36
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 28 April 1881.
7 zal moeten worden gewijzigd in dezen zindat de laatste
alinea de eerste wordt.
De heer Duparc verklaart, namens de commissie van
rapporteurs, dat tegen bedoelde wijziging geen bezwaar be
staat, mits de eerste alinea dan worde gelezen: „Aan het
hoofd fVan iedere school" enz. Deze wijziging wordt zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer de la Faille stelt als amendement voor om de
le alinea aldus te lezen: „Aan het hoofd der meisjesschool
van de eerste klasse staat een onderwijzer of eene onderwijzeres."
Dit amendement, voldoende ondersteund, wordt in stem
ming gebragt en aangenomen met 15 tegen 4 stemmen, die
van de heeren Suringar, Plantinga, Duparc en van Harinxma.
Art. 7 wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aangeno
men, zoodat het nu luidt:
„Art. 7. Aan het hoofd van iedere school staat een onder-
wijzer.
-Aan het hoofd der meisjesschool van de eerste klasse ech-
„ter staat een onderwijzer of eene onderwijzeres.
„Indien de onderwijzeres het voornemen heeitzich in het
„huwelijk te begeven, geeft zij daarvan ten minste drie maan-
„den te voren aan den gemeenteraad kennis.
„Deze kennisgeving geldt voor aanvraag om ontslag.
„Zij kan echter, op haar verlangen, door den raad in hare
„betrekking worden bevestigd."
Art. 8. De heer Plantenga heeft tegen het laatste ge
deelte van dit artikel bezwaar. Het komt hem meer wen-
schelijk voor niet een bepaalde persoon als eerste onderwijzer
aan te wijzen. Het kan toch voorkomen dat b. v. de onder
wijzer A als eerste onderwijzer aangesteld zijnde het, bij af
wisseling van personeel, later bleek dat de onderwijzer B
geschikter was. In dat geval zoude eene vaste aanduiding
van personen niet in het belang van het onderwijs wezen.
Daarom acht hij het beter dat in geval van afwezigheid of
ontstentenis van het hoofd der school burgemeester en wet
houders den persoon aanwijzen die het hoofd zal vervangen
en stelt daarom als amendement voor om in plaats van de
tweede en laatste alinea te lezen:
„Bij ontstentenis van het hoofd der school wijzen burge
meester en wethouders den onderwijzer aan die met het be-
„stuur der school wordt belast, tot dat in de tijdelijke waar
neming volgens de wet zal zijn voorzien."
De heer Troelstra merkt op, of de heer Plantenga er
wel aan gedacht heeft dat de bepaling der verordening in ver
band staat met de regeling der jaarwedden van de onderwijzers.
De heer van Sloterdijck ondersteunt het amendement
van den heer Plantenga, omdat hij het in beginsel met den
voorsteller eens is.
Maar toch stelt hij zich de vraag of het amendement wel
in overeenstemming is met de wet.
Art. 23 der wet op het lager onderwijs heeft z. i. de strek
king dat 't hoofd der school de hoofdacte moet bezitten. In
het amendement vindt hij die strekking niet terug, maar
wordt er veeleer te dien opzigte vrijheid gelaten en daarmede
kan hij zich niet vereenigen.
Het komt hem, met het oog op de strekking der wet, beter
voor de bepaling zooals die in de verordening wordt voorge
steld te behouden.
De heer Duparc gelooft, dat de heer Plantenga zich de
zaak minder juist heeft voorgesteld. Artikel 32 der wet
voorziet geheel in het geval eener noodige tijdelijke waarne
ming hetzij bij schorsingontslag of ontstentenis van het
hoofd der school. Velen der onderwijzers hebben de hoofd
acte, zoodat de keuze voor een geschikten eersten onderwijzer
in den regel wel niet beperkt zal zijn.
De practijk leert voortsdat een vaste eerste onderwijzer
in het belang van het onderwijs is.
De heer Plantenga voert aan dat zijn amendement ge
grond is op art. 32 der wet.
De heer Duparc herhaaltdat art. 32 voorziet ieder ge
valdus ook van tijdelijke afwezigheid, ziekte of andere re
denen van verhindering van het hoofd der school.
Hij acht de bepaling der verordening geheel in overeen
stemming met dit artikel.
Nadat nog eenige discussie over dit punt plaats heeft door
de heeren van Sloterdijck, Duparc, Bloembergen en Wiersma
wordt het amendement van den lieer Plantenga in stemming
gebragt en verworpen met vijftien tegen vijf stemmen. Voor
stemden de heeren Hommes, Suringar, Plantenga, Bloem
bergen en Minnema Buma.
Art. 8 wordt daarna zonder hoofdelijke stemming onver
anderd aangenomen.
Art. 9, 10 en 11 worden zonder discussie en hoofdelijke
stemming aangenomen.
Artikel 12. De Voorzitter merkt hierbij op, dat het ter
verduidelijking wenschelijk is, om de in dit artikel bedoelde
leervakkenaangeduid door de letters van de wet, met name
te omschrijven.
De heer Duparc zegt, dat de commissie van rapporteurs
hiertegen geen bezwaar heeft. Hij verwondert zich nogtans
wel eenigermate over de aanmerking van den Voorzitter
daar de commissie geheel denzelfden weg heeft gevolgddien
burgemeester en wethouders hebben bewandeld, toen zij on
langs den raad een voorstel aanboden tot lijdelijke oprigting
van eene kerhalingsehool ten behoeve van de leerlingen der
ambachtschool.
De vergadering vereenigt zich daarmede, waarna art. 12,
behoudens de bedoelde omschrijving der leervakken, zonder
hoofdelijke stemming wordt aangenomen.
Artikelen 14 tot en met 19 worden zonder discussie en
hoofdelijke stemming aangenomen.
De considerans der verordening en daarna de verordening
in haar geheel wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
vastgesteld.
Verordening tot regeling der jaarwedden van de onderwij
zers aan de gemeentescholen van openbaar lager onderwijs
in de gemeente (bijlage B.)
De algemeene strekking geeft geene aanleiding tot dis
cussie.
De heer de la Faille stelt in verband met artikel 7 der
vastgestelde verordening tot regeling van het openbaar lager
onderwijs een amendement voor van de volgende strekking
De jaarwedde aan de school der eerste klasse voor meisjes
bedraagt
a. voor een onderwijzer ƒ1800.
b. onderwijzeres - 1400.
De heer Plantenga geeft in overweging het voorstel te
splitsen, zóó dat eerst de jaarwedde van de onderwijzeres
en daarna die van den onderwijzer wordt behandeld.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 28 April 1881.
37
De heer de la Faille heeft er geen bezwaar tegen, dat
die jaarwedden afzonderlijk in stemming worden gebragt.
Spreker vraagt intusschen inlichting waarom deze jaarwedde
door de commissie van rapporteurs op ƒ1200 is voorgesteld.
De heer Duparc herinnert, dat hij in dezen tot de min
derheid behoorde en voor eene jaarwedde van 1400 was.
De heer van Harinxma antwoordt dat de reden daar
van uitsluitend moet worden gezocht in de tijdsomstandig
heden.
Het amendement van den heer de la Faillevoldoende
ondersteundwordt in stemming gebragteerst onderdeel
b. voor eene onderwijzeres ƒ1400, en aangenomen met elf
tegen negen stemmen, die van de heeren Suringar, Dirks,
van Sloterdijck, Plantenga, de With, C. W. A. Buma, vau
Goens, van Harinxma en Minnema Buma, terwijl daarna
onderdeel a. voor een onderwijzer ƒ1800 zonder hoofdelijke
stemming wordt aangenomen.
De heer Duparc blijft bij het in het verslag door hem
verdedigd gevoelen, dat de jaarwedde voor de onderwijzers
der tweede klasse b. en der derde klasse ad ƒ1150 niet vol
doende is. Hetgeen tot verdediging van dat bedrag door zijne
beide geachte medeleden van de commissie van rapporteurs
is in het midden gebragt is hem, ook bij nadere overweging,
voorgekomen minder juist te zijn. Die jaarwedde bedraagt
nog minder dan in sommige plattelands gemeenten van Fries
land. Zij staat evenmin in verhouding tot die in andere met
Leeuwarden gelijk te stellen gemeenten van ons land.
Hij acht eene goede bezoldiging ook daarom gewenscht
omdat de onderwijzers dan de gelegenheid voor het geven van
privaatlessen niet meer, althans minder dan thans zullen zoeken.
Er moet voor worden gewaakt, dat de onderwijzers niet
door eene karige bezoldiging gebukt gaan onder te veel zor
gen. Dit zou bovendien ook ten nadeele van het onderwijs
zelf uitloopen.
Het is immers duidelijk, dat iemand, die, gelijk een hoofdon
derwijzer, die een zekeren stand in de maatschappij moet in
nemen die in den regel gehuwd is en een gezin heeftmet
ƒ22 per week niet behoorlijk in de behoeften daarvan kan
voorzien.
De staat draagt 30 pet. van de kosten van het openbaar
lager onderwijs bij. Voor 1881 ontvangt Leeuwarden deswege
ruim ƒ25,000, en de meerdere kosten van het onderwijs zijn
nog slechts ruim 8000. De kleine verhoogingdiena
aftrek van de 30 pet.der gemeente slechts op ruim 500
zou te staan komen kan er dusvolgens spr.waarlijk wel
af. Met de verzekering der rijks bijdrage heeft de wetgever
bedoeld tegemoetkoming in de kosten van het onderwijsen
dus ook verbetering van de inkomsten der onderwijzers,
geenszins echter om die bijdrage te doen dienen tot dekking
van andere gemeente-uitgaven.
De heer van Harinxma brengt hulde aan den ijver
waarmede de heer Duparc de zaak der tractements-verhooging
heeft verdedigd.
Hij moet echter opmerken, dat die spreker in het verslag
der commissie van rapporteurs blijkens zijn schrijven verder
is gegaan dan hij had kunnen gaan.
Men moet ook niet uit het oog verliezen dat de onder
wijzers boven hunne jaarwedden vrije woning of vergoeding
daarvoor genietenen het bedrag der vergoeding voor huur
xooals dat onlangs door gedeputeerde staten is bepaaldvoor
ieder onderwijzer met ƒ50 is verhoogd.
Hij acht de jaarwedden wel niet hoog, maar toch staan
ze in billijke verhouding met die bedoeld in art. 3 der ver
ordening.
Overigens verklaart hij bezwaar te hebben het budget der
onderwijzers-tractementen bij deze gelegenheid hooger op te
voeren.
De heer Plantenga is het met den heer van Hariuxma
eens. Bovendiendoor het vervallen der avondscholen worden
er minder diensten van de hoofdonderwijzers gevraagd dan
nu nog het geval is. Bij de invoering van de herhalingsschool
zal toch aan de onderwijzers daarbij werkzaam eene afzonder
lijke betooning worden toegekend. Ofschoon hij niet tegen
eene verhooging der bezoldiging van de onderwijzers in het
algemeen is dient men toch ook rekening te houden met de
bezoldiging van andere ambtenaren die dan evenzeer hunne
aanspraken zouden kunnen doen gelden.
De Voorzitter waardeert het streven van den heer Du
parc om de tractementen der onderwijzers te verhoogen.
Hij zal niet in eene beschouwing treden over zijne bewe
ring dat de onderwijzers een onafhankelijk standpuat moeten
kunnen innemenmaar hij acht het voor den raad ondoenlijk
om door de opvoering van de jaarwedden daarin te voorzien.
Er is reeds op gewezen en hij meent het te mogen herhalen
dat door het besluit van gedeputeerde statenregelende de
vergoedingen van huishuurhet jaarlijksch inkomen van de
hoofdonderwijzers is verhoogd.
De heer Bruinsma is het gevoelen van den heer Duparc
niet toegedaan.
De 30 pet. subsidie van het rijk in de kosten van het
openbaar lager onderwijs is een te waarderen bijdrage maar
men moet daar geen te uitgebreide bestemming aan toekennen.
De heer Duparc releveert dat de heer van Harinxma de
aandacht gevestigd op bladzijde 13 van het verslag der com
missie van rapporteurswaar spr. als rapporteur der 3e sectie
reeds zijne meening heeft te kennen gegeven ten opzigte der
verhooging van de jaarwedden der onderwijzers. Hij heeft
daar echter alleen het gevoelen uitgesproken, dat men moest
voorkomen dat de onderwijzei onder te veel zorgen gebukt gaat.
De bezwaren tegen de verhooging bevreemden spr. te meer,
omdat de vergadering zoo pas zonder slag of stootgelijk
het heetheeft aangenomen het voorstel vau den heer de la
Failleom aan het hoofd der meisjesschoolindien het een
onderwijzer is1800 jaarlijks toe te kemienterwijl alleen
de bevoegdheid om Fransch te onderwijzen van hem meer
dan van de door spr. bedoelde onderwijzers wordt gevorderd.
Het gaat z. i. ook niet op, de hoofdonderwijzers gelijk te
stellen met andere ambtenaren waarvan velen dikwijls veel
minder verpligtingenen vrij wat minder verantwoordelijk
heid hebbfen.
Naar aanleiding van een en ander stelt hij voor, de tracte
menten van de hoofden der scholen tweede klasse b en derde
klasse te bepalen op 1300.
De heer van Harinxma vindt geene vrijheid de kosten
van het lager onderwijs te verhoogen.
Hij erkent echterdat als er van verhooging van jaarwed
den sprake kan wezen dit zou gelden de onderwijzers in het
bezit der hoofdacte.
Overigens wenscht hij niet af te wijken van de primitieve
voorstellen van burgemeester en wethouders ten dezen.