Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van deu 10 November 1881.
De heer Duparc zeide daarbij dat een abattoir voor burge-
gemeester en wethouders zelfs eene aangename ontlasting
zou zijn.
Met het oog op dergelijke kwestie's zou een abattoir voor
burgemeester en wethouders eene zeer gewenschte zaak zijn;
zij zouden dan alle slagers naar die inrigting kunnen ver
wijzen, maar dit daargelaten. De voor bedoelde slagerij be-
noodigde vergunning is echter door het collegie indertijd niet
geweigerd met het oog op den welstand, daar de slagting
toch binnenshuis moet geschieden, maar omdat de inrigting
hen te klein voorkwam en zij oordeelden dat de verzoeker
zijn bedrijf half op straat zou moeten uitoefenenDat achten
zij ongewenscht. De hooge regering heeft echter dit motief
niet voldoende geacht, de weigering van burgemeester en
wethouders te niet gedaan en de gevraagde vergunning ver
leend. Wel een bewijs, dat zij niet gemakkelijk er toe over
gaat particuliere belangen zelfs in het algemeen te belem
meren. Men bedenke hierbij voorts wel, dat bij bedoelde
kwestie nog geenszins sprake was van verkregen regten, maar
dat dit welen in groote mate het geval zal zijnwanneer
men wil overgaan tot de oprigting van een abattoir, tot toe
passing van art. 4 der wet van 2 Junij 1875.
In verband met een en ander blijft spr. liet voorstel van
burgemeester en wethouders aanbevelen.
De heer Duparc meent, dat hij zoo even minder juist is
verstaan, waar hij sprak van de vleeschhal te Amsterdam.
Deze is opgerigt niet door de burgerlijke gemeente, maar door
de Israelietische gemeente. De slagers zijn niet verpligt, er
gebruik van te maken; maar zij doen het voor verreweg het
grootste gedeelte, omdat zij den last en de onkosten er van
ruim vergoed krijgen door den meerderen aftrek van hun
vleesch tegen verhoogden prijs.
Eindelijk nog dit: de strekking van het in 1879 door bur
gemeester en wethouders aangeboden voorstel wasgeen ver
betering der maatregelen voor de keuring van slagtvee dan
na de oprigting van een abattoir. Nu echter verklaren zij
zich tegen een abattoir, in hun stelsel dus ook geen verbe
terde keuring. En dit na de door een lid van het collegie
van dagelijksch bestuur zelf afgelegde verklaringdat de amb
tenaren thans met de keuring van het vleesch belastniet
voldoende voor hunne taak zijn berekend!
De heer de la Faille meent, dat er thans, nu de zaak
zoo van alle kanten is bekeken, weinig nieuws meer is bij
te brengen. Hij gelooft, dat allen het hierin vrij wel eens
zullen zijn, dat hier voor goed geld niet altijd goed vleesch
wordt geleverd. Hierin dient verbetering te komen, en nu
meent spr. dat men bij het nemen van maatregelen voor die
verbetering, niet zoo angstvallig de belangen in bescherming
behoeft te nemen van hen, die zich niet zoo verdienstelijk
tegenover het publiek hebben gemaakt en die zei ven niet
eens zijn opgekomen om hunne belangen te verdedigen. Hij
is bepaald van oordeel, dat men niet voor meer, maar voor
gelijk geld meerderen waarborg voor de deugdelijkheid van
het vleesch kan bekomen. Eene betere organisatie is hier
slechts noodig.
De Voorzitter dient met het oog op het vergevorderd
uur en de wenschelijkheid om ook nog sommige andere op
den raadsbrief vermelde punten af te doen eene motie in,
strekkende om de verdere behandeling der zaak tot eene vol
gende vergadering te verdagen.
Deze motieondersteund zijndewordt in stemming ge-
bragt en verworpen met 10 tegen 8 stemmenvoor stemden
de heeren Bruinsma Kuipers Plantenga van Eijsinga
RengersMinnema ButnaSuringar en Brunger.
De discussiën worden tengevolge dit besluit, heropend.
De heer Minnema Buma heeft voor de motie tot uitstel
der verdere behandeling gestemdomdat hij daardoor aan de
jongere leden van den Raad de gelegenheid wenschte te zien
gegevenom zich naar aanleiding van het nu reeds gevoerde
debat ter zake nog eens nader op de hoogte te stellen en
zich niet te behoeven uit te spreken dan na voldoend on
derzoek.
Overigens wil hij verklarendat hij niet voor het voorstel
van burgemeester en wethouders zal stemmen. Echter wil hij
daardoor niet geacht worden als voor het tegenwoordige reeds
de oprigting van gemeentewege van een abattoir alhier te
wenschen. Hij gelooft dat daarvoor de tijd nog niet is ge
komen en dat men hier eens moet afwachtende resultaten
der exploitatie en de verhoudiugen tusschen bestuur en be
langhebbenden die door bedoelde inrigtingen in groote steden
worden verkregen. De zaak moet echter niet van de agenda
worden geschraptneen zij moet eene hangende kwestie
blijven. Zij is te belangrijk om reeds nu finaal te worden
beslist.
De conclusie van het voorstel van burgemeester en wet
houders is hem te peremtoirte decisief.
D« heer Wiersma meent te moeten opmerken, dat uit
dat voorstel z. i. niet is te lezen, dat men nooit lot de op
rigting van gemeentewege van een abattoir moet overgaan;
kon men er dat uit lezen dan zou ook spr. zich tegen moe
ten verklaren. Neen alleen is er uit te lezen, dat men voor
het tegenwoordige niet tot die oprigting behoort over te gaan
en geenszins wordt uitgesloten, om er later, wanneer de
wenschelijkheid er van mogt blijken, toe over te gaan.
Nadat de heer Minnoma Buma nog had opgemerkt dat
hij het woord nooit" niet heeft gebruikt maar alleen heeft
opgemerkt, dat het voorstel van burgemeester en wethouders
hem te decisief is, omdat de raad, nu de conclusie van het
voorstel van burgemeester en wethouders aannemende ter
wille eener behoorlijke stabiliteit zijner in beginsel gedane
uitspraken, zeer moeijelijk binnen korteren of langeren ter
mijn zal kunnen overgaan om juist het tegendeel te voteeren,
wijzigt dit collegie zijn voorstel in dier voege, dat het luidt:
vooralsnog niet over te gaan tot het hier ter stede oprigten
van een abattoir van gemeentewege".
De heer de la Faille verklaart zich sterk tegen deze
wijziging. Waar sedert de indiening van het door den heer
Duparc en hem gedaan en door den raad aangenomen voor
stel 21/3 jaar is verloopen, meent hij, dat thans wel, vooral
nu het voor en tegen zoo breedvoerig is uiteengezet, een
definitief besluit kan worden genomen.
Nadat ten dezen nog eenige bespreking had plaats gehad
tusschen den Voorzitter en den heer de la Faille, merkt
de heer Duparc nog op, dat men bij eventuele verwerping
van het voorstel van burgemeester en wethouders geheel zal
staan voor *s raadsbesluit van 1879 en men dus van burge
meester en wethouders een plan zal hebben te wachten,
waarnaar zal kunnen worden beoordeeld in hoever de uit
voering er vanook met het oog op de finantiële krachten
der gemeentegewenscht is.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 en 24 November 1881.
153
Hierna wordt tot stemming over het voorstel van burge-
meester en wethouders overgegaan. Met 14 tegen 4 stemmen,
die van de heeren v. d. Scheer, van Sloterdijck, Duparc en
de la Faillewordt het aangenomen en diensvolgens be
sloten vooralsnog niet over te gaan tot het hier ter stede
oprigten van een abattoir van gemeentewege.
Op voorstel des Voorzitterswordt de behandeling van
het voorstel van burgemeester en wethouders tot het ver-
leenen van eervol ontslag aan mejJ. de Langeals leerares
aan de middelbare school voor meisjes aangehoudenzoomede
de benoeming vana. een lid der commissie van administratie
der stads bank van leeningb. eene voogdes en een voogd
van het nieuwe stads weeshuisen c. van twee onderwij
zeressen respectievelijk aan gemeenteschool nos. 8 en 10.
4. Benoeming van eene stads vroedvrouw.
Aanbevolen worden
1. S. Westerbaan, echtgenoot van R. Voerman, te Stad
en Ambt Delden
2. J. C. Vierdag te Groningen.
Mét algemeene (18) stemmen wordt eerstgenoemde be
noemd tot stads vroedvrouw zulks in de plaats van H. J
Olijvegeb. Bovekamp.
5. Benoeming van eene onderwijzeres aan gemeenteschool no. 8
Op de voordragt zijn geplaatst:
1. Johanna v. d. Heij te Leeuwarden;
2. Elisabeth Molenaar Witmarsum;
3. Trijntje v. d. Meulen Oosterwierum.
Eerstgenoemde wordt met algemeene (18) stemmen tot bo
venvermelde betrekking benoemd.
6. Benoeming van eene onderwijzeres aan gemeenteschool no. 10.
Voorgedragen worden
1. Fetje Elisabeth Zwanenburg te Leeuwarden;
2. Wijtske Catharina Postma Eibergen;
3. Andrieske Heslinga a Hallum.
Met algemeene stemmen 18 wordt eerstgenoemde tot boven
vermelde betrekking benoemd.
Met goedvinden der vergadering wordt nog overgegaan tot
behandeling van
Een voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging
van het heffings besluit voor het gemeentelijk vergunningsregt
voor den verkoop van sterken drank in het kleinovereenkomstig
de door den heer minister van binnenlandsche zaken gemaakte
opmerkingen
Dit voorstel strekt
a. artikel 2 van het besluit tot heffing van een vergunnings
regt op den verkoop van sterken drank in het kleinvastge
steld den 13 October 1881, te doen vervallen;
b. de eerste alinea van art. 13 van het sub a bedoeld be
sluit te doen vervangen door:
aDe belooning van ieder schatter en herschatter wordt
vastgesteld op ƒ2 voor de werkzaamheden voortvloeijende uit
iedere aanvraag om vergunning tot verkoop van sterken drank
in het klein."
Na eenige toelichting van den Voorzitter wordt conform
het voorstel besloten.
Niets verder te behandelen of voorgesteld zijnde, sluit de
Voorzitter de vergadering.
Vergadering van Donderdag 24 November 1881.
Tegenwoordig 18 leden.
Afwezig de heeren rar. W. J. v. Weideren baron Rengers,
burgemeester, mr. H. Wiersma en G. H. Hommes, de beide
eersten met kennisgeving.
Voorzitter de heer J. J. Bruinsma, oudste wethouder.
L De notulen van de vorige op 10 November j 1. gehou
den vergadering worden gelezen en goedgekeurd.
II. Wordt ter tafel gebragt:
1. Het rapport eener raadscommissie omtrent de begrooting
van het nieuwe stads weeshuis, dienst 1882.
De commissie stelt hierbij voor de ingediende begrooting
aan heeren voogden van het nieuwe stads weeshuis terug te
zenden, met uiinoodiging, om daarin onder de buitengewone
uitgaven nog op te nemen een nieuw artikel 32onvoor
ziene uitgaven", waarvoor een deel van het saldo b. v. ƒ25
kan worden geraamd.
Ter visie gelegd om in eene volgende vergadering te wor
den behandeld.
2. Een adres van de hoofdonderwijzeres der le bewaar
school alhier om verhooging harer jaarwedde.
In handen van burgemeester en wethouders gesteld ten
fine van berigt, consideratie en advies.
3. Eene missive van de firma Burke Co. te Parijs, hou
dende verzoek om vergunning tot het plaatsen binnen de
gemeente van 4 standpalen en 4 winkelhuisjes (kiosken).
Ten fine van beschikking in handen van burgemeester en
wethouders.
4. Eene aanbeveling ter benoeming van eene stadsvroed-
vrouw (vacature H. J. Olijve, geb. Bovenkamp).
Hierop zijn geplaatst
1. J. C. Vierdag te Groningen.
2. K. BoeligHesse te Andijk.
5. Twee voordragten ter benoeming van twee opzigters
bij de gemeentewerken.
Ter vervulling der vacatureontstaan door de bevordering
van den opzigter A. T. van Wijngaarden Jr. tot hoofdopzig-
terworden voorgedragen
1. K. L. Faber Jzn. te Deventer.
2. J. D. Moele Bergveld te Nijmegen.
3. K. Tromp te Franeker,
en van die, ontstaan door het verleend eervol ontslag aan
den opzigter T. G. F. Anken:
1. R. K. de Boer te Echteld.
2. W. Geursen te Franeker.
3. M. Buwalda te Leeuwarden.
G. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot vast
stelling der voorwaarden te verbinden aan de concessie tot
aanleg van een stoomtramweg.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders op een ver
zoek van den heer G. Rokerhoofd der gemeenteschool no.
4tot ontbinding van het huurcontract van zijne woning.
De conclusie van dit voorstel luidt:
te besluiten
a. voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde
staten, de huurovereenkomst, aangegaan den 12 Mei 1880,
geregisteerd den 12 Mei 1880, met den heer G. Roker, hoofd
der gemeenteschool no. 4, met ingang van den 12 Mei 1882
te ontbindenmet bepaling dat de daarop vallende kosten
komen ten laste van den heer Roker voornoemd