32 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 27 April 1882. toch nog niet zijn beslist. De verordening, die de raad dan zou vaststellenmoet aan ged. staten worden medegedeeld, en indien deze haar in strijd met de wet achten en de koning haar, op het advies van ged. staten, vernietigt, dan zal'sraads uitspraak toch niet hebben gebaat. Wil de raad zekerheid hebben van zijne bevoegdheid, hij stelle eene verordening vast; de uitslag der beoordeeling, die zij dan van hoogere administratieve magt heeft te ondergaan, zal het criterium van 's raads bevoegdheid zijngeenzins echter zal dit het geval zijnindien de raad zich-zelf een brevet van bevoegdheid gaat ▼erleenen. Toch zal spr. zich niet tegen het instellen eener commissie verzetten, omdat hij daarin het middel ziet, bij den raad eene zaak levendig te houden, wier verwezenlijking hij voortdurend ten zeerste in het algemeen belang acht, omdat die zaak zoo doende nog niet van de agenda van den ïaad zal worden verwijderd. Door den heer Wiersma zijn tegen het voorstel, zooals het is geformuleerd, bezwaren ingebragt, die spr. niet gegrond acht. Juist de wenschelijkheid van de oprigting van een ge meentelijk abattoir moet op den voorgrond worden gesteld. Indien toch de raad, ook bij nadere overweging, van die wenschelijkheid niet blijkt te zijn overtuigd, kan de vraag omtrent 's raads bevoegdheid veilig achterwege worden ge laten. Die vraag het eerst te stellen, zou onpractisch zijn. De raad is niet een debating-clubwaar men bij elkander komtom het een of ander vraagstukal of niet aan de orde van den dag, te behandelen, maar hij vergadert om zaken af te doenwier uitvoering noodig of wenschelijk ishij is niet ditór, om in het abstracte zaken te bespreken. Op die wijze zou de raad de behandeling van nog tal van andere kwestiën kunnen aan de orde stellen, zonder dat daarvan eenig het minste practisch gevolg ware te verwachten. Hij acht de wijze van formulering van het voorstel van den heer de la Faille dan ook bepaald rationeel. Onderzoek eerst van de wenschelijkheid en daarna van de uitvoerbaarheid waarin mede de vraag naar 's raads bevoegdheid is gelegen. De heer Bruinsma wenscht de wenschelijkheid niet voorop te hebben gesteld. Wanneer men alleen daarmede te doen had, dan zou men van zeer vele zaken het wen- schelijke kunnen uitspreken. Vraagt men toch is dit of dat wenschelijkdan zou men velezoo niet alle vragen gerust met ja moeten beantwoordenomdat het alligt eene verbete ring van het een of ander zou medebrengen. Die toestemmende beantwoording zou echter niets batenvoor en al eer niet zou zijn uitgemaaktdat de zaak uitvoerbaar is. Wat geeft het toch, dat men de wenschelijkheid van het een of ander uitspreekt, indien het toch blijkt onuitvoerbaar te zijn. Niets immers en daarom acht hij het bepaald noodig, dat voorop worde gesteld een onderzoek naar de bevoegdheid. De heer Oosterhoff is het eens met den heer Duparc dat de raad niet is of moet worden een debating-club, waarin alle kwestiën van den dag worden behandeldmaar juist daarom wenscht hij eene vraag te rigten tot den geachten voorsteller en wel deze of hij van meening is dat voor het nader onderzoek thans gegevens of argumenten aanwezig zijn, welke bij de vroegere behandeling der zaak in November ten vorigen jare of ook wel vroeger, niet zijn te berde gebragt; gegevens, die regt geven tot de veronderstelling, dat de raad thans tot eene andere zienswijze zal worden gebragt dan die, welke hij voor eenige maanden, in November j.l. oml helsde. Alleen danwanneer daaromtrent bepaalde overtuiging J bestaat, heeft het voorstel van den heer de Ja Faille z. .11 reden van bestaan. De heer de Ia Faille begint met te zeggen, dat hij nili regt vat de redenering van den heer Wiersma, volgens well4 eene omkeering der beide punten voor dat geachte lid ys|| zoo groot gewigt zijn. Voor spreker is de orde der puntJj vrij onverschillig, omdat ze toch bij elkanderbehooren. Illl eene punt is z. i. niet van het andere te scheiden; het '1 vult het andere aan. De zaak wordt in het algemeen besprl j ken, maar bij die bespreking treedt in de eerste plaats ,1 den voorgrond de wenschelijkheid en daarna de bevoegdheifl Aan de heeren Oosterhoff en van Eijsinga wenscht spr. I antwoordendat vooral een onderzoek naar den toestand v U de slagerijen en het vleeschverbruik hier ter stede meerlicS over de kwestie van het abattoir moet verspreiden. De heer Duparc heeft er op gewezendat de raad niet I een debating club, ook hij beaamt dit. Waar de raad ecll ter overtuigd is èn van de wenschelijkheid èn van de bevoeg* heid daar heeft men, naar hij meent, slechts nog maar ni|| schrede te doenom ook tot de uitvoering te komen. Het heeft hem genoegen gedaan, dat door den heer Oosterlul de vraag is gedaan, of er thans meer licht is dan in Novemlxl Ofschoon de omstandigheden dezelfde zijn geblevenmeent li I die vraag bevestigend te kunnen beantwoorden. Men verge: I niet, dat in Nov. j.l. werd besloten om vooralsnog niet over 11 gaan tot de oprigtiug van gemeentewege van een abattoi I Uit dat „vooralsnog" blijkt, dat men toen omtrent de zaal nog niet voldoende was ingelicht en dat er thans dus nog w degelijk licht is te ontsteken. De heer Duparc heeft bij vorige gelegenheden welspreken genoeg aangetoond en bewezen, dat de in dezen bedoelde be voegdheid bestaat. Omtrent dat punt zal wel weinig meer zij bij te brengen, maar wel zal er omtrent de kwestie zeh nog meer licht zijn te bekomen door gegevens van elders ei door het nagaan van den actuelen toestand van de keuriu van het vleesch dat hier geslagt wordtdoor het nagaan va: den invoer en van de controle enz. enz.allen punten waa omtrent de commissie den raad zeer goed zal kunnen voor lichten. Met het oog op die punten kan spr. de vraag va: den heer Oosterhoff gerust toestemmend beantwoorden. De heer Wiersma wilwaar het den heer de la Faille nie regt duidelijk is, waarom hij omkeering der volgorde wenscht nog nader verklarendat hij aan die omkeering hechtomda het uitspreken van de wenschelijkheid van iets tot niets leidt wanneer men de bevoegdheid niet heeft om dat wenschelijk tot stand te brengen. In het algemeen zou spr. wel met dei heer de la Faille kunnen meegaanals men n.l. op schooi papier stond, maar dat staat men hier niet. Immers deheei Duparc zal vóór het ingediende voorstel stemmen om de zaal levendig te houden. Is dat de bedoeling, wil men heteroj aanleggen om zakenwaaromtrent eenmaal door den raad eei besluit is genomenna verloop van 4 a 5 maanden oj nieuw op de agenda te brengen dan ziet hij de werkzaam heden voor den raad douker in. Nu toch is het het abat toir een volgend jaar iets anders en een daaraan volgend jaar weer iets anders. Omtrent alle zaken zou de minderheid dan denzelfden weg op kunnen gaan, maar juist dan zon de raad tot een debating club worden gemaakt, en is dat(h Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 27 April 1882. S3 taak van den raad Eu waar de heer de la Faille zoo even heeft beweerddat er ter zake wel degelijk nog meer licht is te ontsteken, moet spr. opmerken, dat dat licht niet is ont staan na November 1.1. Waren de toen door burgemeester en wethouders gedane voorstellen misschien minder volledig geoordeelddan had men toen dat meerdere licht maar moeten j ontsteken, waartoe toch allezins gelegenheid bestond, omdat j het voorstel bij tijds in druk aan de leden is rondgedeeld. Spr. stelt zich weinig voor van nieuwe argumenten. Wil men echter daarvoor nader onderzoek hij zal er zich niet tegen verzetten; wel echter als men dat onderzoek slechts wil doen strekken om de zaak levendig te houden. En wat nu de wenschelijkheid tot oprigting van een abat toir betreft, niemand zal deze inprincipe ontkennen, Bij de beoordeeling dier wenschelijkheid rijzen echter vraagpunten en wel in de eerste plaats of het wenschelijk is, dat de ge- meente tot de oprigting overgaatin de tweede plaats of men wel tot de oprigting kan overgaan en in de derde plaats of de oprigting nu reeds moet geschieden. En nu meent spr. dat men het eerst het punt der bevoegdheid moet behandelen om daarna tot de beoordeeling van de beide andere punten over te gaan, want hij wil het nogmaals herhaleneen bloot uitspreken der wenschelijkheid leidt tot niets, wanneer men toch stuit op de onbevoegdheid om het wenschelijke tot stand te brengen. Daarenboven vreest spr., dat, wordt eerst de wenschelijk heid beoordeeld, men bij de behandeling der jurudische kwes tie geheel onder den indruk dier wenschelijkheid zal zijn en de zaak daardoor min of meer uit zijn verband zal rukken. Bevoegdheid en wenschelijkheid moeten zoo veel mogelijk zamengaan. Wil de geachte voorsteller zijn voorstel in dien geest wijzigen, dan zal hij daar niet tegen zijn, in verband met hetgeen door burgemeester en wethouders is gezegd in het praeadvies omtrent de onlangs behandelde aanvraag van particulieren om vergunning tot oprigting van een slagthuis. De heer Duparc zegt, dat ofschoon de heer de la Faille en hij in deze zaak van den beginne af homogeen zijn ge weest, de vergadering toch in het oog dient te houden, dat zij thans op een eenigzins verschillend standpunt staan. De heer de la Faille toch wil nader onderzoek niet op de gron den welke spr. zullen leiden om voor het door eerstgenoemde ingediende voorstel te stemmen. De heer de la Faille wil bepaald nader onderzoek, terwijl het spr. meer is te doen, omzooals hij zich zoo straks reeds uitdrukte, de zaak leven dig te houden. De geachte voorlaatste spreker heeft hem van deze uitdrukking min of meer een grief gemaakt en ge vraagd wat het zal gevenom eenmaal besliste zaken na verloop van 4 a 5 maanden nogmaals in behandeliug te nemenof dit de taak van den raad is. Maar hij wenscht te doen op merken, dat het bedoelde lid tevens lid is van het dagelijksch bestuur, en dat juist dat collegie de aanleiding tot een nieuw onderzoek heeft gegeven. Immers, in het door burgemeester en weth. den 9 Maart j .l. aangeboden voorstel wordt gezegd, dat, mogt de raad hunne zienswijze niet deelen en de zaak van zulk een I overwegend belang achten, dat een opzettelijk onderzoek omtrent i de bevoegdheid van het gemeentebestuur tot het verordenen van eene verbodsbepaling wenschelijk wordt geoordeeld, dan het huns inziens aaubeveling verdientdat zoodanig onder zoek aan eene speciale commissie uit den raad worde opge dragen. Spr. kan niet inziendat deze woorden iets anders be- teekenendan een wenk te geven tot het levendig houden der zaak. Overigens gelooft hij dat het verband hetwelk de heer Wiersma wenschtinderdaad geheel ligt opgesloten in het voorstel van den heer de la Faillevolgens hetwelk zal wor den uitgemaakt zoowel de vraag omtrent de bevoegdheidals die ten aanzien van de wenschelijkheid. Den heer de la Faille komt het voordat hij en de heer Wiersma het volkomen eens zijn. Immersde heer Wiersma denkt niet aan scheiden der beide punten en ook hij wil dit niet. Beiden verwachten van eene afzonderlijke behandeling der beide punten weinig heil. Het verschil is hier dus slechts gelegen in de redactie en om daaraan tegemoet te komen wijzigt spr. zijn voorstel in dier voegedat het strekt om aan eene commissie van 3 leden uit den raad op te dragen die vergadering te dienen van consideratiën en advies om trent de uitvoerbaarheid en wenschelijkheid, om van gemeente wege een abattoir op te rigten en het slagten daar ter plaatse verpligt te stellen. Dus gewijzigd wordt het voorstel in stemming gebragt en aangenomen met 12 tegen 9 stemmen. Tegen stemden de heeren Kuipers Rengers Dirks van GoensPlautengaBrunger, C. W. A. Buma, v. Eijsinga en Troelstra. Naar aanleiding van dit besluit wordt op voorstel des voor zitters terstond overgegaan tot benoeming der leden van de bedoelde commissie van onderzoek. De uitslag der gehouden stemmingen isdat de heeren dr. J. Baart de FailleMr. J. L. van Sloterdijck en mr. J. Min- nema Buma tot leden der commissie worden benoemd. Niets verder te behandelen zijndesluit de Voorzitter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1882 | | pagina 2