152 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 25 November 1880. lezen in het rapporttoch was de bedoeling der commissie „bezuiniging door aflossing". Dat zoodanige bezuiniging ook zeer gewenscht is, daartoe heeft men slechts het oog te slaan op de groote wisselvallig heid van sommige inkomsten. Men vergelijke b. v. slechts eens de saldo's der gemeente-reiniging. Welk een verschil bestaat daarin en kan daarin b. v. door mislukking der oogst ontstaan. Diezelfde wisselvalligheid bestaat ook ten opzigte der gasfabriek. Ook de inkomsten dier fabriek staanhetzij door sterke concurrentie van het electrisch licht, hetzij door eene andere oorzaak aan groote vermindering bloot. Het is daarom dat spr. op spoedige aflossing van schuld blijft aandringen. De vraag hoe of het later dan zal gaan wanneer alle schuld eens zal zijn afgelost, behoeft z. i. thans niet te worden over wogen. Zoover behoeft men niet op de zaak vooruit te loo- pen. Eerst wanneer die tijd gekomen zal zijnzal men daar omtrent eene beslissing behoeven te nemen. En wat nu betreft de opmerking van den heer Bloembergen, dat de op de begrooting aangebragte ontvang ad ƒ23,300 vertegenwoordigt de rente van het kapitaal dat onder de gasfabriek steekt, hieromtrent wil hij opmerken, dat er wel fabrieken zijn, die niet eens die renten kunnen opbrengen. Hij blijft dus spoedige aflossing wenschelijk achten en is van meening dat het practisch resultaat der gehouden bespreking moet zijn: bezuiniging ook door aflossing van schuld. Hij deelt niet in de uitdrukking van een vicieus stelsel van ftnan- tieel beheer. De heer van Harinxma thoe Slooten verklaart, dat men tot deze gewraakte uitdrukking is geleid door het be langrijk deel dat de wisselvallige inkomsten van de geheele inkomsten der gemeente uitmaken en dat het in ieder geval niet de bedoeling is geweest noch bij het bedoelde lid der le sectie noch bij de commissie om burgemeestor en wethouders over de inrigting der ontwerp-begrooting een verwijt te maken. Juist om het beheer van burgemeester en wethouders buiten het verwijt te laten, heeft men het woord „stelsel" gebruikt. De heer Bloembergen sprak er van dat de commissie zich aan overdrijving schuldig maakte, en dat, wanneer hare re denering opging, ook b. v. de inkomsten van bezittingen onder de wisselvallige zouden zijn te rangschikken. Spr. kan dit laatste niet erkennen, maar zou wel nog aan de door de commissie genoemde posten andere b. v. de opbrengst van het marktgeld willen toevoegen. Verder moet hij opmerken, dat, al wil hij ook gaarne aan nemen, dat het saldo der rekening over 1879 ad ƒ42,000 wordt besteed deels tot aflossing van schuld, deels tot dek king der uitgaven van buitengewone werkendit toch moei- jelijk is na te gaan, waar dat saldo in het ligchaam der be grooting is opgenomen. Er is op gewezen, dat de 23,300 die onder de ontvang sten is opgenomen, is de rente van het Kapitaal, dat door de gebouwen c. a. der gasfabriek wordt vertegenwoordigd en dat in deze rente niets onbillijks is, doch hij kan deze ziens wijze niet deelen. Wanneer toch het systeem, dat hij voor staat altijd was toegepast gewordendan zou er van betaling van rente geen sprake meer kunnen zijn en de gasfabriek reeds geheel vrij zijn. Dat bij de gezamenlijke ontvangst der fabriek ad ƒ150,000 het oog ook dient te worden gehou den op de gezamenlijke uitgaaf ad ƒ137,000 a ƒ138,000 spreekt van zelve, doch de berekening door het geacht van het dagelijksch bestuur bij die opmerking gegeven en waar uit zou resulterendat slechts 1000 der gasfabriek onder de andere inkomsten der gemeente zou versmeltenkan hij niet geheel deelen. Hij wil niet verklarendat de gemaakte becijfering onjuist ismaar dat daarop toch wel iets is af te dingen. Immers volgens het verslag der gasfabriek over 1879 blijkt, dat die fabriek heeft opgeleverd eene zuivere winst van ƒ30000, na aftrek van i ƒ8000 voor eene belangrijke reparatiewelke eerst na verloop van dat dienstjaar is uitge voerd. Trekt men nu daarbij de ƒ23,000, die door de ge meente als rente van het onder de fabriek stekend kapitaal wordt genoten, dan komt men tot eene totale som ad ƒ53,000. Waar dergelijke uitkomsten worden verkregen, kan zeker wel opgaan het bewerendat had men steeds de opbrengst der fabriek tot aflossing gebezigd er geene schuld meer ten haren opzigte zou bestaan. De heer Bloembergen heeft gezegd, zoolang de inkomsten er zijn, kan men ze ook gebruiken, de commissie is het hierin met dat geachte lid geheel eens, maar verschilt van gevoelen, waar het betreft de vraag, waartoe men ze zal gebruiken. De door den heer van Sloterdijck geopperde beschuldiging van front verandering, acht spr. minder juist, omdat hetgeen thans door de commissie is beweerd, ten naauwste zamen- hangt met de opmerking in haar verslag gemaakt. Zij wil juist door buitengewone schuldaflossing den invloed der wis selvallige inkomsten op de begrooting vermindereniets waarop zij thans op nieuw aandringt. De vraag, door een der vorige sprekers gedaanhoe of men zal handelen wanneer alle schuld eens zal zijn afgelost, is zeker in verband met het feit, dat men juist heeft besloten tot het aangaan een er leening ad ƒ900,000, wel wat als vooruitloopend te beschouwen. Spr. althans verontrust zich daarover nog niet. En wat nu eindelijk aangaat de door den heer Troelstra geopperde kwestie, wat men zou doen wanneer b. v. alle schuld der gasfabriek eens was afgelost, of men dan geen hooger gasregt zou willen heffen, dan die volstrekt noodig zou blijken blijken tot dekking der uitgavenhij meent hierop als zijne meening te moeten kenbaar makendat men zich tot geen lageren maar ook niet veel hoogeren gasprijs zou moeten bepalen dan tot den productieprijs. Met geringe, doch geen groote winst zou men de gasfabriek behooren te exploiteren. Wilde men veel winst, dan zou het beter zijn hare exploitatie aan particulieren over te laten. De heer Bloembergen wenscht nog eene kleine verdui delijking te geven van een gezegdedat zooeven minder goed begrepen schijnt te zijn. Hij heeft zooeven gezegd, dat de op de begroooting aangebragte ontvang ad ƒ23,300 de rente isdoor de gasfabriek te vergoeden voor ten haren behoeve verstrekte kapitalen. Die rente is, als gebaseerd op en voort spruitende uit bestaande schuld, ook allezins billijk. Gaat men de balans der fabriek nadan ontwaart mendat deze op 1 Januarij 1880 aanwijst als bezitting der gemeente in de fabriek, wegens: a. de gebouwen en fabriekstoestellen pl. m. ƒ272,000 b. de straatkanalisatie78,000 c. toestellen voor straatverlichting21,000 d. diverse goederen67,000 Zamen ƒ431,000 waarbij nog dienen te worden gevoegd vorderingen ter reke ning-courant en kasgelden, zoodat de geheele schuld der fa- Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 25 November 1880. 153 briek representeert een bedrag van ƒ463,000. Van die som nu betaalt de fabriek 5 pet. rente aan de gemeente; eene vergoeding waarop zij ook allezins regt heeft. Wie toch wil een fabriek hebben, welke niet eens de rente van het voor haar vereischte kapitaal kan renderen? Wel is er door een der leden opgewezen dat er wel fabrieken zijndie zelfs die rente niet kunnen maken, maar als dit hier zoo werd, dan zou-het zeer zeker al allertreurigst met de fabriek zijn gesteld en het overweging verdienen om zich van haar te ontdoen. Spr. wil eindigen door er nogmaals op te wijzen, dat de meer bedoelde rente ad ƒ23,300 geen winst der fabriek is en dat er ook geen fabriekant zal worden aangetroffen welke zoodanige rente als winst zal beschouwen en daaronder opnemen. Hierna worden de algemeene beraadslagingen gesloten en overgegaan tot de behandeling der verschillende posten der begrooting, aanvangende met de Uitgaven. De posten van hoofdstuk I, vermeld onder nos. 57 toten met 68, worden achtereenvolgend goedgekeurd en onveran derd vastgesteldeven als die van afd. I en II van hoofdst. II, vermeld onder de volgn. 69 tot en met 76. Van afd. III van hoofdst. II wordt besproken art. 1, volgno. 77 „onderhoud van het gemeentehuis en de daaraan ver bonden localen als de hoofdwacht enz." De heer Duparc meentnaar aanleiding van hetgeen om trent dit artikel in de memorie van beantwoording van burge meester en wethouders wordt gezegd eene opmerking te moeten maken. In die memorie staat, dat het lokaal, vroeger be stemd tot hoofdwacht, thans onder zekere voorwaarden aan het gemeentebestuur in gebruik is afgestaan. Spr. weet niet of deze woorden letterlijk zijn overgenomen uit het schrijven van den minister, doch acht het in ieder geval wenschelijk, dat men oj) deze woorden wel lette. De hoofdwacht toch is een gemeente-eigendom. In der tijd is zij door de gemeente met eenige andere eigendommen voor militair gebruik aan het rijk afgestaan. Nu gaat het toch niet opdat het rijk haar thans der gemeente in gebruik afstaatde gemeente krijgt niet anders dan slechts de vrije beschikking over haar eigen dom terug. Spr. maakt deze opmerking vooral met het oog op de toekomst. Hem komt het voor, dat, zoodra de in der tijd afgestane gebouwen of inrigtingen niet meer worden ge bruikt tot het doel, waarvoor ze zijn afgestaan, de gemeente daarover de vrije beschikking terugbekomt. De Voorzitter doet lecture geven van het ter zake ont vangen schrijven. Ofschoon ook hij de door den minister ge bezigde uitdrukking minder juist acht, meent hij toch, vooral wanneer hij het oog vestigt op de bepalingen der formele overeenkomst, waarbij in der tijd de hoofdwacht, de manege en meer andere gemeente-eigendommen voor militair gebruik zijn afgestaan, dat men zich met deze tijdelijke in gebruik geving moet tevreden stellen. De heer Duparc antwoordtdat zijne opmerking grond vindt in hetgeen burgemeester en wethouders in hunne memorie van beantwoording hebben vermeld en dat de aanleiding er voor niet bestond bij het sectie-onderzoek. Er was dus bij die gelegenheid geen aanleidingover de zaak te sprekengelijk de voorzitter meende, dat had dienen te geschieden. Vermits ech ter uit de door den Voorzitter gegeven inlichtingen blijkt, dat het hier slechts een tijdelijken maatregel geldt, waardoor niets zal wor den geprejudicieerd, kan ook spr. zich thans bij de zaak neerleggen. Hierna wordt volgno. 77, even als ook volgno. 78 onver anderd goedgekeurd. Bij volgno. 79„schoonhouden van de gebouwen en meu belen in het gemeentehuis enz. ƒ1000", zegt de heer van Harinxma thoe Slooten dat waar de commissie ten deze het denkbeeld van aanbesteding heeft geopperdzij vooral op zuinigheid heeft willen aandringen. Ook zij erkent echter gaarne, dat het hierbedoelde schoonhouden moet plaats heb ben door zeer vertrouwde personen onder verantwoordelijk heid van den concierge. Hierna wordt ook deze post vastgesteld. De overige posten van hoofdstuk IIvolgnos. 80 tot en met 97 geven geen aanleiding tot discussie en worden on veranderd vastgesteld. Art. 1 van afd. I van hoofdst. III, volgno. 98, „kosten voor de zorg voor de plaatselijke wegen enz." aan de orde gesteld zijnde, zegt de heer van Harinxma thoe Slooten dat wanneer het niet opgaat om op de begrooting te ver meldende straten die vernieuwd moeten worden, de commis sie in de daaromtrent door burgemeester en wethouders ge geven verzekering zal berusten, doch de hoop koestert, dat de raad toch, hetzij door vermelding in de memorie van toe- I lichtinghetzij op andere wijze eenig overzigt erlange. Wat betreft de verbetering van den weg naar de Bontekoe, blijft zij bij hare meeningdat de daarvoor te doene uitgaaf niet gebiedend noodzakelijk is te achten. De door burge meester en wethouders omtrent dit punt gedane mededeelin- gen hebben haar niet overtuigd van de wenschelijkheid om haar voorstel tot royement van zekere som in te trekken; wel wordt daarbij gewezen op de vrees welke men eventueel zou moeten koesteren voor belangrijke uitgaven in volgende jaren, doch bepaalde argumenten worden niet bijgebragt. De commissie stelt daarom thans voor art. 1ter zake boven bedoeld, te verminderen met ƒ1800. De heer Bloembergen zegtdatzoo als trouwens ook genoegzaam blijkt uit de memorie van beantwoordinger bij burgemeester en wethouders overwegende bezwaren bestaan tegen vermindering van dezen post, en wel omdat de direc teur der gemeentewerken eene afdoende verbetering van som mige gedeelten van den weg naar de Bontekoe dringend noodzakelijk acht. Bij dat oordeel van een deskundige gaat het z. i. wel niet op, om zich slechts tot lapwerk te bepalen, waardoor bepaald een minder goeden toestand zou wor den verkregen. Eene radicale verbetering is ook in dezen verre te verkiezen boven een halven maatregel. Hij herinnert zichdat het collegie van burgemeester en wet houders voor eenige jaren opzettelijk dien weg in oogenschouw heeft genomen en zich toen heeft overtuigd, dat de gebrek kige toestand vooral ook zamenhangt met den aard van den ondergrond en de bedding waarop hij rust. Er is toen eenige verbetering aangebragtdie over andere gedeelten dient voort gezet te worden, waarom burgemeester en wethouders ook niet aarzelen om op het behoud van de voorgedragen som aan te dringen. De heer de la Faille meentomdat het hier nog al een belangrijken post geldt, een post van ƒ2200, en de voorge nomen vernieuwing zich daarenboven nog maar tot een ge deelte van den weg zal bepalende vraag te moeten doen of het ook wenschelijk kan zijn den wegthans met klinkert bestraatin aansluiting met het verder gedeelte geheel tot grindweg te maken. Wel zullen dan misschien de kosten van eersten aanleg eene belangrijke som eischenmaar later zal men ook voor kleiner uitgaven wegens onderhoud staan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1880 | | pagina 4