188 erslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 23 December 1880. hij meent, geen beletsel zijn tegen het nader onderzoek. Mogt de raad tot verandering besluitendan zal ze zeker toch niet eerder dan met den volgenden cursus kunnen worden ingevoerd. De Voorzitter merkt op, dat de commissie van toezigt op de scholen van middelbaar onderwijs is gehoord doch dat deze, blijkens hare missive, geen gelegenheid heeft gehad om vóór haar advies de directrice der middelbare school voor meisjes te hooren. De commissie heeft echter als haar gevoelen uitgesproken dathoewel het docerend personeel zeer ingenomen is met de bestaande regeling der schooltijden er tegen die regeling toch wel eenige bedenking bestaat om eene verschikking der uren zich in zeker opzigt wel aanbeveelt. Voorts deelt spr. mededat curatoren van het gymnasium niet ter zake zijn gehoordomdat aan die inrigting het onderwijs reeds te 9 uur 's morgens aanvangt en daar dus geen wijziging behoeft te worden aangebragt. Zij hebben integendeel gemeend zich te moeten wenden tot het bestuur der rijks hoogere burger school en wel omdat, al wordt de aanvang van den morgen schooltijd aan de middelbare school voor meisjes en het gym nasium ook gelijk gesteld de adressanten toch nog niet hun doel zullen hebben bereikt. Deze toch beoogen eenheid in de schooltijden aan de verschillende scholen door leerlingen bezocht zóóals zij bedoelen. Die eenheid zal echter niet worden verkregen zoo lang ook de rijks hoogere burger school voor jongens ter zake niet mede gaat. Al wordt de aanvang van den eersten schooltijd aan de middelbare school voor meisjes in overeenstemming met die van het gymnasium op 9 uur bepaald toch zullen de moeijelijkheden en onge regeldheden waarop de adressanten wijzen althans voor een groot deel, blijven bestaan, wanneer de aanvang van het onder wijs aan de rijks hoogere burgerschool niet mede op dat uur wordt bepaald. Waar nu berigt is ontvangen dat tegen dit laatste nog al klemmende bezwaren bestaan hebben burge meester en wethouders gemeend aanvankelijk ook geen wijzi ging te moeten voorstellen in de schooltijden der beide be doelde gemeentelijke inrigtingen en wenschen zij adressanten te kennen te geven dat hun verzoek voor het tegenwoordige niet voor inwilliging vatbaar is. De heer Duparc antwoordtgeenszins te hebben beweerd, dat de commissie van toezigt op de scholen voor middelbaar onderwijs niet is gehoord. Op het van die commissie ont vangen advies wees hij zelfs herhaaldelijk. Zijn bezwaar is, dat slechts die commissie is gehoord en dat in dat advies herhaaldelijk wordt gesproken van de rijksschoolmaar niet van de gemeentelijke meisjesschool, waarop het juist hier aankowL Spr. herinnert voorts, dat in 1867 de rijks hoogere burgerschool in deze gemeente is tot stand gekomen en dat de aanvang van den morgen-schooltijd voor die inrigting werd bepaald op 8 uur en gedurende de maanden December en Januarij op 81/9 uur. Daarna is de middelbare school voor meisjes opgerigt en werd de aanvang van den morgen-school tijd van deze gelijk gesteld met dien van 's rijks hoogere bur gerschool. Later, 1111 2 jaar geleden, heeft men bij de nieuwe inrigting van het gymnasium geen bezwaar gemaakt 0111 de gelijkheid te verbreken en den eersten schooltijd voor het gym nasium op 9 uur te stellen. Hierdoor is nu, gelijk adres santen betoogenverwarring gebragt in de huishoudensuit verscheidene waarvan kinderen twee of meer der onderwerpe- lijke inrigtingen bezoeken. Zonder thans de zaak ten princi pale te willen behandelenwil spr. nog verklarendat hij zelf vroeger het bezwaar ook wel degelijk heeft ondervonden. De Voorzitter merkt op, dat de bemoeijingen der com missie ven toezigt op het middelbaar onderwijs zich niet al leen bepalen bij de middelbare school voor meisjes, maar ook wel degelijk tot die voor jongenszoodat zij bij haar advies met beider belang kon te rade gaangelijk zij trouwens blij kens haar schrijven ook gedaan heeft. De heer Wiersma kan niet wel begrijpen waarom de heer Duparc het zoo onnoodig vindt, dat ten dezen ook re kening wordt gehouden met de rijks hoogere burgerschool voor jongens. Niet door de onderwijzers is geklaagd over de bestaande regeling der schooltijdenmaar door de ouders der leerlingen. Deze hebben zich geadresseerd en verzocht den morgenschool tijd aan de verschillende door hen genoemde inrigtingen van onderwijs tegelijk te doen aanvangen. Hun hoofdmotief is dat de bestaande regeling in verschillende huishoudingen eenige verwarring of ongeregeldheid medebrengt. Eene ver andering nu van den morgenschooltijd alleen aan de beide bedoelde gemeentelijke inrigtingen zou hierin weinig of geen verbetering brengenindien zij niet gepaard ging met eene verandering ook van den eersten schooltijd aan de rijks hoo gere burgerschool. De bedoeling van adressanten toch is om de scholen door hen bedoeld allen 's morgens te 9 uur te doen aanvangenten einde de kinderen nog in de gelegen heid te stellen aan het gezamenlijk ontbijt deel te nemen. Dit zal niet worden verkregen, indien het aanvangsuur der rijks hoogere burgerschool niet mede op 9 uur wordt gesteld. Eene verandering alleen ten opzigte der gemeentelijke inrig tingen is slechts een halve maatregel. Slechts eene gedeelte lijke of geringe verbetering zou tot stand komen die vrij zeker niet in eene goede verhouding zou staan met de moeije lijkheden die de verandering ten opzigte van den goeden gang van het onderwijs zou medebrengen. Men vergete nietdat de tijd welke b. v. de middelbare school voor meisjes later zou aanvangentoch weer op an dere wijze zou moeten worden gevonden wijl het getal les uren er toch moet komen. Juist met het oog hierop hebben burgemeester en wethouders gemeend zich ter zake op de hoogte te moeten stellen in hoever er tegen eene verandering van het aanvangsuur der rijks hoogere burgerschool bezwaren be staan. Had men nu ontwaard, dat er ten deze geen bezwaren bestonden vrij zeker was het middel wel gevonden 0111 aan den wensch van adressanten te voldoen. Nu echter een berigt is ontvangen dat eene verandering van den schooltijd aan de rijks hoogere burgerschool niet mogelijk isheeft men daarvan afgezien. De van de verandering te wachten moeije lijkheden heeft men niet ter wille van eene geringe of ge deeltelijke verbetering kunnen ter zijde stellen. Spr. vindt dit ook rationeel, omdat door een hal ven maat regel zooals zou zijn eene op zich zelf staande verandering van den eersten schooltijd aan de twee bedoelde gemeentelijke inrigtingentoch niet aan der adressanten verlangen kan worden voldaan. De heer Duparc zou burgemeester en wethouders wel willen uitnoodigen de zaak nog eens tot zich te nemen en nader te onderzoeken, in verband met hetgeen door hom is in het midden gebragten te hooren de directrice van de Verslag dor handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 23 December 1880. 189 middelbare school voor meisjes hetzij regtstreeks hetzij door tusschenkomst van de commissie van toezigt. De Voorzitter observeert, dat het beweren van den heer Duparcdat de commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs met geen enkel woord in haar advies gewaagt van de middelbare school voor meisjes, minder juist is. Uitdruk kelijk toch wordt door haar gewezen op het bezwaardat bij het later stellen van den aanvang van het onderwijs aan de middelbare school voor meisjes zal ontstaan, door het ver vallen der tusschentijdenwelke men nu tusschen de ver schillende lessen heeft. Wel degelijk heeft zij dus de belan gen der meisjesschool overwogen. Men bedenke weldat het niet de bedoeling van adres santen isden aanvang van het onderwijs aan het gym nasium gelijk te stellen aan dien van de middelbare school voor meisjes, maar juist omgekeerd. In het eerste geval zou men gemakkelijk tot de gewenschte verandering kunnen overgaan maar niet in het laatste geval. Dan zal men tot inkrimping van den schooltijd moeten overgaan of zullen wil men het aantal lesuren behouden dat toch bepaald noo- dig isde enkele minutenwelke men thans tusschen de verschillende lesuren heeft, dienen te vervallen en de tijd ruimte tusschen de morgen- en middaguren aanmerkelijk moe ten worden ingekort. De heer de la Faille kan begrijpendat de heer Duparc door het voorstel van burgemeester en wethouders niet geheel bevredigd is. Het betreft hier dan ook een conflict van be langen waarover men niet zoo gemakkelijk kan heenstappen. Ook de commissie van toezigt is blijkbaar huiverig geweest een pertinent advies te verstrekken en heeft daarom aange raden vooralsnog geen verandering aan te brengen, maar heeft in alle gevalle de wenschelijkheid uifgesproken dat, zoo men tot verandering overgaatook het aanvangsuur van de rijks hoogere burgerschool in gelijken zin zal worden gewijzigd. Ook spr. mist in dezen het overleg met de directrice der mid delbare school voor meisjeswelligt lag dat overleg minder op den weg der commissie van toezigtof was ze daartoe niet in de gelegenheid. De commissie spreekt alleen de mee ning uit, dat het docerend personeel niet bijzonder op eene verandering van de bestaande regeling zou zijn gesteld. Hij wenscht eindelijk even in herinnering te brengen het door de commissie voorgestelde expedientn.l. om den mid dagschooltijd van half twee tot half vijf te houden. Bij dezen stand van zaken komt het hem voor, dat.de kwestie nog niet rijp voor eene beslissing is. Bij hem weegt het zwaarst, dat de directrice der middelbare schooldes noodigna overleg met het overig onderwijzend personeelniet zelve is gehoord. De raad is dus niet in de gelegenheid hare zienswijze officieel te kennen. Mogt deze nu eens zoo zijndat zij geen be zwaar ziet om den schooltijd te doen aauvangen op gelijk tijd stip als die van het gymnasium dan zou de raad alligt meer genegen zijn aan den wensch van adressanten te voldoen en zou het verder op den weg van dezen liggen ook de noodige stappen te doen ten opzigte der rijks hoogere bur gerschool voor jongens. Thans heeft men slechts te doen met een verzoek ten opzigte der beide gemeentelijke leerinrigtingen en nu komt het ook spr. minder wenschelijk voor dat men, alleen omdat door de leeraren der rijks hoogere burgerscholen ten aanzien van eene verandering in den aanvang van den schooltijd dezer inrigting het „non possumus" is uitgesproken, tot de concln- sie komt, dat bedoeld verzoek als niet voor inwilliging vat baar, moet worden gewezen van de hand. In ieder geval zou hij voor de afwijzing andere termen wenschen te bezigen en willen zeggen, dat eene inwilliging van het verzoek van adressanten den raad vooralsnog niet wenschelijk voorkomt. Hij wil eindigen met de verklaring, dat hij met den heer Duparc een officieel advies der directrice van de middelbare school voor meisjes bepaald wenschelijk acht. De Voorzitter meent van den heer de la Faille inziens- wijze te moeten verschillenwaar deze van oordeel isdat het hooren der directrice niet op den weg der commissie van toezigt lag. Spr. meent dat het juist in de allereerste plaats op den weg dier commissie gelegen was ter zake het do cerend personeel te raadplegen en gelooft ook dat dit is ge schied. Immers de commissie verzekert uitdrukkelijk dat het ouderwijzend personeel zeer ingenomen is met de bestaande regeling der lesuren en zal dit zeker niet doen dan op goede gronden. Hij moet echter erkennendat uit eene latere zinsnede van haar schrijven blijktdat de directrice op het oogenblikdat de commissie haar advies zamensteldeafwe zig was en zij dus de gelegenheid miste haar te raadple gen. In hoever anderen zijn geraadpleegd weet spr. niet, maar wel weet hij dat de commissie wijst op het bezwaar dat de tijd welke de middelbare school voor meisjes eventu eel later zou aanvangentoch zou dienen te worden gevon den b.v. door het stellen van twee schooltijden ieder van drie uurwaarvan de tweede schooltijd begon te half twee en de eerste in de wintermaanden te negen uur en in de zo mermaanden te half negen. Spr. zal niet verder over de zaak uitweiden en wil alleen nog verklaren datmogt de raad nog bepaald een advies van de directrice wenschen burgemeester en wethouders zich daar tegen niet zullen verzetten hoewel erkend zal moeten worden, dat het wel wat een omslagtige weg zou zijn, indien menwaar eene commissie van toezigt wordt gehoord boven dien nog de betrokken onderwijzers zou hebben te raadple gen. In den regel behoort dit aan zoodanige commissie zelve te worden overgelaten. Hierna dient de heer Duparc eene motie in, strekkende om 1. de zaak aan te houden; 2. burgemeester en wethouders uit te noodigende direc trice van de middelbare school voor meisjes over het verzoek te hooren en van den uitslag verslag te doen, met aanbieding van zoodanig nader voorstel als zij zullen vermeenen te behoorén. De heer Miauema Buma geeft in overweging, om, wijl men hier nog niet heeft een definitief advies der commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs, de motie zóó te wijzi gen dat ook deze commissie nog wordt gehoord. Nadat de heer Duparc had opgemerkt, dat dit minder noodzakelijk is, omdat het burgemeester en wethouders, bij aanneming der motiegeheel onverlet blijft, nogmaals van de commissie advies in te dienen, heeft nog eenige bespreking plaats tusschen den voorzitter en den heer de la Faille, waarbij laatstgenoemde opmerkt, dat juist het de reden van het vage, het voorloopig karakter van het advies der commissie is ge legen in de omstandigheid dat er destijds wegens de vacan- tie geen gelegenheid heeft bestaan de directrice te raadplegen. In verband hiermede geeft hij den heer Duparc in overweging zijne motie zoo te wijzigendat burgemeester en wet-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1880 | | pagina 2