mm -va»-» 160 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 8 December 1881. een extra voordeel zou hebben erlangd en op die vraag moet zeker wel een pertinent ontkennend antwoord worden gege ven Waar de opbrengst der bruggen afhangt van den waterstand en het scheepvaart verkeer, is de overeenkomst tot verpachting van die opbrengst voor de pachters een kans contract; voor de gemeente is zij en behoort zij dit niet te zijn. De gemeente moet door de verpachting zeker zijn om trent de pacht en is zij dit nietdan treft de verpachting geen doel en is de overeenkomst ook voor de gemeente een kans-contract en wel met uitsluitend onvoordeelige kansen. Door die eenvoudige redenering zal het den raad zeker dui delijk worden, waarom burgemeester en wethouders met geen voorstel van andere strekking voor den dag konden komen. Wil men echter toch met het oog op den geldelijken toe stand der pachters eenige vermindering van pacht toestaan en daardoor den borgen laten toekomen een don gratuitdie door niets anders kan worden gemotiveerd dan door den finantieelen toestand der pachters in verband met den lagen waterstand en de minder drukke scheepvaart beweging, wel nu, voor burgemeester en wethouders bestaat er z. i. dan geen reden om zich bepaaldelijk daar tegen te verzetten. De raad zal dan de verantwoordelijkheid op zich nemenniet het col- legie. Alleen meent hij er op te moeten wijzendat er casu quo een gevaarlijk precedent zou worden ge steld Immers, hoe dikwijls gebeurt hetzelfde in andere gevallen. Hoe menig aannemer moet bij een door hem aan genomen werk bijleggen, omdat hij bij zijne berekening een onwillekeurig verzuim of eene misstelling heeft begaan ofwel omdat er zich omstandigheden hebben voorgedaan, die, hoe wel buiten zijne schuld, hem belangrijke schade hebben be rokkend. Dusdanige gevallen zijn geheel gelijk te stellen met het onderwerpelijke. De gemeente moet echter èn bij ver pachting èn bij aanbesteding behoorlijk gedekt zijnomdat dit juist het doel van verpachting en aanbesteding is. Spr. wil echter herhalen, dat voor zoover de raad in deze eene welwillendheid mogt willen bewijzen, hij zich daartegen geenszins zal verzetten. Zelfs wil hij verklaren, dat ze in dezen goed geplaatst zou kunnen heeten. Het doel dat hij met het gesprokene beoogt is slechts om te doen uitkomen dat van burgemeester en wethouders geen ander voorstel, dan zij hebben ingediend, kon worden ver wacht en dat, zoo de raad in dezen eene welwillendheid wil bewijzen, niet het collegie van dagelijksch bestuur, maar hij zelf daarvoor verantwoordelijk is. De Voorzitter had zich liever niet in deze discussie ge mengd om den schijn te vermijden van te willen reageren te gen een raadsbesluit dat indertijd min of meer bij verrassing tegen zijn zin is genomen. Hetgeen door den heer Wiersma is gezegd noopt hem echter te verklarendat hij voor zich gaarne eene gunstige beschikking op het adres had willen voorstellenmaar toch geene andere dan eene afwijzende con clusie mogelijk acht. Men heeft immers het beginsel van gaardering, dat door bur gemeester en wethouders op grond van langdurige ervaring werd voorgestaan, verworpen en dat van verpachting gekozen met het oog op de gewenschte zekerheid der opbrengsten. Spr. echter acht de verpachting van belastingen minder een zaak van beginsel dan van opportuniteit en acht de toepas sing in dit geval ten eene maal verkeerd. Spr. wil niet gewagen van de wettelijke bezwaren omdat êr gevallen zijn waarin verpachting van belasting inderdaad aanbeveling verdient, maar hier waar de gemeente in den regel staat tegenover weinig ontwikkelde en minvermogende pachters sluit zijgelijk de heer Wiersma reeds zeide een kanscontract, maar waarbij de nadeelige kansen zijn voorlie den die slechts weinig te missen hebben. Spr. betwijfelt evenwel ten zeerste of verpachting wel wer kelijk voor de gemeente voordeelig is. Hij acht het bepaald raadzaam, dat de gemeente de kansen omtrent eene voor- deelige of nadeelige opbrengst der bruggen draagt en in ieder geval onraadzaam om die kansen over te dragen op men- schen, die weinig bevoegd zijn om over de opbrengst te oor- deelendie bij de moeijelijkheid om een behoorlijk bestaan te vindenalligt verlokt worden groote aanbiedingen te doen en die bij teleurstelling in hunne verwachtingen, de borgen voor de gevolgen moeten laten zitten. Zoo iets acht hij hoogst verderfelijkook uit een moreel oogpunt. Waar de raad echter eens verpachting heeft gewild, daar moet hij thans ook zijne consequentie doorvoeren en de ver zoeken om vermindering van pacht afwijzen. Het zou spr. echter zeer verheugen indien de raad wou terugkeeren op den eens ingeslagen weg en op nieuw tot gaardering mogt kun nen besluiten. Dit zou zich vooral ook hierom aanbevelen omdat dan ook beter controle op de brugwachters kan wor den uitgeoefend dan bij verpachting. Men zal dan ieder, die niet behoorlijk aan zijne verpligtingen voldoet kunnen afzetten. Spr. gelooft dat men in deze minder moet hechten aan een oogenschijnlijk geldelijk voordeel, aan een voordeel, waarvan indien het bestaat, de mindere man de dupe wordt. Eindelijk meent hij, dat bij aanneming van het amende ment van den heer Brunger, de raad een gevaarlijk antece dent zal stellenwaarom hij zich tegen dat amendement zal verklaren. De heer dö la Faillö wil kortelijk motiveren, waarom hij het amendement van den heer Brunger heeft ondersteund, Geenszins is hij door de moeijelijkheid waarin men thans ver keert, overtuigd, dat verpachting der bruggen in principe is te veroordeelen. Niet alleen is voor beoordeeling de tijd van verpachting nog te kort, maar ook de motieven, die inder tijd zijn bijgebragt voor de wenschelijkheid van verpachting zijn zeer gewigtig. Hij wenscht slechts even te herinneren hoe er toen op gewezen is, dat men bij gaardering de brug wachters in groote verzoeking brengt, dat men ze als het ware plaatst tusschen hunne beurs en hun geweten. Dit en meer andere motieven zou het spr. doen betreuren indien de raad, in overeenstemming met den door den Voorzitter ge- uitten wensch nu reedsnu er nog maar zoo weinig tijds is verloopen na het principieel besluit tot verpachting der brug gen, op dat besluit terug kwam. Iets anders is het waar hij op de utiliteitsgronden door den heer Brunger aangegeven thans den pachters eenige tegemoet koming toekent. Dit acht spr. zelfs wenschelijkomdat men hier te doen heeft met mensclien, die misschien door gebrek aan ondervinding en door de zucht om op eerlijke wijze hun brood te verdienen, zijn verleid hooger pacht te bieden dan zij nu blijken te kunnen betalen. De heer Brunger heeft geen plan om hetgeen door den Voorzitter in het midden is gebragt te beantwoor den, maar meent slechts te moeten opmerken, dat hij zooeven niet, gelijk de heer Wiersma beweerde, heeft Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden," van den 8 December 1881. 101 gezegd, dat hij zich over de conclusie van het voorstel van burgemeester en wethouders heeft verwonderd. Hij heeft gezegd, dat hij die conclusie gaarne anders had gewenscht. terwijl hij dien wensch grondde vooral op den bijzonder lagen waterstand, waardoor zich dezen zomer heeft gekenmerkt. De lieer Wiorsma doet opmerken, dat de Voorzitter is begonnen met de verklaring, dat hij liever niet over deze zaak had willen sprekenom den schijn niet op zich te laden van te willen reageren tegen een eens genomen raadsbesluit. Ook spr. wenscht niet den schijn aan te nemen van te willen napleiten voor het bedoelde raadsbesluit, maar waarde Voor zitter dat besluit aan eene \rij zware critiek heeft onderwor pen aan een critiekwaaruit zich een debat omtrent de wenschelijkheid van gaardering of verpachting zou kunnen ontspinnenmeent hij de argumentenwaarmede hij zich niet kan vereenigente moeten beantwoordenvooral ook omda; de proef der verpachting, met het oog op den korten duur er vau, niet voldoende is te achten. De Voorzitter heeft een kanscontract als waarvan in dezen sprake is, gelijk gesteld met eene speculatie ten voordeele der gemeentekas. Dit is niet het geval. Vooral in dezen is het geen speculatie ten bate der gemeentekas. Verpachting en aanbesteding zijn een voudig maatregelen in het belang eener goede comptabiliteit, van een goed financieel beheer der gemeente. Zij strekken om zicli zooveel mogelijk te vergewissen van de inkomsten der gemeente, ten einde de uitgaven daarnaar te kunnen regelen. Ging het beweren van den Voorzitter op, dan zou iedere verpachting zijn af te keuren. Niet alleen zou dan de verpachting der bruggen alleen ongewenscht zijnmaar ook die b.v. van de marktgeldenvan de havengelden enz.want ook deze zouden dan zijn eene speculatie ten bate der ge meentekas. Waar hij zooeven heeft gezegd, dat bovendien vooral in deze geen sprake van eenige speculatie kan zijn, wil hij in herinnering brengen, de wijze waarop de verpach ting der hier bedoelde bruggen is tot stand gekomen. Toen burgemeester en wethouders voor de uitvoering van 's raads besluit tot verpachting der bruggelden stondenwerd van de brugwachters in het algemeen de klagt vernomendat zij door de beoogde maatregel op een gegeven moment broode loos zouden worden. Om dit te voorkomen deden zij het verzoek 0:11 de bruggen onderhands te mogen pachten en boden zij aan als pachtsom te betalen de gemiddelde opbrengst gedurende de vijf laatste jarenna aftrek natuurlijk van het geen door hen als gaarders werd genoten. Burgemeester en wethouders meenden in zoover in dit verzoek te moeten tre den, dat zij beloofden den raad een voorstel te zullen aan bieden, waarbij den verzoekers althans voor het eerste jaar, de pacht der bruggelden tegen bedoelden prijs onderhands werd gegund. Burgemeester en wethouders eischten dus geen hoogeren pachtprijs, maar een pachtprijs in gemeen overleg met de belanghebbenden gesteld en gebaseerd op de opbrengst gedurende de laatste vijf jaren. Toen het collegie intusschen echter bleek, dat de bruggel den gedurende de drie laatste jaren nog al belangrijk minder waren gewé.sfc dan de twee daaraan voorafgaande, heeft het gemeend dat een pacht, berekend naar de gemiddelde opbrengst gedurende de vijf laatste jaren eigenlijk nog te hoog was en heeft het niet geaarzeld den raad voor te stel len de gemiddelde opbrengst der drie laatste jaren als pacht prijs te bepalen. Wel een bewijs dat burgemeester en wet houders in dezen niet hebben toegegeven aan eenige specu latiezucht. Wel is het contract met de tegenwoordige pach ters een kanscontract, maar dat contract baseert zich op gemeen overleg, op den wederzijdschen wensch, om den pachters brood te laten verdienen en de gemeente geen schade te laten lijden. Wel is het nu gebleken, dat door buiten gewone omstandigheden het eerste niet volkomen is gelukt, maar daardoor is het karakter, dat deze verpachting heeft, niet veranderd. Spr. laat daar de juistheid van de door adressanten bijgebragte cijfers. Van meening, dat de Raad niet op eenzijdige gegevens mag afgaanwil hij slechts consta teren, dat zij zoo zijn gegeven. Naar zijn oordeel heeft er eigenlijk nog geen verpachting der bruggelden in den zin als daaraan in den regel wordt gehechtplaats gehadDe onderhandsche gunning der bruggelden aan de vroegere gaarders is mede een overgangsmaatregel, in ie'1 al geen speculatie ten bate der gemeentekas en ten nadeele van menschen, die zoo weinig hebben te verliezen. In verband met dien gang van zaken komt het hem voor, dat het voorstel van den heer Brunger wel eenige ondersteuning zou kunnen verdienen. Het zou spreker echter bepaald leed doen, dat de raad nu reeds terugkwam op zijn principieel besluit tot verpachting der bruggelden. Dit besluit is volgens den Voorzitter min of meer bij verrassing genomen, hetgeen hij zich niet herin nert, maar daaraan is toch zeker wel eene behoorlijke uiteen zetting der motieven van beide kanten voorafgegaan. Men vergete ook niet, dat, komt men op bedoeld besluit terug, men dan het geheele stelsel van verpachting en aanbesteden moet verlaten, een stelsel, dat spr., met het oog op eene gewenschte zekerheid omtrent den finantiëlen toestand der gemeente, ten zeerste aanhangt. Hierna wordt het amendement van den heer Brunger in stemming gebragt en verworpen met 16 tegen 4 stemmen. Vóór stemden de heeren Wiersma, Brunger, de la Faille en Dirks. Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen en alzoo besloten, verzoeken der brugwachters om vermindering van pacht te wijzen van de hand. 10. Rapport der betrokken raadscommissie tot onderzoek der begrooting van het nieuwe stads weeshuisdienst 1882. De commissie stelt hierbij voor, om de ingediende begroo ting aan heeren voogden van het nieuwe stads weeshuis terug te zenden met uitnoodigingom daarin onder de buitenge wone uitgaven nog op te nemen een nieuw artikel 32 „Onvoorziene uitgaven", waarvoor een deel van het saldo, b. v. ƒ25, kan worden geraamd. De heer van Sloterdijck veroorlooft zich naar aanleiding van de voorgestelde conclusie eene vraag tot de commissie te rigten. In het reglement omtrent het bestuur der instelling komt o. a. de bepaling voor, dat de begrooting wordt iuge- rigt naar door den gemeenteraad te verstrekken bepalingen of voorschriften. Nu zou hij gaarne willen wetenof er werkelijk een model bestaat, en zoo ja, of het dan niet beter zou zijn om eerst dat model te wijzigen in voege als men dat wenscht, om daarna de stukken aan het weeshuisbestuur tot wijziging terug te zenden. De heer Suringar deelt hierop mede, dat er in vroeger jaren over het bedoelde model met het weeshuisbestuur is gecorrespondeerd, doch zonder het gewenschte resultaat. Toen heeft men dezerzijds de zaak laten rusten, tot dat men ten

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1881 | | pagina 3