere stoethas
pels. De concierge kan op pantoffels en binnen'shuis zijn
werk afdoen, maar de politie mag dikwijls groote laarzen en
regenjassen aantrekken en moet niet alleen over dag maar
ook bij nacht langs 's heeren straten wandelenwat weer het
I ook zijn moge, om voor orde en veiligheid te waken,
j Nu is het waar, de toelage die men aan den concierge
wil verleenen steunt hoofdzakelijk daarop, dat hij zoo uitste-
kend met het skelet kan omgaan maar zegt spr.
de politie heeft te doen met levende en dikwijls zeer onhan
delbare menschenen daarvoor worden nog andere eigenschap
pen vereischt dan voor de behandeling van een skelet. De
agent moet veel takt bezittenhij moet een onuitputtelijk ge-
I duld hebben; hij moet ferm en doortastend zijn en tegelijk
zoo toegevend mogelijk. Waarlijk van een goede politie
agent wordt veel gevergd, meer, veel meer, dan van den
concierge eener school.
Hij meent, dat burgemeester en wethouders zelve over
tuigd moeten zijn, dat eene bezoldiging van ƒ500 a ƒ580
niet evenredig is aan het werk dat een politie-agent moet
verrigtenen hij gelooft dat hun voorstel anders zóu zijn ge
weest indien men hier slechts met een enkel ambtenaar te
doen had. Maar het getal mag ons niet terughouden als de
zaak billijk is.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 25 November 1880.
165
lntusschen eischt. niet alleen de billijkheid verhooging van
bezoldiging, maar evenzeer het belang der dienst. De com
missaris van politie merkt in zijn rapport op, dat de beste
agenten vertrekkenen dat hij vroeger uit de bewaarders van
het tuchthuis nog al geschikte personen kon bekomen, doch
dat sedert de laatste tractementsverhooging welke die ambte
naren hebben verkregendie bron opgedroogd is. Om die
reden 'is verhooging van bezoldiging mede aan te bevelen.
Wij mogen zegt spr. ten minste wel zoo hoog gaan
als Schiedam en Delftwaar een politie-agent eene bezoldi
ging van ƒ550 a 725 geniet.
Hij zou er nog vrede mee kunnen hebben, indien een
agent begon met 500zoo hij maar naar verloop van 2 a 3
jaar bij voldoende pligtsbetracliting uitzigt had op eene be
hoorlijke verhooging. Maar hoe lang hij ook moge dienen,
hij kan slechts in 't geheel tweemaal eene promotie maken
te weten: de eerste keer eene van ƒ30, en de tweede keer
eene van 50. Dit stelsel is verkeerd en doodend voor de
ambitie. De opklimming moet telkens minstens ƒ100 zijn.
Er zou bij zoodanig stelsel eenige stabiliteit in het korps
politie-agenten kunnen komen, iets wat zeer wensehelijk is,
omdat een agent door ondervinding veel moet leeren en hij
niet dadelijk op de hoogte van de verordening is; dit ver
eischt tijd en het is niet in 't belang der gemeente dat hij
na goed op de hoogte te zijn*, weer vertrekt; zoo kan het
korps politie-agenten nooit goed worden.
De Voorzitter geeft toe, dat burgemeester en wethouders
zeker een voorstel van andere strekking zouden hebben inge
diend, indien men in plaats van met 36 met 1 adressant te
doen had. Het collegie is van oordeeldat het getal in dezen
wel in aanmerking mag komen. Geenszins wil het beweren,
dat de bezoldiging der agenten van politie ruim is, dat zij
verre, maar de politiedienaren staan in dit opzigt niet alleen.
Tal van gemeente-ambtenaren zijn niet ruim bezoldigd en wil
men nu den een verhoogen, dan dient men ook den andere
niet te vergeten.
Wenscht de raad dien weg op te gaan, iets watweleenig-
sints strijd met den in het verslag van rapporteurs gegeven
wenk tot bezuiniging, dan zullen de adviezen van burge
meester en wethouders op menig verzoek van tractements
verhooging ook een meer vrijgevige strekking hebben dan
thans nu die talrijke aanvragen die slechts voor een gering
deel den raad bereikenvooral met het oog op de gemeente-
financiën worden overwogen.
Voorts kan spr. verklaren, dat men bij het onderwerpelijk
voorstel ook het oog heeft gehad op het feit, dat de jaarwed
den der politie-dienaren nog maar pas voor 3 jaar zijn geregeld,
eene regeling, waartoe, naar hij meent, ook de heeren Duparc
en Troelstra hebben medegewerkt.
Hij kan niet inziendat de omstandigheden in die 3 jaar
zoo zijn verminderd, dat hetgeen toen voldoende werd ge
oordeeld, thans onvoldoende is.
De heer Troelstra herinnert zich niet tot de vroegere
regeling van de bezoldiging der politiedienaren te hebben
medegewerktdoch hoe dit ook zij dit behoeft thans geen
motief te zijn om niet tot verhooging over te gaan. Hij wil
voorts opmerken dat hier het Friesch spreekwoord dat de
gierigheid vaak de wijsheid bedriegtwel eens van toepassing
zou kunnen zijn. Waar hij zich voor verhooging der bezol
diging heeft verklaarddoet hij dit niet zoozeer uit mede
lijden met deze beambtenmaar vooral met het oog op het
gemeentebelang. De gemeente is niet gediend met eene aan
houdende verwisseling van personeeldit moet worden voor
komen geschikte personen moet men behoudenen de heer
commissaris van politie wijst er in zijn rapport juist op dat,
die bij de tegenwoordige slechte bezoldiging iets anders zoe
ken en hunne betrekking verlaten.
De heer Bloemborgen moet observeren, dat de politie
dienaren ook boven hunne bezoldiging nog genieten eene niet
onaanzienlijke vergoeding voor bovenkleederen. Wat overi
gens de vele mutatiën in het politiepersoneel betreft, de erva
ring heeft geleerddat niet iedere verandering geschiedde
om booger tractementmaar ook wel uit zucht om in eene
andere meer gewenschte betrekking werkzaam te zijn.
Nadat de heer Troelstra er op had gewezendat ook in
andere gemeenten de politiedienaren meestal de door den heer
Bloembergen bedoelde vergoeding genietenen dit dus niet
van invloed kan zijn op de gemaakte vergelijking van bezol
diging en de heer Bloembergen had opgemerktdat die
vergoeding toch wel in aanmerking kan komen bij de becij
fering van het bedrag van het inkomen wordt het voorstel
van burgemeester en wethouders in stemming gebragt.
Met 13 tegen 7 stemmen wordt conform de strekking van
dit voorstel het gedaan verzoek om verhooging van bezoldi
ging afgewezen. Tegen stemden heeren Minn erna Buma
Brunger Duparc van Sloterdijck de With Troelstra en
de la Faille.
Hierna wordt art. 1 van afd. III van hoofdstuk YI, volgno.
159 onveranderd vastgesteld.
De posten vermeld onder volgnos. 160 tot en met 166
worden achtereenvolgend zonder bespreking en verandering
goedgekeurd.
Bij volgno. 167 art. 6 van afd. VI van hoofdstuk VI
kosten van gaardering der bruggelden 3442 zegt de heer
van Harinxma thoe Slooten dat de commissie handhaaft
hare in het verslag uitgesproken zienswijze. Allerminst weegt
bij haar het laatstelijk door burgemeester en wethouders bij
gebragt motief, als zoude gaardering aan te bevelen zijn als
meer in den geest der wet. Nóch bij de verpachting der wal-
geldheffing nóch bij die van sommige bruggelden, heeft het col
legie ooit vroeger die bedenking geopperd. Juist met het
oog op dat zwijgen meent de commissie dat er op dien grond
bij burgemeester en wethouders tegen verpachting geen over
wegend bezwaar bestaat. Zij blijft das bij haar voorstel om
burgemeester en wethouders uit te noodigen, om met gepas-
ten spoed hunne zienswijze in dezen aan den raad kenbaar
te maken onder overlegging van een concept-pacht-contract
en van een concept-instructie voor een' opzigter.
De heer Wiersma kan zich geheel scharen aan de zijde
der commissie. Ook hij acht verpachting verkieslijker dan
gaardering. De door burgemeester en wethouders hiertegen
bijgebragte argumenten komen hem niet van overwegend be
lang voor. Wel is bij de vele rampen die deze gemeente
voor eenige jaren ten opzigte der bruggen troffenopge
merkt dat die rampen hoofdzakelijk moesten worden toege
schreven aan de slechte behandeling der bruggen door de
pachtersdoch dit is tot dusver altijd eene veronderstel
ling gebleven, welke spreker niet deelt. Het is de vraag
door wie de meeste zorg aan de bruggen wordt besteed
door de gaarders dan wel door de pachters. Men ver-
gete hierbij niet, dat een pachter, afgescheiden de boetes