lie
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 18 November 1882.
geld aan besteed wordt en of de uitgaven werkelijk in 'tbe-
lang der gemeente zijn.
Ongerustheid voor de toekomst bestaat niet bij rapporteurs
evenmin hebben zij aanleiding gegeven tot de beschouwingen in
het antwoordals zouden rapporteurs aan vermindering van
belasting hebben gedacht. Niemand van hen heeft daaraan
gedacht. Rapporteurs vatten ook niet de reden waarom door
het dagelijksch bestuur zoo zijn opgesomd al die uitgaven
welke zoo in de laatste jaren zijn gedaan. Daaruit blijkt
alleendat men eijers voor zijn geld heeft bekomen. Niets
doen die cijfers at in opzigt tot het bewerendat men
wanneer geen gepaste zuinigheid bij alles in acht wordt ge
nomentot ïerhooging der belasting zal moeten komen.
Spr. gelooftdat uit de gegeven cijfers juist het tegen
overgestelde blijkt van wat burgemeester en wethouders
daarmede bedoeïenImmerszij toonen aan dat de ren
telast is vermeerderd met ƒ4451.36, terwijl daarenboven,
hetgeen door hen is vergetenook is vermeerderd het
bedrag der jaarlijksche aflossing waartoe men is verpligt.
Ook de kracht der opmerkingdat tegenover de meerdere
schuld ad 41,800 waartoe men het volgend jaar weer
zal komen58,510 staat te besteden voor buitengewone
werkenvat spreker niet. Wel zal men waar krijgen voor
die som maar welke Er zullen voor verre weg het grootste
deel schoolgebouwen voor komenmaar men vergete niet
dat deze geen rente gevenmaar door onderhoud als
anderzinseen zwaarderen druk op de gemeente leggen
zullen
Spr. komt thans tot het le punt. De commissie van rap
porteurs heeft uitgecijferddat op de gewone ontvangsten en
uitgaven een tekort zal zijn van ƒ5697,87. Burgemeester en
wethouders komen echter tot eene andere berekeningen wel
door dat zij den post voor onvoorziene uitgaven niet onder
de gewone uitgaven hebben opgenomen.
Het is de eerste maaldat spr. hoortdat de som voor
onvoorzien niet door gewone ontvangsten behoort te worden
bestreden. Hij gelooft dat er geen enkel regeringscollegie
zal gevonden wordendat niet uitgaat van het beginseldat
onvoorzien uit de gewone middelen behoort te worden gedekt.
En teregt. Onvoorzien is immers een telkens terugkeerende
post. Ieder jaar komt hij op de begrooting voor. Ook bij
de provincie wordt zij onder de gewone uitgaaf opgenomen.
Spr. kan zich volstrekt niet vereenigen met het stelsel van
burgemeester en wethouders.
In de tweede plaats eene opmerking omtrent het cijfer door
burgemeester en wethouders in hunne memorie van antwoord
aangegeven voor buitengewone werken. Het collegie komt
tot het bedoelde cijfer door eene groepering van cijfers, waar
uit zou moeten volgen, dat er bij deze begrooting nog 13,000
uit de gewone ontvangsten wordt beschikbaar gesteld voor
buitengewone werken. Was hem de toelichting bij volgn.
55 der ontwerp-begrooting niet duidelijkevenmin de nu ge
maakte becijfering. Daarin is o. a. 17,000 opgenomen,
welke volgens de toelichting van burgemeester en wethouders
op volgn55 door gewone middelen moet worden gedekt, ter
wijl de memorie van beantwoording de som onder de buiten
gewone uitgaventot justificatie der voorgestelde leening
wordt begrepen.
Wanneer men zoo gaat uitcijferen als burgemeester en wet
houders nu laatstelijk hebben gedaanjadan zal men kun
nen komen tot lager ramipg der gewone uitgavenmaar hij
gelooftdat het bedenkelijk is zoo ruim te zijn met de rang
schikking onder buitengewoon.
En wat nu het 3e punt betreftburgemeester en wet
houders zeggen daaromtrent o. a. het navolgende. Hierdoor
treedt van zelf op den voorgrond de derde opmerking, dat
n.l. op die wijze in de geldleening zoude begrepen zijn eene
conversie van schuldDe waarheid van deze opmerking wordt
geenszins door ons ontkend. Een stap in die rigting is door
burgemeester en wethouders aan den raad voorgesteld zij het
ook een bescheiden stap." Wat wordt hiermede bedoeld
vraagt spr. Wanneer is de raad voorgesteld een stap in die
rigting te doen? Wordt hier gedoeld op het besluit van 1880
tot conversie van een gedeelte der gemeenteschuld of moet
men rekenen dat bij deze begrooting een voorstel als is be
doeld, wordt gedaan? Al» dit laatste het geval is, waarom
dit dan niet op duidelijke wijze gezegd Noch bij rappor
teurs noch in de sectie waarvan spr. de eer heeft lid te zijn,
heeft de meening geheerschtdat men hïer te doen heeft met
een voorstel tot geleidelijke conversie. Alleen is in de sectie
de opmerking gemaaktdat de voorgestelde buitengewone af
lossing eigenlijk is conversie. Uit de memorie van antwoord
is eerst ontwaarddat burgemeester en wethouders ook wer
kelijk conversie bedoelen.
Voor de wenschelijkheid daarvan wordt veel opgesomd en
o. a. ook gewezen op verlagiug van den rentestandaard. Tegen
dit laatste moet spr. opmerkendat de bedoelde verlaging
z. i. nog in de verre toekomst ligt. Hij wenscht ten dezen
te wijzen op de rente, welke de Ned. bank vraagt, n.l. 5 a
51/2 pet., en op de uitgifte van 8.000,000 schatkistbilletten,
welke naar spr. meentbij de Ned. bank worden gediscon
teerd. Maar hoe het ook zij, was conversie de bedoeling
van burgemeester en wethoudersdan hadden zij dit dadelijk
openlijk moeten zeggen. Zij hadden indien zij conversie ook
der hierbedoelde schuld wenschelijk achttendan niet moeten
komen met een voorstel om slechts eenige duizende guldens
buitengewoon af te lossen, maar een veel grooter bedrag.
Dan zou veel meer en beter worden bereikt het doeldat
met conversie wordt beoogd. Een bedrag van ƒ5000 tot
buitengewone aflossing der gemeenteschuld is daarvoor al te
miniem en geeft niets.
En wat nu betreft de buitengewone aflossing van schuld
der gasfabriekdaaromtrent moet hij opmerken dat indertijd
bij de behandeling der voorstellen omtrent conversie in het
algemeenten opzigte van welke voorstellen spr. lid der com
missie van rapporteurs wassterk is bestreden eene conver
sie der schuld van de gasfabriek. Vooral was men daartegen
omdat men vreesdedat het tot verwarring zou leiden n.l.
tot eene verwarring van de gewone gemeenteschuld met de
schuld der gasfabriek. De gasfabriekschuld moest noodzake
lijk van de andere gescheiden blijven. Het was eene indus
triële niet zoo zeer een gemeenteschuldOp dat standpunt
hebben rapporteurs zich geplaatst. Het is hun niet bekend
dat sedert een expres besluit tot conversie der gasfabriekschuld
is genomen, juist is het tegendeel besloten, maar toch hau-
delen burgemeester en wethouders alsof conversie de bedoe-
liug van den raad is. Zij laten het geheel zoo voorkomen.
Zij stellen voor ƒ20,000 voor buitengewone aflossing van
schuld der gasfabriek uit te trekken en deze aflossing te dek
ken door een gedeelte van het saldo; Maar indien werkelijk
conversie is bedoelddan moet spr. opmerken dat de con
versie dezer ƒ20,000 tevens een overbrengen van dat be-
Verslag der handelingen van den gemeenteraad
drag op de gewone gemeenteschuld zou zijn. Men discon
teert zoo de schuld der gasfabriek op de gemeente.
De heer Wiersma wil, voor zoo ver doenlijk, kortelijk
beantwoorden hetgeen door den heer Troelstra in het midden
is gebragt. Die spreker is begonneu te zeggen dat hetgeen
in het verslag van rapporteurs voorkomt omtrent zuinigheid
slechts is eene vingerwijzing en dat hij niet kan begrijpen
hoe door burgemeester en wethouders aan die vingerwijzing
zooveel aandacht is geschonkenen dat collegie er aanleiding
heeft kunnen vinden om eene berekening te maken als in
de memorie van beantwoording is opgenomen, doch waar
van hij het nut niet kan inzien.
Het spijt spr. dat hij in dezen geheel met den heer Troel
stra iü meening moet verschillenDe heer Troelstra zegt
wel dat rapporteurs niet gedacht hebben aan verhooging van
belastingmaar waarom dan op zoodanig weinig aanlokkelijk
vooruitzigt gewezen. Maar bovendien kan hij niet begrijpen,
dat niet het nut wordt ingezien van eene behoorlijke uiteen
zetting en toelichting der gemeente-financiën van een over-
zigt, dat klaarheid geeft voor de beoordeeling der begrooting,
zij het ook dat men bij een en ander voor een onopgelost
verschil van meeningen staatzelfs de discussiën ter zake kent
spr. nu toe en het is die overtuigingwelke bij spr. per
soonlijk als de steller van de memorie van antwoord, heeft
geleid bij de beantwoording van de door rapporteurs gemaakte
opmerkingen. Ook verschilt spr. met den heer Troelstra van
meening, wanneer deze beweert, dat de bedoelde opmerkingen
slechts zouden bevatten een vingerwijzing voor gepaste zuinig
heid. Spr. kon de zaak niet in dien zin opvatten.
Burgemeester en wethouders hebben voor zoover hij weet
het pad der zuinigheid niet verlaten en waar nu in een ge
publiceerd rapport, zij het dan ook in algemeene bewoordin
gen meer dan ooit op zuinigheid wordt aangedrongen en al-
zoo de schijn ontstaatalsof deze niet genoeg in acht was
genomen daar dient men z. i. te komen met feiten. Spr. heeft
gemeenddatwaar het verslag van rapporteurs komt in
handen van de personendie bij een goed beheer der ge
meente-financiënhet grootste, het ov< rwegendste belang heb
ben van personen, over wier beurs wel wordt beschikt, maar
die daarin niet worden geraadpleegd dat daar zooveel mo
gelijk feiten moeten worden bijgebragtwaardoor het ieder
mogelijk kan zijn met grond een oordeel te vellen Het nut
der uitvoerige toelichting is daarmede voldoende aangetoond.
De commissie van rapporteurs heeft den finantiëlen toestand
der gemeente van dien aard geachtdat zij buitengewone
voorzigtigheid heeft aanbevolen, en nu spreekt het van zelf,
dat burgemeester en wethouders met cijfers moesten komen
welke duidelijk doen zien dat die toestand niet minder is
dan b.v. voor 1 3 of 6 jaar.
De heer Troelstra heeft er op gewezen dat de gewone in
komsten der gemeente in den laatsten tijd met 50,000 zijn
vermeerderd en het moet worden erkend dat dit een feit is
maar blijkens de memorie van antwoord zijn de gewone uit
gaven nog veel meer gestegen. Wel is dit niet zoo zeer door
guldens aangetoond, maar toch is in het algemeen, naar spr.
meentbehoorlijk aangewezen dat de gemeentezorg in de laat
ste jaren aanmerkelijk is uitgebreid. Hij heeft getracht aan
te toonen dat waar de meerdere inkomsten niet hebben ge
strekt tot delging van schuld maar tot andere uitgavendie
uitgaven allezins zijn te regtvaardigeu. Men vergete niet,
dat men leeft in een tijdperk van overgang en dat het niet
te Leeuwarden, van den 18 November 1882. 117
is aan te nemendat de uitgaven en vooral die van het on
derwijs in het volgend tiental jaren weer zoo zullen klimmen
als dit het geval is geweest in het verloopen tiental.
Spr. acht een beweren, dat de belangrijke vermeerdering
van inkomsten niet heeft geholpen, minder juist, wanneer
daartegenover niet wordt geplaatst de vermeerdering der uit
gaven Hij heeft daarom gemeend op deze laatste te moeten
wijzen geen oogenblik vermoedendedat men hem van de
min of meer uitvoerige beantwoording der rapporteurs een
grief zou kunnen maken
Spr. komt nu tot de 3 behandelde punten.
Terloops heeft de heer Troelstra er op gewezen, dat de rente
is vermeerderd met ruim ƒ4000, zoodat de rentelast der ge
meente toch is verzwaardHet spreekt van zelf, dat dit niet
kon uitblijven. Waar onder de in de memorie van antwoord ver
melde zaken zoovele voorkomen die improductief zijn, daar
moest de last der gemeente verzwaard worden. Men moet
echter niet over het hoofd ziendat die verzwaring op lange
na niet zoo groot is als men zou denkenwanneer men na
gaatwat zoo al b. v. aan scholen is besteed. Niettegen
staande de schuld der gemeente met meer dan ƒ300,000 is
toegenomen, bedraagt de vermeerdering van rente slechts
4000Dit aan te toonente bewijzen dat de verhouding
tusschen de vermeerdering van den rentelast en die van de
schuld gunstig is voor de gemeente-financiëndat men met
het oog op de belangrijke schuld der gemeente nog geen vrees
voor de toekomst behoeft te hebbenis het doel geweest van
de gemaakte uiteenzetting.
E11 wat nu het tekort betreftsprzal de twee der
hierover vermelde opmerkingen in het midden latenomdat
deze tot geen weerspraak hebben geleid maar hij kan zich
niet met rapporteurs vereenigen waar zij beweren, dat de post
voor onvoorzien uit de gewone middelen moet worden ge
vonden Men staat hier voor de kwestie eener scheiding wat
tot gewoon en tot buitengewoon moet worden gerekend te
behooren. Gaarne wil hij erkennendat daaromtrent verschil
denkbaar is en wanneer hij zegt, dat hij voor eene naauwkeurige
schifting der gewone en buitengewone uitgaven welke rap
porteurs wenschenallen eerbied heeftdat ook hij erkent
dat men bij die schifting nauwgezet te werk moet gaandan
heeft hij één eisch, n.l. deze, dat men diezelfde naauwge-
zetheid ook gaat toepassen bij de schifting van de gewone en
buitengewone ontvangsten. Een meten met 2 verschillende
maten leidt toch tot verkeerde gevolgtrekkingen. Rap
porteurs moeten wanneer zij onvoorzien uit de gewone mid
delen willen bestrijdenook niet het geheele saldo onder de
buitengewone ontvangsten rekenen.
Spr. heeft voor zich eene lijst, waaruit blijktwaaraan het
bedrag voor onvoorzien in de tien laatste jaren is besteed.
Die lijst nagaande, komt men tot een heel ander resultaat.
Daaruit blijkt, dat van 1870 tot 1880 uit den post voor on
voorzien na versterking is besteed voor buitengewone werken
ƒ113,595.05. Eu wanneer spr. nu optelt de sommen, die
primitief gedurende de bedoelde jaren voor onvoorzien op de
begrooting werden uitgetrokkendan komt hij tot het resul
taat dat de geheele primitief uitgetrokken sommen voor bui
tengewone uitgaven zijn besteed. Het gemiddeld cijfer uit
onvoorzien voor buitengewone uitgaven besteed bedroeg ruim
ƒ11,000, terwijl door elkander genomen dit bedrag primitief
ook voor onvoorzien werd uitgetrokken. Dit zal spr. echter
nog niet leiden tot de conclusiedat de post voor onvoprzien