62 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 13 Julij 1882. De heer Minnema Buma acht het, op het gevaar af van in eene herhaling te tredentoch niet ondienstig dat zich tusschen de als 't ware litigerende partijen die hier be staan ook eens eene onzijdige stem laat hooren. Hij gelooft dat het debat zoodanige proportiën heeft aangenomendat men daarvan gerust een groot deel op zij kan schuiven. De hoofdzaak is in dezen of art. 54 der gemeentewet al dan niet toelaat eene bepalingkrachtens welke er eene commissie van bijstandbehalve den burgemeester of een der wethouders als voorzitter, nog een lid van het dagelijksch bestuur moetziju. En nu moet spr. zich bij de beantwoording van die vraag bepaald scharen aan de zijde van hen die bewerendat zoo danige bepaling in strijd met de wet is. Het eenig motief, waarom burgemeester en wethouders de bedoelde bepaling willenisdat zij meer vertegenwoordigd wenschen te wor den in de commissiemaar dat doel is ook zeer goed langs anderen weg bereikbaar. Hij gelooftdat waar men de be doeling van het collegie kentde raadzoo de individuele leden die zienswijze deele.n, niet zal aarzelen om mede te werken in de verlangde rigting. Hij zal zonder in strijd te handelen met de wet of buiten zijne bevoegdheid te gaan zeer goed kunnen zorgen dat er twee leden van het dage lijksch bestuur in de commissie zitting nemenzonder zich daartoe bij verordening, waardoor de vrije keuze wordt be perkt, te binden. De heer Plantenga had aanvankelijk geen ideeom zich in de discussie te mengen maar waar de lieer Minnema Buma heeft gesproken als onzijdigewordt hij als lid der commis sie voor de gasfabriek, min of meer daartoe genoopt. Hij meent te moeten opmerkendat die commissie zich in dezen niet partij heeft gestelder is z. i. geen strijd tusschen het collegie van burgemeester en wethouders en de gascommissie en van onzijdigheid kan dus geen sprake zijn Als lid der gascommissie is hij er volstrekt niet tegendat er twee leden van het dagelijksch bestuur in die commissie zitting hebben. Voor eene spoedige afdoening van zaken aclit hij dit zelfs wenschelijk, zooals dit vroeger bij ondervinding gebleken is, en in dat opzigt kan hij met den voorzitter meegaan. Wan neer hij dus straks tegen het voorstel van burgemeester en wethouders mogt stemmendan is dit niet in zijne bedoelde kwaliteitmaar als lid van den raad. Alszoodanig wil ook hij strijd met de wet voorkomen. Ten dezen kan hij zich geheel vereenigen met den heer Duparc en ook met hetgeen door den heer Minnema Buma is gezegd. Ook hij meent, dat de raad in September geheel vrij moet zijnen zich niet moet laten binden door eene be paling, als door burgemeester en wethouders is voorgesteld en vervat is in art. 2 van hun ontwerp. En wat hem persoonlijk betreft, hij is het jongst benoemd lid der gascommissie en volgaarne bereid omindien de raad dit voor een goeden gang van zaken wenschelijk achtzijne plaats af te staan aan een lid van het collegie van dagelijksch bestuur, zoodat er dan toch werkelijk twee leden van dat bestuur in de commissie zitting zullen hebbenmaar dan op geheel wettische wijze. De heer Wiersma had ook geen plan aan de discussie deel te nemenvooral niet na al hetgeen door den voorzitter in het midden is gebragt omtrent den feilen strijd tegen dit voorstel van burgemeester en wethouders aangebonden door den heer Duparc, die niet alleen de zaak van een wettelijk, maar ook van een persoonlijk standpunt heeft bestreden. Immers, dat geachte lid heeft zich sterk verklaard tegen het in de toelichting van het voorstel aangevoerde, dat de com missie meermalen is genoodzaakt geweest zelfstandig hande lend op te treden. Juist dit noopt spr. zijn standpunteenig- zins toe te lichten. Het zou hem leed doen, dat dit voor stel evenals dat van ten vorigen jare omtrent het instellen eener enquête naar den toestand van de gasfabriekwaarop spr. later denkt terug te komen, aanleiding geeft tot een minder goede verstandhouding met de gascommissie, wijl het slechts is gedaan in het belang der zaak. Allereerst wil hij dan verklaren dat het door burgemeester on wethouders gedaan voorstel voor hem eene transactie is. Zijn wensch toch isdat de commissie der gasfabriek zij eene eene zelfstandige commissie van beheerdie haar saldo jaar lijks aan burgemeester en wethouders verantwoordt. Tegen de vervulling daarvan zijn echter bij het dagelijksch bestuur wettelijke bezwaren gerezen, bezwaren, waarvan spr. de gegrondheid niet geheel terzijde heeft kunnen zetten. Het gevolg hiervan is geweest, dat hij zich heeft neergelegd bij de zaak, zooals zij thans door burgemeester en wethouders is voorgesteld, hoewel hij de daartegen op te werpen beden kingen ook niet alle beteekenis ontzegt. Zijn standpunt is an ders dit, dat waar de magt is, ook de verantwoordelijkheid behoort te wezen; zooals het nu is, is het z. i verkeerd. Nu gebeuren er toch wel zaken waarvoor men moeijelijk burge meester en wethouders verantwoordelijk kan stellen. Spr. wensclit te herinneren hoe ten vorige jare tijdens het bijna gelijktijdig sterven van den president der gascommissie en van den directeur der gasfabriek toen de gascommissie voorloo- pig de zaak regelde huiten medeweten van het collegie van dagelijksch bestuur en een tijdelijk directeur is benoemd die ook door ongesteldheid niet aan de fabriek kon zijn. De adjunct of tijdelijk directeur is ook, door dat het collegie meende deze zaak meer afdoende te moeten regelenweer van de baan geraakt; maar het feit is er toch. Hij constateert dit niet, om er der commissie nog een grief van te maken, neenhet doet hem genoeg leeddat er zooveel verschil om trent sommige punten bestaat. Hij wil alleen doen uitkomen dat burgemeester en wethouders op dit oogenblik niet ge noeg voor hunne verantwoordelijkheid gedekt zijn. Spr. heeft hierop ook gewezen bij de behandeling van het zoo even reeds door hem aangehaalde voorstel van burge meester en wethouders tot het instellen eener enquête naar den toestand der fabriekin welk voorstel de commissie hetzij dan teregt of ten onregteeene zekeren twijfel omtrent haar beheer heeft gezien. Spr. zou het echter voor de verantwoordelijkheid die op burgemeester en wethouders rust, hoogst wen schelijk geacht hebben dat dit voorstel ware aange nomen geworden. Hij zal echter de toen tengevolge hevige oppositie der commissie voor de gasfabriek genomen beslissing eerbiedigen. Alleen wil hij opmerken dat door die beslissing de raad een gedeelte van de anders bij burgemeester en wet houders berustende verantwoordelijkheid op zich heeft geno men, want waar dit collegie een onderzoek bepaald noodig achttedaar kon de raad dit z. i. niet weigerenzonder een gedeelte verantwoordelijkheid over te nemen. Men staat ten gevolge van eeu en ander op een vicieus standpunt. De commissie voor de gasfabriek is een commissie van bijstand en zou alszoodauig alleen moeten zijn een aan burgemeester Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 13 Julij 1882. 63 en wethouders adviserend ligchaam. Toch is zij dit niet en kan zij dit niet zijn, omdat hare werkkring uit den aard der zaak is een oneindige schakel van kleinigheden. Daardoor is zij meer een commissie van beheer geworden. De verant woordelijkheid van dat beheer berust echter bij burgemeester en wethouders. Dit collegie heeft daarin tot nog toe even wel minder bezwaar gezienomdat het van den beginne af door twee zijner leden in de commissie werd vertégenwoor- digd, n 1. door de heeren Bloembergen en Bruinsma, zij het dan ook dat laatstgenoemde, zooals zoo nadrukkelijk door den heer Duparc werd betoogd niet zoozeer daarin zitting had als wethouder, maar als deskundigeals de aangewezen man voor lid van die commissie. Het effect van dat zitting hebben is niet uitgebleven zoolang dit zoo washeeft de zaak steeds goed gemarcheerdWas er bij de gascommissie iets belangrijks, dan werden burgemeester en wethouders daaromtrent reeds vooraf gepolst en wanneer dan een besluit bij de commissie was gevallen, dan was zij meestal ook al vrij zeker, dat dat besluit weerklank bij burgemeester en wethouders zou vinden. Door het wegvallen van een der in de commissie zitting hebbende leden van het dagelijksch be stuur is het gebrekkige echter van den tegenwoordigen toe stand voor den dag gekomen. Spr. zegt het gebrekkige, want het is b. v. nu toch een feit, dat burgemeester en wethou ders niets weten van de belangrijke uitgaaf, welke de gasfa briek in een volgend jaar te wachten staat. Hoewel in dit voorjaar door den voorzitter met een enkel woord op de mo gelijkheid van belangrijke uitgaven werd gezinspeeld, weet het collegie daarvan nog niets ofschoon de termijn voor de indiening der begrooting voor de gasfabriek reeds overmorgen verstreken zal zijn. Vóór 15 Julij moet immers jaarlijks de bedoelde begrooting worden ingeleverd een termijndie zeker niet als te vroeg gesteld kan worden aangemerkt, als men bedenkt dat in Augustus de gemeentebegroting moet wor den gereed gemaakt en dat de cijfers der gasfabriek een be langrijken invloed op de zanienstelling dier begrooting uit oefenen. Het is een feit, dat men tot op heden nog niet weet, of die begrooting een cijfer van ƒ100,000 of wel van ƒ200,000 zal aanwijzen. Ook hiervan wil hij echter der com missie geen grief makende commissie behoeft de begrooting niet eerder in te zenden dan 15 Julij, maar hij is van oor deel dat tengevolge van zoodanigen toestand burgemeester en wethouders zeer in hunnen arbeid worden belemmerd. De wet verbiedt dat de commissie zelfstandig beheer voert. Zij eischt dus overleg met burgemeester en wethouders en waar nu dit collegie niet meer zóó in de commissie wordt vertegenwoordigd als vroegerzal men alles schriftelijk moe ten behandelen. Eerst zullen de besluiten der commissie aan burgemeester en wethouders schriftelijk moeten worden mede gedeeld, terwijl daarna eveneens de besluiten van dit laatste collegie aan de commissie zullen moeten worden kenbaar ge maakt. Dit geeft veel omslag en vertraging, wat op de door burgemeester en wethouders voorgestelde wijze kan worden voorkomen. Dit is de reden, waarom spr. zijne stem aan het voorstel zal geven, niettegenstaande het schijnt, dat daartegen met het oog op de wet eenig bezwaar bestaat. Het komt hem voor, dat het dagelijksch bestuur in de gegeven omstandig heden niet allo verantwoordelijkheid voor de gasfabriek kan dragen. Op dergelijke wijze zou hij ook voor andere soort gelijke industriële ondernemingen verantwoordelijk kunnen worden gesteld, b. v. ook voor eene broodfabriek, indien de raad tot de oprigting en exploitatie daarvan in het belang van het algemeen meende te moeten besluiten. Dit is ech ter, naar hij meent, bepaald tegen de bedoeling van den wet gever die had hij de oprigting van dergelijke ondernemingen in aanmerking genomen, verantwoordelijke commissiën, com- missiëndie zelfstandig kunnen handelen en hunne saldo's jaarlijks aan burgemeester en wethouders overdragen zoude hebben toegelaten. Spr. stelt zich op het door hem aange geven standpunt, niet omdat hij vijandig is gestemd ten op- zigte der gascommissiemaar omdat hij overtuigd is dat in dezen stand der zaak eenige transactie noodig is. En wat nu eindelijk nog betreft de opmerking van den heer Duparc, dat de boeken der fabriek ten allen tijde open liggen voor de leden van het dagelijksch bestuur, deze heeft voor hem geen waarde, want hij heeft nooit aan dat open liggen getwijfeld. Nooit heeft hij er aan gedacht, dat eene commissie zou kunnen en ook willen beletten dat van zaken, die een deel uitmaken van de gemeente-administratie, door leden van het dagelijksch bestuur werd kennisgenomen. Van bemoeijelijking kan z. i. in dezen geen sprake zijn. Het is spr., waar hij tot het voorgestelde wil medewerken, alleen te doen om den toestandzooals die thans niet zuiver iste verbeteren en zooveel mogelijk te verkrijgen dat daar, waar de verantwoordelijkheid is, ook de magt berust. Hij moet blijven verklarendat de zaak voor hem eene transactie is. De Voorzitter acht zich verpligt nog nader terug te komen op het wettelijke bezwaarnu de heer Minnema Buma heeft verklaard dat bezwaar te deelen. Moeijelijk toch kan hij den schijn op zich laten rusten alsof hijdie nu 15 jaar de ge meente-wet heeft moeten helpen toepassen, iets zou aanprijzen, dat geheel met die wet in strijd is. Hij heeft art. 54 nog eens gelezen en herlezen en vraagt hij zich nu af of de bedoelde bepaling der ontwerp-verordening met den inhoud daarvan, in strijd isdan moet hij bepaald ontkennend antwoorden. Art 54 der gemeentewet eischt alleen dat de leden der commissie jaarlijks door den raad en uit zijn midden worden benoemd. Het komt hem voor, dat waar den raad de bevoegdheid tot benoeming is toegekend, deze ook gerust feitelijke toestanden door eene verordening kan en mag bestendigen. Twijfel daar aan is z. i. wetsbeperking. Spr. is van meening, dat de wet gever door artt. 54 en 55 den raad niet aan banden heeft willen leggen en dat men het artikel ruim mag opvatten. Dan is er ook geen enkel conflict te wachten. Spr. gelooft dus dat het hier meer de vraag geldt, wil de raad de voorgestelde bepalingacht hij haar wenschelijk, dan welis zij ook in strijd met de letter der wet. De heer Duparc acht zich verpligt met een enkel woord toe te lichten het geval, waarop door den geachten voorlaatsten spreker werd gewezenn.l. het benoemen ten vorigen jare van een adjunct-, of liever tijdelijk directeur, zonder dat burgemeester en wethouders daarvan zouden hebben kennis gedragen. Onmiddellijk toen de directeur der fabriek was overleden J hadden burgemeester en wethoudersvolgens de instructie voor dien ambtenaar, een waarnemend directeur moeten aanwijzen.] Zij hebben dit echter niet gedaanen toch moest noodza kelijk in de vacature tijdelijk worden voorzien. In dien stand van zaken heeft de commissie den boekhouder der gasfabriek

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1882 | | pagina 4