Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 24 Maart 18b 1
ten opzigte van wetsinterpretatie volgt hij liever zijn eigen
oordeel, getoetst aan de wet. Diezelfde spreker heeft zelf
het jammer genoemdindien aan de bedoelde inrigtingen in
het geheel geen leerlingen beneden 12 jaar konden worden
toegelaten, omdat, gelijk ook hij erkende, juist die leerlingen
tot de meest vluggen, tot de meest verdienstelijken behooren;
doch wat baat hunne toelating, waar men, zooals hier, met
de eene hand iets geeft om het met de andere terug te neineu
Juist die bijzondere vlugge leerlingen zouden misschien midden
in den cursus voor langen tijd de school moeten verlaten
tengevolge waarvan de geheele cursus van een jaar welligt
voor hen kan verloren gaan en alzoo de zesjarige cursus van
het gymnasium voor hen een zevenjarige wordt.
Den heer van Sloterdijck komt het voordat de argu
menten door den heer Duparc in de laatste plaats bijgebragt,
al tamelijk overdreven zijn. Het is alsof hier het belang van
velen ten achter wordt gesteld bij dat van enkelen. Juist het
omgekeerde is hier echter het geval. Het getal der leerlingen
beneden 12 jaardie de hier bedoelde inrigtingen van onder
wijs bezoeken bepaalt zich tot slechts enkelen zij maken de
zeer zeer geringe minderheid uit. Op het gymnasium althans
werd voor eenigen tijd slechts één leerling beneden twaalf
jaar aangetroffen, terwijl er op dit oogenblik geen enkele meer is.
De eischen van toelating geven overigens ook voldoenden
waarborg dat het getal der bedoelde leerlingen beneden 12
jaar nooit groot zal zijn.
Hij moet verder nog wijzen op het remédie door den heer
Duparc aan de hand gegeven n.l. het tijdelijk verwijderen
der leerlingen uit de woningenwaarin eene besmettelijke
ziekte is uitgebroken. Hij wenscht te vragen of dat niet eene
belagchelijke ontduiking der wet van 1875 houdende voorzie
ningen tegen besmettelijke ziekten is of dat niet strijdt met
de bedoeling dier wetwelke kennelijk is het tegengaan van
uitbreiding der besmetting. Het moet toch worden erkend
dat zoodra het blijktdat eene besmettelijke ziekte als bv.
mazelen is uitgebrokende kiem dier ziekte dikwijls reeds
aan anderen is medegedeeld en door dezen dus kan worden
overgedragen. De handelwijze, door den heer Duparc aanbe
volen heeft op hem den indruk gemaakt van eene stellige
wets-ontduiking te zijn. Hij voor zich is overtuigddat het
voorgestelde door burgemeester en wethouders het belang van
velen beoogt en voor dat belang moet toch dat van enkelen
ten achter staan.
De heer Brumsma wil gaarne toegeven het argument van
den heer Duparcdat de toepassing van den voorgestelden
maatregelvoor hen die het treftzeer lastig is en bezwaren
oplevertdoch hij is het overigens geheel eens met den heer
van Sloterdijckwaar deze beweertdat het belang van enkelen
moet wijken voor dat van velen.
Verder moet hij in opzigt tot het beweren van den heer
Duparc alsof de wetten regelende het onderwijs geheel
zwijgen van den leeftijd der Teerlingenopmerkendat dit
minder juist is, wijl, naar hij meent, bij de wet op het lager
onderwijs wel degelijk een leeftijd is genoemd. Immers op de
lagere school worden geen leerlingen aangenomen van beneden
6 jaar. Deze moeten de bewaarscholen bezoeken, terwijl er
toch onder hen ook wel degelijk enkele individuen worden
aangetroffendie met vrucht de lagere school zouden kunnen
bezoeken.
De Voorzitter wil enkel bij het wettelijk bezwaar stil
staan omdat hjj het praktische voordeel van den maatregel
genoegzaam door de vorige sprekers betoogd rekent, liij
kan in de laatste alinea van art. 14'der wet op de besmette
lijke ziekten niets lezen wat den raad zou verhinderen daaraan
zijne adhaesie te schenken.
De wet acht blijkens den inhoud van dat artikel kinderen
beneden den leeftijd van 12 jaren meer vatbaar voor mazelen
en diphteritis en ontzegt daarom aan huisgenooten van lijders
aau dergelijke ziekten het bezoek der scholenwanueer daar
kinderen beneden dien leeftijd zijn. Niets belet nu z. i. den
raad die de voorwaarden van toelating voor de leerlingen
regelt, om daaraan beperkende voorwaarden toe te voegen,
waardoor de stoornis en de bezwaren die bedoelde bepaling
oplevert, het gemakkelijkst kunnen worden weggenomen.
Bij de behandeling der wet toch is er reeds op gewezen
dat de gemeentebesturen de bevoegdheid zouden hebben om
kinderen, lijdende aan andere niet in de wet genoemde ziekten
te weren en waarom zou dus de raad die het meerdere ver
mag onbevoegd zijn eene beperking van toelating voor te
schrijven die gelijk reeds werd betoogd, slechts voor zeer
enkelen bezwaar zal kunnen opleveren.
De heer Duparc, met verlof der vergadering voor de
derdemaal het woord bekomen hebbende, merkt den heer
Bruinsma opdat deze eene minder juiste voorstelling heeft
gegeven van de wet tot regeling van het lager onderwijs. In
die wet toch is, evenmin als in de andere besproken wetten,
sprake van een leeftijd, waarop de kinderen tot de lagere
school kunnen worden toegelaten, en, wat de bewaarscholen
betreft, herinnert spr.dat daaromtrent in het geheel geene
wettelijke regeling bestaat.
Wat de door den Voerzitter gemaakte opmerking omtrent
andere ziekten betreft, deze kan hier niet gelden. Deze
ziekten behooren niet tot die, in de wet van 1872 genoemd,
en daaromtrent is van toepassing art. 29 dier wet, welke aan
inciale en gemeentebesturen de bevoegdheid toekent tot
vaststellen van reglementen of verordeningen tot voorko
ming, weering of beteugeling van besmettelijke ziektenvoor
zoover zij niet in strijd zijn met de bepalingen dier wet. Spr.
heeft indertijd dan ook medegewerkt, om die bepaling in 't
leven te roepen.
Hierna worden de algemeeue discussiën gesloten en punt
der conclusie van het voorstel van burgemeester en wethouders
aan de orde gesteld.
De heer Duparc, ofschoon zich met de conclusie in haar
geheel niet kunnende vereenigen, zou toch gaarne zien, dat
indien ze mogt worden aangenomenvooraf eene kleine ver
betering van redactie werd aangebragt. Hij zou, in plaats
van: „zoodra een der beide besmettelijke ziekten, mazelen of
diphteritis, zich in het huis door een der leeraren of scholieren
bewoondvoordoet" enz.wenschen te lezen
.Zoodra een der beide ziektengenoemd in de laatste
alinea van art. 14 der wet, houdende voorzieningen tegeii
besmettelijke ziekten zich in het huis door een der leeraren
of scholieren bewoond, voordoet" enz.
Eene door spr. ingediende motie om tot deze verandering
van redactie over te gaan, blijft, nadat omtrent de wensclie-
lijkheid dier verandering nog eenige bespreking had plaats
gehad tusschen den heer van Sloterdijck en de heer Duparc,
als niet ondersteund, buiten behandeling.
Hierna worden de verschillende onderdeelen der conclusie
Verslag der handelingen van den gemeentel
successivelijk aangenomen, allen met 18 tegen 2 stemmen,
die van de heeren Duparc en van Harinxma thoe Slooten.
In verband hiermede is besloten
a. aan art. 1 der verordening voor het gymnasiumvast
gesteld bij besluit van 31 December 1878 (Gemeenteblad no.
14 van 1878) toe te voegen de volgende alinea
Leerlingen die den ouderdom van 12 jaar nog niet heb
ben bereikt, zijn verpligt, zoodra een der beide besmettelijke
ziektenmazelen of diphteritis zich in het huis door een der
leeraren of scholieren bewoond, voordoet, het gymnasium te verla
ten totdat de ziekte, volgens de bepalingen der wet, uit dat huis
is geweken"
b. aan art. 11 der verordening op de school van m. o.
voor meisjes met vijijarigen cursus vastgesteld bij raads be
sluit van den 15 April 1875 en gewijzigd den 27 Maart en
9 October 1879 Gemeentebladen nos. 7 van 1875 en 17 van
1879), toe te voegen gelijke bepaling als hierboven sub a is
vermeld
c. aan art. 12 van het reglement voor de burger dagschool
en de burger avondschool, vastgesteld bij uw besluit van den
22 Augustus 1867, gewijzigd den 12 November 1868, 11
Augustus 1870 en 26 October 1871 (Gemeentebladen no. 8
van 1867, no. 15 van 1868, no. 10 van 1870 en no. 7 van
1871) toe te voegen gelijke bepaling als hierboven sub a is
vermeld.
Met goedvinden der vergadering wordt alsnu in behandeling
genomen.
2. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot uitloting
van aandeelen in geldleeningen.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform de
strekking van dit voorstel
1. besloten de op na te noemen leeningen af te lossen
sommen te regelen als volgt
op die van
1872 a 5°|0 het totaal van het daarop nog verschuldigd
bedrag ad 54,000
1873 a 5°/0 eveneens het totaal van het daarop nog ver
schuldigd bedrag ad ƒ185,000;
1874 a 4 Vj °/0 ƒ1000;
1875 4 V«/°o ƒ2000;
2. bepaald, dat met den 1 Julij 1881 algeheele aflossing
zal plaats hebben van het restant der leeningenaangegaan
in 1872 en 1873 en mitsdien alle nog niet ter aflossing aan
gewezen nummers dezer leeningen uitgelootals wel
van die aangegaan in 1872nos.
1 2 4 5 6 7 8 9 11 12 13 14 15 16 17 18 20
21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 32 33 34 35 36 37 38
39 40 41 42 44 45 46 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57
58 59 60;
ran die
aangegaan in
1873, nos.:
1 2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
14
15 16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28 29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41 42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54 55
56
58
59
60
61
62
64
65
66
67
68
69 70
71
72
73
74
76
77
78
80
81
82
83
84 85
86
87
88
89
91
92
93
94
95
96
97
101 102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
114
115 116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128 129
130
131
133
135
136
137
139
140
141
142
143
144 145
146
147
148
149
150
151
152
153
154
155
156
iad te Leeuwarden} van den 24 Maart 1881. 23
157 158 159 161 162 164 165 166 167 168 169 170 171
172 173 174 175 176 177 178 179 180 181 182 183 184
185 186 187 188 189 190 191 192 193 194 195 196 197
198 199 200
3. overgegaan tot uitloting van éên schuldbekentenis der
leening van 1874 ik 4 Va °/0 en twee van die aangegaan in
1875 a 4 Va °/0 wordende van eerstgemelde leening uitgeloot
no. 22, en van laatstgemelde nos. 81 en 69.
3. het rapport eener raadscommissie omtrent de rekening
der stads bank van leeningdienst 1880.
De commissie stelt hierbij voor
a. de rekening omtrent het beheer van de bank van lee
ning over 1880, zoo als ze door de commissie van adminis
tratie is ingezonden, goed te keuren, benevens de verant
woording van de administratiekosten dier instelling over dat
jaar, tot een bedrag van 6535.37Va
b. burgemeester en wethouders op te dragen aan de com
missie van administratie 's raads dank te betuigen voor haar
ordelijk en naauwkeurig beheer.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dien over
eenkomstig besloten.
4Benoeming van eene onderwijzeres aan gemeenteschool no. 3.
Op de voordragt zijn geplaatst
1. Mej. G. Klaasesz te Ternaard
2. C. R. Remmelts te Oosterbeek
3. M. F. M. H. Strootman te Leeuwarden.
Met 16 van de 20 stemmen wordt eerstgenoemde benoemd
tot onderwijzeres aan gemeenteschool no. 3.
Op mej. C. R. Remmelts werd 1 stem uitgebragt, terwijl
mej. M. F. M. H. Strootman 3 stemmen verkreeg.
5. Reclame van D. T. v. Gelder tegen de kiezerslijsten.
Met het oog op art. 14 der kieswet wordt tot dadelijke be
handeling dezer reclame overgegaan.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform het
advies van burgemeester en wethouders beslotende reclame
van den heer D. T. v. Gelder toe te wijzen en hem opnieuw
te plaatsen op de lijsten van personenbevoegd tot het kiezen
van leden van de tweede kamer der staten-generaal en der
provinciale staten.
6. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging
van de verordeningregelende het getal en de bezoldiging van
de ambtenaren ter Secretarie.
De verordening, welke hierbij door burgemeester en wet
houders ter vaststelling wordt aangeboden, luidt als volgt:
Verordening regelende het getal en de bezoldigingen van de
ambtenaren ter gemeente-secretarie, zoomede van de be
ambten voor de verdere dienst in het gemeentehuis.
Art. 1. Ten behoeve der secretarie van de gemeente Leeu
warden kunnen worden aangesteld,
a. op het hoofdbureau:
twee commiesen, ieder op eene jaarwedde van 1200 tot
ƒ1500;
twee adjunct-commiesen ieder op eene jaarwedde van f 800
tot ƒ1200;
vier klerken ieder op eene jaarwedde van ƒ400 tot ƒ800;
b. op het bureau van den burgerlijken stand
twee adjunct-commiesen, ieder op eene jaarwedde van 800
tot ƒ1200;
een klerk, op eene jaarwedde van ƒ400 tot ƒ800.
De nadere bepaling van het bedrag der jaarwedden geschiedt
door burgemeester en wethouders.