162 Verslag der iianfleiingen \an den gemeenteraad te Leeuwarden,' van den 8 December 1881. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 8 December 1881. 163 vorige jare op eenige woeijelijkheid in de toepassing stuitte. Daaraan is het weeshuisbestuur welwillend te gemoet geko men door het aanbrengen van de dezerzijds verlangde wijzi ging en door te kennen te geven dat het zich voorstelde bij het indienen der volgende begrooting van den post van onvoorziene uitgaven een ander gebruik te maken meer over eenkomstig deze zaak. Het weeshuisbestuur schijnt echter de toen gegeven verzekering onwillekeurig te hebben verge ten althansde thans in behandeling zijnde begrooting geeft daarvan blijk. De commissie heeft daarom gemeend, aan het reeds vroeger opgemerkte te moeten herinneren en stelt daarom terugzending der stukken voor. Ofschoon het trou wens genoegzaam uit het vorenstaande blijktwil hij nog verklarendat er geen bepaald model weeshuis-begrooting bestaat Hierna wordt conform de door de raadscommissie voorge stelde conclusie besloten. Met goedvinden der vergadering wordt alsnu in behande ling genomen. 11. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot het rerleenen van vergunning aan het rijk tot plaatsing van cais sons en compagnieskarren op het terrein van den ouden versch- water vijver. De conclusie van dit voorstel strekt om te besluiten: voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten burgemeester en wethouders te magtigen aan het rijk tot wederopzegging vergunning te vergunning te verleenen tot plaatsing op het terrein van den verschwatervijver bij het kruithuis in de open lucht van drie patroon-caissons en vijf tien compagnieskarren onder voorwaarde o. dat voor het gebruik van den voorschreven grond, als erkenning van het eigendomsregtzal moeten worden betaald eene retributie van één gulden 'sjaars; b. dat de kosten voor het verplaatsen der leuningen langs de brug en het maken van grootere deurswijdte aan den in gang van het rasterwerkzoomede de kosten van zegel en registratie van het contract ten laste van het rijk komen. Nadat de Voorzitter eenige inlichting had verstrekt om trent de soliditeit der brug ter plaatsezulks naar aanleiding eener vraag van den heer van Eijsinga, wordt zonder hoofde lijke stemming conform vorenvermelde conclusie besloten. 12. Voortzetting der behandeling van het voorstel van bur gemeester en ivethouders tot voorloopige vaststelling van den staat van waterstaatswerken De heer van Sloterdijck wenscht bij de algemeene be schouwingen iets in het midden te brengendat niet alleen de reclames, maar den geheelen staat regardeert. Hij heeft zich afgevraagd wat is het criterium voor plaatsing op den staat De beantwoording van die vraag heeft hij bij het nagaan van dien staat niet kunnen verkrijgen, vooreerst, om dat hieraan iedere toelichting ontbreekt en ten anderen de wijl hij stuitte op de moeijelijkheid om zich de op den staat vermelde voorwerpen behoorlijk voor den geest te brengen eenvoudig omdat hij niet zóó bekend is met alle stegen, sloppen, slootenduikers enz. Hij heeft toen het oog geslagen op de reclames en vooral op het daaromtrent door burgemeester en wethouders verstrekt adviesof misschien ook daaruit eenig licht zou zijn te putten. Ook daarin is hij echter teleurge steld. Noch uit de reclames noch uit het advies van burge meester en wethouders kon hij gegevens trekken tot bepaling van bedoeld criterium. De motieven van de adviezen op de reclames zijn toch al te wisselvallig. Hier motiveren burgemeester en wethouders hun advies tot toewijzing der reclame omdat gebleken zou zijn dat het be trokken voorwerp particulier eigendom is daar verstrekken zij advies tot roijement van een steegomdat er slechts één pand in uitkomt en zij dus den schijn heeft particulier eigen dom te zijn en elders leidt de overweging dat eene steeg enkel tot uitgang dient vanzij het ook meerdere particu liere erven, tot een advies in anderen zin in een ander geval strekt weder de belending aan een publiek eigendom tot mo tief voor een ongunstig adviesomdat het betrokken voor werp door belending geacht zou kunnen worden voor gemeene dienst van allen bestemd te zijn. Spr. blijft door een en ander in twijfel, terwijl hij ook geenszins de juistheid van al die motieven kan deelen vooral niet datin de laatste plaats door hem vermeld. Immers al is een particulier eigendom belendende aan een ter openbare dienst bestemd voorwerp, daarom verandert dit het karakter van dat voorwerp toch niet. Volgens het advies van burgemeester en wethouders zou men echter tot die meening moeten komen. Ook het motief in het tweede door spr. aangehaald geval door burgemeester en wethouders bijgebragtis niet zuiver. Immers voor stegen waarin slechts 1 pand uitkomtwordt tot toewijzing geadvi seerd terwijl ten opzigte van stegen waarin 34 of meer woningen uitkomen afwijzing wordt voorgesteld. Dergelijke motieven zijn te zwevend en ongeschikt, om daar uit een oordeel omtrent bedoeld criterium te putten. En nu wenscht spr. te wijzen op het motief, dat de Sta ten tot de vaststelling van het provinciaal reglement heeft geleid. Dat motief is, voor zoover spr. heeft kunnen nagaan, de wenschelijkheid om een bepaalde regeling te hebben van het onderhoud van alle voorwerpendie ter gemeene dienst allen bestemdniet door het rijkde provincie of door waterschappen worden beheerd of onderhouden m. a. w. om te regelen het onderhoud van alle publieke voorwerpendie door particulieren of de gemeente worden onderhouden. Het brengen op den bij het reglement voorgeschreven staat is dus eene kwalificatie der voorwerpen van te zijn bestemd voor den. publieken dienst en nu meent spr.datwaar dit het geval ismen hoogst spaarzaam moet wezen met het brengen van voorwerpen op dien staat. Wat toch zal het ge val worden Door bedoelde kwalificatie zullen al de op den staat vermelde voorwerpen komen te vallen onder art. 230 der gemeentewet en worden gerekend onder diewaarvan het onderhoud behoudens bestaande wettige verpligtigen van an deren komt ten laste der gemeente. Hoewel het nu nog niet is uitgemaaktvreest spr. tochdat er op den staat meer is vermelddan strikt noodig is. Op hem maakt de staat al thans den indruk alsof daarop bepaald te veel is vermeld. Het is hem niet mogelijk te preciseren omdat daarvoor een lang durig en naauwkeurig onderzoek wordt vereischt. Toch wenscht hij een enkel voorbeeld bij te brengen. Op den staat is ver meld de toegang tot de bewaarschool op de Tuinen daar tegen is gereclameerddoch burgemeester en wethouders ad viseren de reclame af te wijzen omdat niet het bewijs is ge leverd dat men hier heeft te doen met een particulier eigen dom. En tochzegt spr.is het hier een toegang uitsluitend ten behoeve van een particulier huis en zoo zijn er meerJ Maar nu de gevolgenDe gemeente heeft die voorwerpen eenmaal op den staat gebragtnu volgt een niet voldoend onderhoud, op wie rust dan de^onderhoudslastNiet het reglement geeft hierop een antwoordmaar de gemeentewet die bepaalt dat het onderhoud van voorwerpen ten publieken dienste, is een gemeentelast, voor zoover op anderen geen wettelijke verpligting daartoe rust. Spr. vreestdat men zich ter zake van vele op den staat vermelde voorwerpen niet ge noegzaam heeft gesécureerd of eren zoo jawelke titels van onderhoudslast bestaan. Hij is van oordeel dat na het vermelden~op den"staatmen ten opzigte van veel voorwerpen nooit iets van zoodanige titels zal vernemen. Nu is het misschien nog mogelijk iets op te diepen en te bewijzen, raaarals de staat eenmaal in het leven is geroepen en de gemeente door het vermel den daarop verschillende voorwerpen heeft gekwalificeerd als ten publieken dienst te zijn bestemd, dan zal het zeker hoogst moeije- lijk zijn particuliere onderhouds-last aan te toonen en zal die last alligt op de gemeente komen te rusten. Spr. is daarom huiverig, zijne stem te geven aan het voorstel tot vaststelling vau den staatofschoon - hij erkent dat zoodanige vaststelling wordt vereischt, omdat men moet voldoen aan het provin ciaal reglement. Hij kan geen bepaalde voorstellen doen of maatregelen aangeven, maar op hem maakt de staat den in druk alsof daarop te veel is vermeld, meer dan volgens de strikte bedoeling van het provinciaal reglement wordt vereischt. De heer Suringar verklaart, dat hij in hetzelfde geval verkeert als de heer van SloterdijckOok hij is overtuigd dat er op den staat veel is vermeld dat werkelijk privaat eigendom isgetuige o. a. de vele reclames. Hij zou daarom wel wenschen dat er nog tijd was om de zaak nog eens na te gaan want wordt men thans geroepen den staat vast te stellen dan zal de raad zich bepaald bloot stellen verschil lende particuliere eigendommen ten onregte te verklaren als ten publieken dienst bestemd te zijn. Komt men tot de be handeling van de reclames, dan zal spr. naar hij zich voor stelt, het voldingend bewijs leveren, dat althans één steeg geheel ten onregte op den staat is vermeld. Hij zou dus nog wel eenig uitstel van de behandeling dezer zaak wenschen en tevens gaarne ziendat er een nader on derzoek werd ingesteld van de gronden die tot de plaatsing op de lijst en van de motieven, die tot afwijzing van ver schillende reclames hebben geleid. De Voorzitter zegt, dat er in de geleverde beschouwin gen veel grond van waarheid is gelegen. Burgemeester en wethouders gevoelen zelf dat het geleverde werk aanleiding tot critiek oplevert, hoewel er moeite genoeg aan is besteed. Spr. herinnert d<; burgemeester en wethouders primitief bij het opmaken van den eersten staat zich uitsluitend be paalden tot die voorwerpen, waaromtrent vast stond, dat zij ten publieken dienst zijn bestemd. De staat verkreeg daardoor een meer beperkten omvang, hetgeen gedeputeerde staten aanleiding heeft gegeven hem als onvolledig te beschou wen en ter aanvulling aan het gemeentebestuur terug te zen den. Burgemeester en wethouders hebben toen een suppletoi- ren staat opgemaakt en daarbij een anderen weg ingeslagen als zij eerst vermeenden te moeten bewandelen. Allesook datwaaromtrent twijfel bestonddoch dat min of meer het ka rakter had van te zijn bestemd ten publieken dienst, is toen op den staat gebragt, in de veronderstelling, dat zoo iets ten onregte was vermeld, daartegen wel zou worden gerecla meerd en die reclames dan wel tot zuivering van den staat aanleiding zouden geven. De gemaakte veronderstelling is echter gebleken minder juist te zijn. Wel zijn er een aan tal reclames ingekomendoch niet van dien aard als men had verwacht. Niet alleen toch moet een groot deel der reclames als op ongezegeld papier gesteld, ter zijde worden gelegd, maar de overblijvenden zijn nog zoo ongemotiveerd, dat men er weinig meê kan doen. Naar spr. meent zijn er slechts vier of vijf zóó gemotiveerd, dat zij tot grondslag kunnen strekken voor een goed omschreven voorstel. Hij wil toegeven, dat het resultaat van een en ander zal zijn, dat, komt de staat al tot stand, deze toch weinig aan het beoogde doel zal beantwoorden, doch hij voor zich vreest niet van de vaststelling van den staat dat groote nadeel, hetwelk wordt gevreesd door de heeren van Sloterdijck en Suringar. Hij toch meentdat het vermelden op den staat van voorwerpen aan particulieren in eigeud »m behoorende, geenszins eigendomsregten doet verloren gaan. Het gaat toch niet aan, eigendomsregten op te heffen door eenige» maatre gel van publiek gezag, terwijl het aan den anderen kant niet opgaatom op de gemeente een onderhoudslast te schuiven van omvang als door den heer van Sloterdijck bedoeld. De staat is niet meer dan eene handleiding voor wijziging vat baar en die ten allen tijde kan worden herzien, ook zelfs na de vaststelling door Gedeputeerde Staten. Men zal dus van tijd tot tijd voorwerpen op- en van dien staat kunnen bren gen al naar gelang de gevorderde bewijzen of een voorwerp al dan niet voor den publieken dienst bestemd is, worden ge leverd. In die gevallen waarin de bijzondere onderhoudslast niet bewijsbaar is zal ten slotte de gemeente volgens de wet in het onderhoud moeten voorzien, doch al moge dit in som mige opzigten bezwarend zijn, toch zal ten slotte een meer geordende toestand worden geschapendan diewaarin wij thans ten opzigte van vele publieke werken verkeeren. Mogt het door den heer Suringar geopperde denkbeeld, om de behandeling der zaak nog eenigeu tijd uit te stellen ondersteuning vindendan verwacht spr. in dien zin een bepaald voorstel. De heer van Sloterdijek neemt de vrijheid te verschillen van de meening des voorzitters in opzigt tot de beteekenis van den staat. De voorzitter heeft gezegd dat hij niet die gevolgen vreesde, waarop door spreker is gewezen, en wel, omdat de staat ten allen tijde voor wijziging of herziening vat baar is. Hij moet er echter uitdrukkelijk op wijzen dat die gelegenheid tot wijziging of herziening niet ougedaan maakt de door de vaststelling van den staat door het gemeentebe stuur zelve gegeven verklaringdat die en die voorwerpen zijn bestemd ter publieke dienstter gemeene dienst van allen. Eu tien heeft. De voorzitter staat wordt zegt spr., het beteekent wat, wanneer men bij kwes- een stuk van zijn tegenpartij zelf afkomstig in handen heeft de goede bedoelingwelke met den beoogdop den voorgrond gesteld en aange toond dat het collegie van burgemeester en wethouders, door eene uitvoerige behandelingdie bedoeling in de hand heeft willen werken. Hij heeft er op gewezen hoe die bedoeling onberispelijk iswijl ze meer regelmaat in het onderhoud van publieke voorwerpen zal brengen. Ook spr. wil die goede bedoeliug gaarne erkennen. Ook hij gelooft dat de kwesties omtrent het onderhoud van ver schillende voorwerpen zullen verminderen, maar, en hierop moet hij wel nadrukkelijk wijzenten wiens koste zal die

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1881 | | pagina 4