42
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 25 Mei 1882.
zijn geweestindien zij eerst eens b(j de provinciale staten
om subsidie had aangekloptwaarop reeds zoo even is ge
wezen door den heer Troelstra en verder had getracht om ook nog
langs anderen weg, hetzij van particulieren, hetzij van de leerlin
gen nog iets te bekomen. Zij heeft zich echter dadelijk tot de
gemeente gewend en stelt in het vooruitzigtdat al verleent
deze ook nu weer de gevraagde steunzij toch nog op lange
na niet genoeg heeft. Men laat bij het nader schrijven duidelijk
uitkomen dat men later nog weder terug zal komen.
En wat nu de heffing van schoolgeld betreftwaarop is
gewezen. Spr. meent hieromtrent te moeten wijzen op de
burgerdag- en avondschool. Nu de vereeniging Nijverheid
meent hare steun niet meer aan die school te moeten verlee-
nenmaar aan de ambachtsschool nu is het zoo ver geko
men dat de commissie ad hoc, in haar jaarverslag reeds het
denkbeeld heeft overwogen om bij den raad te komen met
een voorstel tot afschaffing der schoolgeldheffing en toch ge
looft spr. dat er zoowel op die school als op de ambachtsschool
zijn wier ouders zich wel eenige opoffering voor het onderwijs
voor hunne kinderen kunnen getroosten. Het stelsel van zelf-
help, dat in dezen tijd anders nog al bij velen ingang vindt, wordt
helaae niet in praktijk gebragt ten opzigte dezer scholen.
Daarenboven had hij voor zich even als den heer Plan-
tengaook liever gehad dat men met de nadere aanvraag
om ondersteuninguitbreiding ten doel hebbendenog een
paar jaar had gewacht, opdat men meer nog op de goede
resultaten der school had kunnen wijzen en aantoonen dat
de jongensdie anders als spaanjongens moesten beginnen
nu reeds geld kunnen verdienen.
Ook hij is voor geleidelijke uitbreiding. Hij wijst op Rot
terdam Haarlem en den Haagwaar men ook klein is be
gonnen doch men langzamerhand heeft uitgebreidzoodat
thans aldaar belangrijke inrigtingen bestaandie echter ook
groote uitgaven eischen van gemeente en provincie.
De heer Brunger had primitief het plan, om met het
voorstel van burgemeester en wethouders mêe te gaan en wel
hoofdzakelijk met het oog op de voorwaarde, vermeld onder
letter e. van sub II der conclusie. Door de rede van den
heer Wiersma is hij daarvan echter teruggekomenalthans
aan het wankelen gebragt. In verband met diens beweren
vreest hijdat men door de thans gedane aanvraag in te
willigen, een antecedent voor de toekomst zal stellen. Om
dit te voorkomen, neigt hij er toe, om tegen te stemmen.
Ware de voorwaarde vermeld onder lett. c intact gelaten
en had men daardoor zekerheiddat men met de voorgestelde
opoffering voorgoed van de zaak at zou zijn hij zou ook thans
niet aarzelen zich voor te verklaren, evenals hij dat bij vroe
gere gelegenheid heeft gedaan, nl. bij het toekennen eener
jaarlijksche subsidie ad ƒ2000 of zooveel minder als de uitgaven
de inkomsten minder zulien overtreffen. Spr. drukt op dit
laatsteomdat daarin ligt opgeslotendat de som van 2000
als maximum moest worden beschouwd. Hij meende een en
ander tot motivering van de door hem uit te brengen stem
in het midden te moeten brengen.
De heer Wiersma vindt zich door de verklaring van den
heer Brunger dat hij door zijne rede van opinie is veranderd
en nu tegen het voorstel van burgemeester en wethouders zal
stemmengedrongen om de bedoeling van hetgeen door hem
zooeven in het midden is gebragt nader toe te lichten. Die
bedoeling is niet deze, dat men, bij aanneming van het voor
stel van burgemeester en wethouders nog niet van de ambachts-
gchool af zal zijn, neen, juist is dat voorstel zóó gesteld, dat
men bij aanneming er wel af zal zijn. Bij de ouder lett. c
vermelde voorwaarde worden afdoende waarborgen gevraagd
dat de school verder zonder verhooging van het gemeentelijk
subsidie ad ƒ2000 in stand zal kunnen worden gehouden en het is
juist deze voorwaarde, welke door het adres van de commissie voor
de ambachtsschool meer bijzonder op den voorgrond is getreden.
Spr. heeft verder als zijn persoonlijk gevoelen te kennen
gegeven, dat hij, des noodig, de school wel meerderen steun
zou willen verschaffen, ja, dat hij er zelfs niet tegen zou zijn,
dat die steun zou overtreffen het door den heer Troelstra ge
noemde maximum ad ƒ4000, wanneer eene noodzakelijke
toekomstige uitbreiding daartoe aanleiding zal geven maar
hij heeft daarbij uitdrukkelijk gezegddat het eene particu
liere school moet blijven. Hij is er niet tegen, dat het sub
sidie der gemeente stijgt naar gelang van of gelijken tred
houdt met de behoeften der schoolmaar het particulier initia
tief moet niet verloren gaan.
Hij moet dus in ieder geval protesteren tegen de opvatting
van den heer Brunger, als zouden zijne woorden zelfs het voor
stel van burgemeester en wethouders minder aannemelijk maken.
Hij wil slechts algeheele vrijheid van handelen voor den
raad het bestuur der gemeenteook voor het vervolg behouden
Hierna worden de algemeene beraadslagingen gesloten en
punt 1 der conclusie van het voorstel van burgemeester en
wethouders aangenomen met 17 tegen 3 stemmen die van
de heeren PlantengaHommes en Brunger.
Voor de stemming verklaarde de heer Plantenga dat hij alleen
tegen punt 1 zal stemmen om het verband dat daarin bestaat
met het volgende punt.
Punt I is luidende: „aan de vereeniging „der ambachtsschool
„te Leeuwardenten behoeve van de uitbreiding dier inrig-
ting toe te kennen
I. de vrije beschikking over het aan de gemeente in eigen
dom behoorend gebouwten kadaster bekend gemeente Leeu
warden in sectie A no. 343thans in gebruik als bergplaats
van onbruikbaar materieel der fabricage.
Het andere onderdeel der conclusie is luidende
II. eene subsidie van 6000 als tegemoetkoming in de kosten
van de uitbreidingeen en ander onder voorwaarden
a. dat het onderhoud van het bovengemeld gebouw kome
ten laste van den adressant
b. dat bij opheffing der ambachtss. het gebouw binnen drie maan
den daarna aan de gemeente in vrij gebruik worde teruggegeven
c. dat het bestuur der vereeniging voornoemd vóór of op
den 1 Augustus 1882 aan het gemeentebestuur afdoende waar
borgen geve, dat de inkomsten der vereeniging toereikend zijn,
om zonder verhooging der door de gemeente toegestane jaarlijk
sche subsidie van ƒ2000 de inrigting te kunnen in stand houden
d. dat het gemeentebestuur het regt zal hebben om, indien
de ambachtsschool aan hare bestemming wordt onttrokken
het terrein, openvallende bij amotie der woningen,kadastraal
bekend in sectie A nos. 340, 341 en 342, te naasten.
Zonder discussie worden de onder letters a en b vermelde
voorwaarden goedgekeurd.
Bij het aan de orde stellen van de voorwaarde c dient de
heer Troelstra een amendement instrekkende om haar
aldus te lezen: c dat het bestuur der vereeniging voornoemd,
vóór of op den 1 Augustus 1882 aan het gemeentebestuur
afdoende waarborgen gevedat de inkomsten der vereeniging
toereikend zijnom met verhooging der door de gemeente
toegestane jaarlijksche subsidie tot hoogstens 4000 de in
rigting te kunnen in stand houden.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 25 Mei 1882.
43
Dit amendement voldoende ondersteund zijndezegt de heer J verslag van deze zitting blijkedat de door den heer van Sloter-
Troelstradat nu de heer Wiersma geheel in zijn geest zoo
duidelijk heeft uiteengezet en in het licht gesteld, dat de ge
meente vrij blijven en zich niet op glad ijs begeven moet,
hij vooral ook na het reeds door hem gesprokene weinig meer
tot aanbeveling van zijn amendement behoeft te zeggen. Ook
door het verleenen van de thans gevraagde ondersteuning
moet men zich tot niets verbindenwijl is geblekendat het
geenszins de bedoeling van den raad is van de ambachts
school eene gemeentelijke inrigting te maken. Tevens is
thans voldoende gebleken dat een gemeentelijk subsidie van
ƒ2000 per jaar voor het vervolg onvoldoende is, alsook dat
wordt die subsidie niet verhoogd de commissie voor de bij
drage ad 6000 welke men in de uitbreidingskosten wil
bijdragen als zonder uitwerkingzal moeten bedanken.
Nu heeft de heer Bruinsma wel opgemerkt, dat bij het be
sluit tot het verleenen van subsidie is bepaalddat dit 2000
en niet meer zal bedragendat kan waar zijndoch men ver-
gete hierbij niet, dat men tijdens dat besluit nog niet kon
weten wat men thans weetnl. dat de school zich mag ver
heugen niet alleen in toenemenden bloei, maar dat zij ook
reeds goede vruchten heeft opgeleverd.
Hij gelooft, dat zijn amendement den besten weg aanwijst,
die men in dezen kan bewandelen.
De heer van Sloterdijck heeft in de meening, dat niet
alleen het amendement van den heer Troelstra, maar tevens
ook onder de letter c vermelde voorwaarde aan de orde is,
eene opmerking te maken zoowel omtrent het eene als het ander.
Hem komt het voor, dat door de bedoelde voorwaardeniet
naar de bedoeling van burgemeester en wethouders maar wel
naar de uitkomst wordt weggenomen al hetgeen waartoe bij
de voorafgaande punten werd besloten. Die voorwaarde sub c
is als ware het de dooddoener van al het voorafgaande. Im
mers, daarbij wordt gevorderd, dat de commissie voor de
ambachtsschool vóór of op 1 Augustus 1882 afdoende waar
borgen geve, dat de inrigting zonder verhooging van het
jaarlijksch subsidie van de gemeente ad ƒ2000 in stand zal
kunnen worden gehouden en nu vraagt spr.hoe het is mogelijk
om die afdoende waarborgen te leveren. Men doelt hier na
tuurlijk op de inkomsten uit de naaste toekomst, maar waar
deze voor een groot deel uit contributiën bestaanis voor het
behoud hiervan onmogelijk een voldoenden waarborg te geven.
Hoe gaat hef toch met contributiën Ze zijn zeer onzeker
en in den regel heeft te dien opzigte geen accres plaats
maar wel achteruitgang. Bovendien is ook de tijdsbepaling
van 1 Augustus voor de verwezenlijking der uitbreiding een
beletsel. !3pr. zou met de commissie vreezen, dat het jaarge
tijde dan ook reeds te vergevorderd is voor de uitvoering.
Hij zou zich kunnen vereenigen met het amendement van den
heer Troelstra omdat dit het voorgestelde punt althans eenig-
zins verbetertmaar is ook al wordt deze verbetering aange
nomen toch tegen het stellen van deze voorwaarde. Hij geeft
er de voorkeur aan dat de raad omtrent het verleenen van
meerdere jaarlijksche subsidiegeheel vrij blijft.
Besluit men nu alleen tot het beschikbaarstellen van het
aangevraagde gebouw en van de bijdrage ad 6000 in de
kosten van uitbreidingzonder meerdan is de raad bij eene
eventuele aanvraag om verhooging der subsidie nog in zijn
geheel en is hij aan niets gebonden.
De Voorzitter acht de appreciatie van het voorstel van
burgem. en weth door den heer van Sloterdijck geheel onbillijk.
Hij wenscht dit te doen uitkomen, opdat het bij lezing van het
dijck niet wenschelijk geachte voorwaarde geenszins door het
college van dagelijksch bestuur in het voorstel is opgenomen
om al het andere weer dood te doen. Men bedenke, dat
burgem en weth. hun voorstel hebben aangeboden naar aan
leiding van het eerste adres en dat bij het redigeren van het
voorstel nog geenszins bekend waren de tekortenwelke uit
het nadgr adres der commissie zijn gebleken. Het collegie
heeft gemeend om de eerste aanvrage geheel te moeten inwil
ligen maar daarbij eene voorwaarde te moeten verbinden
welke nu achterna volstrekt niet onnoodig blijkt te zijn. In
plaats van zeker verwijt, meent spr. dat burgem. en weth. daar
voor dank moet worden toegebragt. Immersware de bedoelde
voorwaarde niet gesteldwaren de nadere inededeelingen om
trent de financiële behoeften der ambachtsschool niet bekend
geworden, dan zou later de raad minder vrij dan thans om
eene verhoogde subsidie al of niet te verleenen.
Ook kan spr. zich niet vereenigen met het beweren van den
heer van Sloterdijck, dat de termijn van 1 Augustus 1882 voor het
verwezenlijken der uitbreiding een beletsel zal zijn. Hij heeft
daaromtrent den directeur der gemeentewerken geraadpleegd,
en deze zag zeer goed kans om na Aug. en vóór den winter
het gebouw nog daar te stellen.
Over het bedrag van de subsidie wenscht spr. zich niet uittelaten.
Hierna wordt het amendement van den heer Troelstra in
stemming gebragt. De uitslag hiervan is, dat de stemmen
staken, wijl 10 leden zich voor en 10 zich tegen verklaren.
Voor stemden de heeren: Oosterhoff, AndreseKuipers, v. Ha-
rinxma thoe Slooten, v. d. Scheer, Wiersma, Troelstra, v.
Sloterdijck, Minnema Buma en de la Faille.
In verband hiermede wordt beslotende verdere behandeling
der zaak uit te stellen tot eene op Donderdag 1 Junij e. k.
namiddags 2 uur te houden vergadering.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot verhooging
der jaarwedden van de beambten der stads bank van leening
Burgemeester en wethouders adviseren hierbij te besluiten
overeenkomstig het voorstel der commissie der stads bank van
leening, gedaan bij missive d.d. 27 April 1.1.no. 1060, welk
voorstel strekt om
I. met ingang van 1 Julij e. k.
a. het personeel der beambten bij de bank (art. 17 van
het reglement) te verminderen met den tweeden handlanger;
b. de tractementen (art. 18) te bepalen als volgt:
voor den boekhouder
schatter
le klerk.
2e
,1e handlanger
adsistent-handlanger
ƒ1225.—
900.—
850.—
550.-
475.—
200.—
se
75.—
75.—
75.—
125.—
100.—
59
ƒ500.-
zamen ƒ4200.
II. de commissie voornoemd te kennen te geven, dat tegen
het bij haar bovenbedoelde missive gedaan voorstel tot nadere
regeling van den tijd voor het doen van beleeningen of lossin
gen geene bedenkingen bestaan.
Na eenige bespreking tusschen den heer Troelstra en den
voorzitter wordt zonder hoofdelijke stemming conform het
advies van burgemeester en wethouders besloten.
Alsnu wordt nog overgegaan tot:
6. Benoeming van een lid deicommissie voor de reclames
Met 12 van de 17 stemmen wordt de heer mr. J. Minnema
Buma als zoodanig benoemd. Op de heeren Snringar en