80
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 6 September 1881.
Op eene desbetreffende vraag van den heer Troelstra
verklaart de Voorzitter dat het hier bedoelde nader voorste],
indien mogelijkden raad nog zal worden aangeboden voor
de benoeming van een directeur, waarna punt 4 zonder hoofde
lijke stemming wordt aangenomen.
De heer Duparc komt terug op hetgeen hij reeds in den
beginne heeft opgemerktdat nl. na het principieel besluit
omtrent de jaarwedde van den directeur nog behoort te vol
gen een besluit tot vaststelling van de somwelke bij de op
roeping van sollicitanten zal worden uitgeloofd. Hij behoeft
er zeker niet op te wijzendat deze zaak zeer urgent is.
De Voorziter zegtdat het de bedoeling is geweest om
aan den te benoemen directeur aanvankelijk het minimum toe
te kennen en het van diens geschiktheid en dienstijver af te
doen hangen of men later eene hoogere bezoldiging zal toestaan.
Het schijnt echter ook hem wenschelijk dat deze vraag nu
reeds door den raad worde beslist.
De heer Dirks gelooft dat nu de raad heeft beslistdat
burgemeester en wethouders des noodig eene aanbeveling van
slechts een persoon zullen kunnen indienende raad nu ook
nog maar een stap verder zal moeten gaan en de thans be
sproken zaak aan burgemeester en wethouders overlaten. Hij
heeft daarvoor zekere reden en wel deze dat er zich nl. wel
eens het geval zou kunnen voordoendat er een sollicitant
zich aanbood, die b.v. wel voor ƒ3000, maar niet voor
ƒ2500 zich disponibel wou stellen. Het collegie kon dan
handelen zooals het zou meenen te behooren.
De Voorzitter doet alsnu het voorstel om aan de con
clusie van het voorstel van burgemeester en wethouders een
5e puntvan inhoud als door hem zoo even aangegeven
toe te voegen.
De heer Brunger kan zich met dat voorstel wel vereeni
gen. Wanneer hij nagaat de lijst omtrent de tractementen door
directeuren in andere gemeenten genotenen ziet dat de
directeuren van Groningen Zwolle en Dordrecht allen eene
lagere jaarwedde genieten dan ƒ2500, dan gelooft hij dat
men ook gerust met kans op succes tegen dat bedrag solli
citanten kan oproepen met vermelding natuurlijk van den
kans op verhooging. Die kans zal geenszins uit het oog
worden verloren. De sollicitanten zullen zeker daarop en op
de billijkheid van den raad rekenen en zeker niet het maxi
mum van 3000 uit het oog verliezen. Overigens acht hij
het stelsel van minimum en maximum zeer wenschelijkom
dat hij gaarne iets heeftdat kan encourageren. In verband
hiermede zou hij zich ook gaarne «vereenigen met een voor
stel om den directeur en den boekhouderevenals b.v. in
Arnhemeene veranderlijke toelage toe te kenneneene toe
lage die hun persoonlijk belang dadelijk vastknoopte aan het
belang der fabriek.
De heer Wiersma meent in ernstige overweging te moe
ten gevenom de oproeping te doen zooais de raad heeft
beslotenn.l. met vermeldingdat de jaarwedde bedraagt
van 2500 tot ƒ3000. Die wijze van oproeping is o. a. ook
gevolgd en wel met goed gevolg ten opzigte van de leeraren
aan het gymnasium. Daarbij heeft zich nog het geval voor
gedaan dat een der tegenwoordige leeraren voor zijne sol
licitatie zekeren eisch stelde, nl. dat hij voor zich het maxi- 1
mum der jaarwedde wenschte. Dusdanig geval zou zich ook
bij de nu te doene oproeping kunnen voordoen. Dan zouden
burgemeester en wethouders ook hier nog kunnen handelen
zooals zij zouden vermeenen te behooren.
In ieder geval zal men de sollicitanten de gelegenheid
schenken voorwaarden aan hunne sollicitatie te verbinden.
De heer Brunger moet opmerkendat het geval door den
heer Wiersma genoemd, niet is gelijk te stellen met het
onderhavige. De leeraren aan een gymnasium zijn niet te
vergelijken met den directeur der gasfabriek aangezien het
bekend is dat het getal docenten zeer gering isiets wat
nog geenszins is gebleken ten opzigte der directeuren van
gasfabrieken. Daarenboven moet hij observerendat men ook
zelf vroeger de eischen van het docerend personeel wel eens
wat hoog en bovenmatig heeft genoemd.
Nadat de Voorzitter had verklaard te persisteren bij zijn
voorstel, merkt de heer van Sloterdijck nog op, dat het
z. i. wenschelijk is om in de oproeping ook te vermelden
dat de benoemde zich zal hebben te gedragen naar een nader
vast te stellen instructie. Immers zoolang die vaststelling
niet is geschied, zouden de sollicitanten zich vrij zeker re
gelen naar de thans bestaandein welke o. a. nog sprake is
van een inspecteur. Liet men nu die betrekking later ver
vallen dan zou de benoemde zich alligt gedupeerd achten.
De Voorzitter verklaart, dat burgemeester en wethouders
bij de te doene oproeping gaarne van de gemaakte opmerking
gebruik zullen maken.
Hierna wordt het voorstel van burgemeester en wethouders
tot toevoeging van een vijfde punt van conclusie in stemming
gebragt en met 17 tegeu 3 stemmen aangenomen zijnde die
van de heeren DirksWiersma en van Harinxma.
Het voorstel wordt daarop in zijn geheel aangenomenzoo
dat is besloten:
1. dat de directeur en de boekhouder der gasfabriek door
den raad zullen worden benoemd en ontslagen
2. dat de benoeming zal geschieden op aanbeveling ran
burgemeester en wethouders;
3. dat de jaarwedden zullen bedragenvoor den directeur
van ƒ2500 iot ƒ3000, van den boekhouder van ƒ1500 tot
ƒ2000;
4. burgemeester en wethouders uit te noodigen den raad
een nader voorstel aan te bieden tot wijziging van de ver
ordening dd. 81 Augustus 1865;
5. burgemeester en wethouders op te dragen de oproeping
te doen van sollicitanten naar de betrekking van directeur
der gasfabriekaan welke betrekkingbehalve het genot van
vrije woning, vrij vuur en licht, eene jaarwedde is verbonden
van ƒ2500, die tot ƒ3000 kan verhoogd worden.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot benoeming
van eene commissie van onderzoek betreffende den toestand der
gemeentelijke gasfabriek.
Dit voorstel strekt om te besluiten
Burgemeester en wethouders te magtigen om aan drie
door hen aan te wijzen deskundigen op te dragen een onder
zoek naar den toestand der gemeentelijke gasfabriek en daarbij
aan die deskundigen zoodanige vragen te rigten, als zij in
het belang der zaak noodig zullen oordeelen.
De beraadslagingen omtrent dit voorstel geopend zijnde
zegt de heer Bruinsma dat hij zich met het daarin neer
gelegd beginsel niet kan vereenigen, in de eerste plaats om
dat uit de analend. i. de verslagen geheelde wijze van
beheer der fabriek en de aangebragte verbetering kan blijken en
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 6 September 1881.
81
in de tweede plaats, omdat de fabriek sedert 1865 bijna geheel is
vernieuwd. Speciaal wenscht spr. te wijzen op het verslag om
trent den toestand der fabriek over 1880. Daaruit blijkt dat het
gasverbruik enorm is toegenomen dat er soms in één etmaal
300 a 400 II.L. steenkool gedistilleerd moet worden met eene
gasproductie van 7000 tot 9000 stères. Als noodig wordt
daarin aangegeven eene verbetering van den hydraulic main
en eene verwisseling van de tegenwoordige exhausters tegen
andere van meerdere werkkracht. Laatstgenoemde verwisseling
zal ook binnen betrekkelijk korten termijn moeten geschieden,
omdat de donkere dagende dagen waarop het meest gas
wordt verbruikt voor de deur staan en de exhausters reeds meer
gas verwerken dan de daarvoor bepaalde hoeveelheid. Verder
wordt ook in dat verslag gesproken over de wenschelijkheid
van de aanschaffing van een zoogenaamden schrubber of cokes
toren zulks voor de thans bestaande waschkisten. Al die
werken zijn vermeldomdat de commissie spoedighetzij nog
van het jaar of wel in een volgend jaar daartoe wenscht over
te gaan. Spr. meentdat ofschoon hij niet wil grootspreken,
er op dit oogenblik voor eene enquête geen raison d'être be
staat. De commissie van beheer zorgt er steeds voordat de
nieuwe uitvindingen op het gebied der gasverlichting ook hier
worden toegepast. Burgemeester en wethouders wijzen in hun
voorstel op de weinige bekendheid ten opzigte van de straat
kanalisatie maar het is de commissie zelve die daaromtrent
verklaring heeft afgelegd. Het spreekt van zelf dat men
daarmede als betreffende werken onder den grond minder
bekend is. Echter kan ook ten dezen nog worden gewezen
op het verslag over het vorig jaarwaarin nog al inlichtingen
desbetreffende voorkomen en verder worden medegedeeld, dat
de pijpen schier allen zijn vernieuwd en het kaliber in ver
houding staat met de hoeveelheid gasdie er door moet
stroomen. Echter zal ter zake nog een speciaal onderzoek
zoowel omtrent de hoofd- als zij- enspruitpijpen worden ingesteld.
Ook kan nog worden medegedeeld dat alhier grootendeels
is gevolgd het ontwerp-buizennet van den heer ingenieur van
der Madevoor welk ontwerp spr. zich indertijd nog al sterk
heeft geïnterresseerd. Nu is er volgens burgemeester en wet
houders nog al geklaagd over de lichtsterktemaar daarom
trent is moeijelijk iets te beslissen. Men kan ten dezen
moeijelijk in eene vergelijking tredenomdat de photometers
niet gelijk zijnmaar van systeem verschillen. Hier heeft
men een van Bunsemaar elders van Suggvan Girouds of
wel van Louwes and Grond. Volgens Bunse's photometer
was de sterkte van het licht hier van 12 tot 12Vs kaarsen.
Wanneer nu in andere verslagen eene andere lichtsterkte
voorkomtdan is het nog de vraagwelke photometer men
daar heeft. Onmogelijk is het met zekerheid te zeggen nu
te verklarendat de lichtsterkte elders beter is dan hier.
Langs een omweg zou men echter wel tot eenig bewijs ten
dezen kunnen komendoor n.l. het specifiek gewigt in ver
houding tot de lichtsterkte te brengen. Doet men ditdan
ziet men dat overal de lichtsterkte vrij gelijk is. Zoo bedraagt
het specifiek gewigt van het gas te UtrechtDelft, Dordrecht
en den Haag 0,400, terwijl zij hier evenveel bedraagt.
Dan is er nog gewezen op onzuiverheid van het gasdoch
dit kan bepaald worden tegengesprokentenzij soms een
spoor van ammonia. Zwavelwaterstof wordt er bepaald sedert
een reeks van jaren niet in aangetroffen. In iedere week
wordt het geproduceerde gasdoor een deskundige onderzocht
op lichtsterktespec, gewigtzuiverheid enz.
Eu wat nu de zaak zelve betreft. Spr. zou gaarne wen-
schen dat de commissie werd uitgenoodigd eens een rapport
op te maken betreffende den toestand der fabriek gedurende
de 15 jaar dat zij door de gemeente is geëxploiteerd met
bijvoeging eener nota van op- en aanmerkingen en noodig
geachte wijzigingen. Wanneer dat stuk is opgemaakt, dan kan
men het desgeraden geacht in handen stellen van den even
tueel te benoemen directeur en wanneer deze een paar maan
den in functie is geweest en het rapport heeft beoordeeld, dan
zal spreker, zoo noodig gaarne medewerken tot het benoemen
van commissarissen voor een enquête.
De heer van der Scheer kan zich ook niet met dit
vo( rstel van burgemeester en wethouders vereenigen en wel
om verschillende redenen. Hij vindt dit voorstel minder
vleijend voor de commissie van de gasfabriek. Ook meenthij,
dat zoolang de toestand der gasfabriek goed iser geen reden
voor het instellen van een enquête bestaat. Hij spreekt van
gasfabriek en niet van gasfabricatieomdat daaromtrent beter
een oordeel door den nieuw te benoemen directeur kan wor
den uitgesproken.
Daarenboven wat zal een enquête doen blijken. Dit, dat
de toestand óf goed óf minder goedóf slecht is. Is de
toestand goed, dan is het onderzoek overbodig en is hij min
der goed of slechtdan zal men ook rekening moeten houden
met den nieuw te benoemen directeur. Wil men bepaald
eene enquêtedan is spr. van oordeel dat die moet ingesteld
wordenna de benoeming van den nieuwen directeur.
De heer Duparc zegtdatwaar in het rapport wordt
gesproken van eene minderheid in de gascommissiespr.
alleen die minderheid heeft uitgemaakt. Nadat burgemeester
en wethouders met de commissie over de zaak hadden ge
confereerd is spr. tot de conclusie gekomendatals er slechts
de geringste twijfel bestaat bij dat collegieten aanzien van
de in alle opzigten goede werking der gasfabriekalles moet
worden gedaan om dien twijfel weg te nemen. Burgemeester
en wethouders mogen zelfs worden geacht regt te hebben op
onderzoek. Wel worden zij in het beheer der gasfabriek door
eene in de wet gegronde commissie bijgestaan, maar zij zijn
ten slotte toch het verantwoordelijke ligchaam. Dit moet wel
in het oog worden gehouden. Hij vraagt voorts welk kwaad kan
het instellen van een onderzoek doen Is de uitslag bevredigend,
des te beter, dan zal zelfs een cachet op de tegenwoordige wijze van
exploitatie zijn gedrukt. Blijkt het daarentegen, dat er inderdaad
gebreken zijn, zij het dan ook van minderen omvang, dan
zal men zich later hebben te verheugen over het besluit van
den raad tot het instellen eener enquête. De heer v. d. Scheer
heeft gezegd„Is de toestand goed dan is het onderzoek
onnoodig." Maar hoe kan men a priori wetenof alles goed
is Alleen een onderzoek kan dit leeren. Een bekend
spreekwoord zegtdat men zich in het twijfelachtige moet
onthouden. Hier echter meent spr. deze woorden te moeten
omkeeren. Zelfs geen zweem van twijfel mag er blijven be
staan over den goeden gang eener inrigting zóó belangrijk
als waarvan hier de rede is. Het zij spr. vergund op een
voorbeeld te wijzen. Weinige jaren geleden was er in deze
gemeente algemeene twijfel, of de Nieuwe Toren wel denzelfden
stand behield. De directeur van de gemeentewerken achtte
den twijfel ongegrond. Wat echter deed den raad? Om al
len twijfel weg te nemen gelastte hij het instellen van een
onderzoek. De uitslag was bevredigend; 'tbleek, dat de bij