154
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 25 November 1880.
Hij kan zich in verband met dat denkbeeld wel vereeni
gen met het voorstel van rapporteurs tot vermindering van
den post. Men zal dan later kunnen overwegen in hoeverre
de verwezenlijking van dit denkbeeld wenschelijk en mogelijk is.
De Voorzitter meent dat tegen die verwezenlijking groote
bezwaren bestaan. Hij wil nog daarlaten of de aanleg tot
grindweg op den duur wel goedkooper zou zijn, maar slechts
wijzen op dit groot en overwegend bezwaardat de weg, die
thans vooral ook door hare beplanting tot een der fraaiste
wandelwegen behoortspoedig haar schoon zou verliezen.
Het is toch van algemeene bekendheiddat beplanting niet
kan zamen gaan met een puinwegomdat deze hem de noo-
dige vastheid doet verliezen.
Het gevolg zou dus worden dat de beplanting werd ge
rooid en de weg in een toestand zou geraken als waarin ver
keert het verdere gedeelte naar Stiens. Hierin zou spr. nooit
kunnen toestemmen.
Bij de beoordeeling der som dient men ook niet te verge
ten dat men hier heeft te doen met een weg van bijna Va
uur gaans. Wilde men nu in eens eene algeheele vernieu
wing, dan zou het nog al een belangrijke post worden.
De heer Troelstra wenscht aan het door den voorzitter
geopperd gegrond bezwaar omtrent het rooijen der boomen
nog dit toe te voegen, dat een aanleg tot kunstweg zeker
ook niet tot bezuiniging zou leiden. Hij meent dat nu on
geveer 4 a 5 jaar geleden bij den raad der gemeente Leeu-
warderadeel ernstig sprake is geweest om ter wille van
de vele kosten den puinweg van de Bontekoe naar Stiens tot
straatweg te maken. Nu is het wel mogelijk dat de bedoelde
puinweg door ongelukkigen primitieven aanlegnaar spr.
meent heeft hij geene genoegzame tonrondtewel wat
heel veel onderhoud eischt, maar toch acht hij het genoeg
zaam bewezendat een puinweg niet veel minder eischend
is dan een straatweg. Uit een oogpunt van zuinigheid be
hoeft men alzoo niet tot dè beoogde verandering over te gaan.
Overigens zou hij vreezen datging men nu niet tot de
noodig geachte gedeeltelijke vernieuwing overmen tot een
toestand zou geraken als die van vroeger. Men zal zich her
inneren dat voor ongeveer 4 jaar bij dezen raad adressen zijn
ingekomen om verbetering van den weg. Hij heeft toen
meermalen gelegenheid gehad den toestand ter plaatse gade
te slaan maar kan verklarendat de publieke veiligheid be
paald verbetering eischte. Er waren zulke gaten in den weg
dat men met een rijtuig zeer voorzigtig zijn moest
wilde men geen ongeluk hebben. Die toestand moet niet
terugkeeren en het is daarom dat hij gaarne tot behoud van
de door burgemeester en wethouders voorgedragen som zal
medewerken.
Nadat de heer Plantenga nog had gewezen op de mo
gelijkheid dat langs of op dezen weg een tram zal worden
gelegd, waardoor op nieuw reparatie zou moeten plaats heb
ben en de Voorzitter had gewezen op het weinig vooruit-
zigt dat althans op dit oogenblik daaromtrent bestaat, ver
klaart de heer de la Faille dat nu hij heeft vernomen dat
met den aanleg tot puinwegrooijing der boomen gepaard
zou moeten gaanhij zijn geopperd denkbeeld geheel laat
varen. Hij is evenwel nog niet geheel overtuigd dat de kos
ten van onderhoud niet minder zouden bedragen dan die van
een straatweg.
Hierna wordt het voorstel der commissie tot verlaging van
art. 1 met ƒ1800 in stemming gebragt en verworpen met
13 tegen 7 stemmen. Voor stemden de heerenMinnema
Bumavan Harinxma thoe SlootenDirksPlantenga, Du-
parc, van Goens en Bruinsma.
Bij de verdere beraadslaging over art. 1 van afd. I van
hoofdstuk III geeit de heer de With te kennendat, waar
hij in de memorie van beantwoording van burgemeester en
wethouders leestdat het collegiezoodra het resultaat van
de te houden aanbesteding voor de levering van keijen be
kend zal zijn, de straten zal aanwijzen, welke voor vernieu
wing het meest in aanmerking zullen komenhij de aan
dacht meent te moeten vestigen op den rijweg in het zaai
land. Die weg is in bepaald slechten toestand zoodat ver
betering er van zeer gewenscht is.
Nadat de Voorzitter had verklaard dat, hoewel het moeije-
lijk zal zijnvooral waar door de commissie van rapporteurs
in het algemeen op bezuiniging is aangedrongenaan alle
gebreken tegemoet te komentoch op den gegeven wenk
zal worden geletwordt volgno. 98 onveranderd vastgesteld.
Volgn. 99, art. 2 van afd. I van hoofdstuk III, onder
houd van vaarten, waterleidingen enz. geeft aanleiding tot
eenige bespreking.
De heer van Harinxma thoe Slooten verklaart, dat
het der commissie aangenaam was van burgemeester en wet
houders te mogen vernemen dat aan het baggeren der grach
ten nog dezelfde zorg wordt besteed als vroeger indien al
thans onder het woord „dezelfde" ook „voldoende" mag
worden verstaan. Hij meent evenwel nogmaals de vraag te
moeten doen of het niet noodig is aan de hoofdvaart, nl.
de vaart die loopt van de Hoeksterpoort tot aan de Vrou
wenpoort, meer zorg te besteden en te voorkomen het ge
vaar, dat daarin langzamerhand ondiepten ontstaan.
De Voorzitter verklaart dar burgemeester en wethou
ders overtuigd zijn, dat genoegzame zorg wordt besteed om
de grachten dezer gemeente op de vereischte diepte te hou
den. Hij wil echter gaarne de verzekering geven dat naar
aanleiding van de gemaakte opmerking een speciaal onder
zoek zal worden ingesteld omtrent de diepte der bedoelde
hoofdgracht
Tot dusver is het de gewoonte, dat zoodra de directeur
der gemeentewerken, tot wiens departement de peiling der
grachten behoortkennis ontvangt van het bestaan van on
diepten deze worden opgegeven aan den directeur der stads
reiniging, die onmiddelijk voor de wegruiming zorgt. Daar
enboven worden steeds door diens zorg de monden der brand
en andere riolen op de vereischte diepte gehouden.
Ook moet men niet vergeten dat slechts weinige jaren ge
leden sómmige grachten, zooals b. v. die loopende van den
Eewal tot aan de Nieuwestaden die langs de Turfmarkt
zijn geslat.
De heer Bruinsma kan zich geheel bij den voorzitter
aansluiten. Hij wenscht echter nog een enkel woord aan
het door dezen bijgebragle toe te voegen en wel dit, dat
tot dus ver van de schipperij geen klagten zijn vernomen
over het vastzitten van hunne vaartuigen. Dit pleit z. i.
zeer voof het beweren dat de grachten op eene voldoende
diepte worden gehouden. De schipperij toch zou in de eer
ste plaats van bestaande ondiepten hinder hebben. Hij moet
overigens nog verklaren, dat waar er dikwijls bij het lossen
en laden van zand of iets dergelijks uit- of in schepen niet
altijd voor wordt gezorgd, dat niets in het water valt, van
wege de reiniging steeds voor leiking wordt gezorgd.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 25 November 1880.
155
99 zonder hoofdelijke stemming op
en wethouders voorgedragen cijfer
Hierna wordt volgn.
het door burgemeester
vastgesteld. I
Bij volgn. 100 art. 3 van afd. I van hoofdstuk III, „on
derhoud van plantsoenen" zegt de heer van. Harinxma thoo
Slooten, dat de commissie zeer ingenomen is met de door
burgemeester en wethouders voorgenomen bestemming van
het terrein der oude Veemarkt. Ook zij acht het zeer ge
wenscht 0111 dit terrein, sinds tal van jaren zonder bestem
ming, of eigenlijk gebruikt voor opslag van afbraak enz. tot
wandelplaats in te rigten.
Voorts meent spr. voor zich nog den wensch te moeten
uitspreken, dat, waar geenerlei specificatie is gevonden om
trent het bedrag ad ƒ400 voor aankoop van boomen, zulks
in tegenstelling met zoovele andere posten, waaromtrent we!
begrootingen of specificaties zijn aangetroffenin het vervolg
ook omtrent dezen post eenig overzigt worde overgelegd
opdat de raad ter zake niet geheel onwetend blijve.
Nadat door den Voorzitter naar aanleiding eener op
merking van den heer Dirks was medegedeelddat burge
meester en wethouders hun geannonceerd voorstel om een
memoriepost uit te trekken voor den aanleg tot wandelplaats
van het terrein der oude Veemarkt bij afdeeling VII zullen
indienen, wordt volgn. 100 onveranderd vastgesteld, even
als de posten, vermeld onder nos. 101 en 102.
Voor de behandeling van volgn. 103 wordt de vergadering
eenige oogenblikken geschorst.
Bij hervatting der werkzaamheden doet de voorzitter de
openbare zitting in eene met gesloten deuren overgaan. Na
het eindigen van deze wordt in openbare zitting de behan-
ling der gemeentebegrooting voortgezet.
De posten van hoofdstuk III, vermeld onder nos. 103
tot en met 113 worden zonder discussie en hoofdelijke stem
ming vastgesteld zooals ze zijn voorgedragen.
Bij volgn. 114, art. 3 van afd. III van hoofdstuk III
„jaarwedde van den beursmeester en kosten van inning der
beursregten ƒ300" zegt de heer van Harinxma thoe
Slooten dat de commissie van oordeel blijft, dat het wen
schelijk is de benoeming en bezoldiging van den voor de
inning der beursregten aan te stellen persoon geheel aan
den beursmeester over te laten. In de gegeven omstandig
heden zou de aan te stellen persoon zulk een duellistisch ka
rakter krijgen, terwijl de bepaling dat de benoeming geschiedt door
den beursmeester, onder goedkeuring van burgemeester en
wethouders, in zekere mate de verantwoordelijkheid op bur
gemeester en wethouders overbrengt. Nu weet spr. wel dat
er niet ligt knoeijerij mogelijk is, omdat de controle door
middel van een tourniquet zeer gemakkelijk zal zijn
maar toch acht hij het beter, dat de aan te stellen hulp öf
geheel onder verantwoordelijkheid van den beursmeesteröf
geheel onder die van burgemeester en wethouders wordt be
noemd.
De heer Wiersma merkt opdat het niet wel opgaat
thans verandering te brengen in eene zaak, die pas in Sep
tember jl. na ampel debat is geregeld.
In ieder geval is thaus op den voorgedrageu post geen
bemerking te maken. Immers, nu de raad zich ter zake een
maal had uitgesprokenhadden burgemeester en wethouders
zich aan het genomen besluit te houden en konden zij alzoo
dtn post niet anders inrigten.
Nadat de Voorzitter had gewezen op de mogelijkheid om
later desgewenscht geachttot eene verandering over te gaan,
wordt volgno. 114 onveranderd vastgesteld, evenals ook de
verdere artikels van afdeelingen IIIIV V en VI van hoofd
stuk III, volgnos. 116 t/m, 130.
Volgno. 131. Art. 1 van afd. VII van hoofdstuk III,
„laatste gedeelte der werken betreffende de stichting van een
beurs- en waaggebouw 15.078" geeft aanleiding tot discussie.
De heer van Slotordijck zegtdat bij gebreke van eenig
voorstel om de onder dezen post begrepen ƒ3000 voor een
ijzeren hek om het beursgebouw te roijeren tot welk roije-
ment in de sectie waartoe spr. de eer heeft te behooren bij
meerderheid werd besloten, hij zoodanig voorstel thans indient.
Hem komt het bepaald niet wenschelijk voor, dat om het
beursgebouw een hek wordt geplaatst van 3000 welke som
men toch niet mag aannemen als geheel willekeurig te zijn
gesteld. Naar zijne meening zou het hek dan vrij zeker geen
meerdere hoogte erlangen dan van 1 meterdoch al werd het
ook 1 Va meterdan nog zou het bij plaatsing b.v. daar waar
thans de schutting staat bepaald een misstand vormen een
belagchelijk figuur maken. Wil men een hek dat geen mis
stand vormtdan dient men daarvoor geheel andere cijfers
uit te trekken. Immers is hij wel ingelicht, dan heelt alleen
het hek dat geplaatst is om het nieuw gedeelte van den
Prinsentuin, dus van den luifel tot de school1000 gekost.
Naar dien maatstaf zou zeker een gelijksoortig doch hooger en
dikker hek om het geheele beursgebouw eene zeer belangrijke
som vorderen. Wil men slechts ƒ3000 besteden dan is het
beter geen hek om de beurs te plaatsen en alzoo het uitge
trokken bedrag uit de begrooting te ligten. Hiertegen bestaat
z. i. ook geen overwegend bezwaar. Wanneer men toch nu
het hek niet stelt en het blijkt later al dat dit toch noodig
is dan zal men er nog altijd toe kunnen overgaanGaat
men echter nu tot de plaatsing overdan is eens de uitgaaf
geschied en niet meer ongedaan te maken. Hem komt het
voor dat het wenschelijk is om eens een proef te nemen met
geen hek te plaatsen. Wil men echter al iets doen om dadelijke
beschadiging van het gebouw te voorkomendan gelooft hij,
dat men het best zou doen een niet al te zwaar en hoog
hek te plaatsen op den rand der stoepdus digt bij het ge
bouw een hek zooals b.v. wordt aangetroffen achter het paleis
van justitie en dat men in de verte niet kan zien. Aange
zien echter ook ten opzigte van zoodanig hek blijft bestaan
het bezwaar dat men het gebouw toch niet geheel zal kunnen
afsluitenomdat er gelegenheid moet blijven bestaan voor
aanvoeren aan de waagis het beter maar niets te plaatsen
en de uitgetrokken 3000, zooals hij heeft voorgesteldvan
de begrooting te schrappen.
Hij heeft evenwel nog eene vraag en wel dezeof er aan
het beursgebouw nog niet meer is te doen als in de memorie
van toelichting is vermeld. Wanneer hij ziet dat aan den
achterkant van het gebouw het hemelwater door een eindje
pijp loopt op de straat zonder dat het behoorlijk wordt geleid,
dan kan hij zich niet het denkbeeld verschaffen dat men
reeds met een blij venden toestand te doen heeft. Gaarne zou
hij daarom vernemen of er welligt nog een en ander moet
gebeuren. Hij begrijpt dat de in het gebouw aanwezige regen-
watersbak genoegzamen toevoer heeltzoodat het water aan
den achterkant wel kan worden gemistmaar toch dienen
omtrent den afvoer van dat water betere maatregelen te worden
genomen.