118
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 18 November 1882.
ook in ieder geval door buitengewone inkomsten moet worden
gedektneen het is zijne bedoeling alleen omwaar de heer
Troelstra eene tegenovergestelde meening heeft verkondigd
er op te wijzen, dat het met het oog op de ervaring de vraag
nog is hoe of waaronder moet de post voor onvoorzien worden
gerangschikt.
Spr. zou hem noch onder de gewone noch onder de buiten
gewone uitgaven willen rangschikken. Onvoorzien is immers
een reservepostwaaruit zoowel gewone als buitengewone
uitgaafposten kunnen worden versterktwanneer het blijkt
dat aanvulling noodig is. Hij kan zich in verband hiermede
niet begrijpenhoe het mogelijk isonvoorzien onder de
gewone uitgaven te begrijpen. Hij meent, dat waar eene som
van ruim ƒ15,000 voor onvoorzien is uitgetrokken, er geen
sprake kan zijn van een tekort van ƒ5000 voor gewone uit
gaven
Konden burgemeester en wethouders rapporteurs in hunne
zienswijze volgenen met hen instemmendan zou onvoor
zien niet boven 4000 behooren te worden uitgetrokkendoch
dan zou men weer kunnen zeggenonvoorzien is te schraal
geraamd. Er zou dan toch ƒ5000 minder zijn, dan men
noodig heeft gehad en dit zou spr. ontradenAls voorzigtig-
heids-maatregel is het aan te bevelenvoor onvoorzien niet
minder uit te trekken dan is voorgedragen. Maar in geen ge
val kan men de bewering van een tekort op de gewone mid
delen z. i. gronden op de omstandigheiddat een overschot
voor onvoorzien te reserveren, minder ruim is dan men wel
zou wenschen.
En nu zegt spr. de opmerking van den heer Troelstra om
trent de buitengewone uitgaven. Het genoemd verschil in
het bedrag daarvan moet worden gezocht in de posten, waar
voor blijkens de toelichting op volgn. 55 der ontwerp-begroo
ting ƒ18,800 is gesteld. Ontstaan is dat verschil, doordat
hij van de buitengewone uitgaven heeft afgenomen alle zoo-
danigenwelke z. i. tot eenigen twijfel omtrent hun karakter
zouden kunnen aanleiding geven. Hij is bij de beoordeeling
dienaangaande uitgegaan van het denkbeeld, dat alles, wat
niet tot het gewoon onderhoud behoorttot de buitengewone
uitgaven moet worden gerangschikt, maar dat ook alles wat
tot het behoud eener zaakdus tot het gewoon onderhoud
behoort, uit gewone middelen moet worden gevonden. En
even streng als men bij de uitgaven te werk gaatmoet men
ook zijn ten opzigte der ontvangsten.
Bij dat stelsel zal worden voorkomendat in tijdenwan
neer de ontvangsten minder ruim toevloeijenmeer onder
buitengewoon en minder onder gewoon wordt gerangschikt
dan waarvoor eigenlijk grond bestaat.
Spr. geeft de voorkeur aan zijn stelsel boven de meening
van rapporteurs. Deze toch wenschen de grens bij de uit
gaven niet al te streng, maar bij de ontvangsten zeer streng
te trekkenja zelfs zóódat het geheel saldo bij de buiten
gewone ontvangsten wordt gerekend. Dit leidt niet tot een
vast beginsel maar tot eene beoordeeling naar omstandigheden.
En nu het punt der conversie.
De groote grief van den heer Troelstra isdat men niet
roijaal weg met een plan tot conversie voor den dag is ge-
gekomen. Spr. wenscht echter te vragenis de beoogde con
versie dan niet anders te bereiken dan door een afzonderlijken
maatregel en is het wenschelijk op den door burgemeester en
wethouders voorgestelden weg voort te gaan
De heer Troelstra heeft zich ook vergistwaar hij bewoerde
dat men indertijd geen conversie der gasfabriek-schuld wilde
omdat men vermenging of verwarring van schuld vreesde.
Spr. meent dat slechts met eene kleine meerderheid werd be
sloten niet tegelijkertijd tot conversie der gasfabriek-schuld
over te gaanmaar dat de wenschelijkheid ook van die con
versie door den raad algemeen werd beaamd. Van daar ook
zegt spr. de herinnering bij de behandeling der vorige be
grooting en van daar het voorstel dit jaar door burgemeester
en wethouders gedaanom op daarvoor aangegeven gronden
niet tot conversie der schuld van de gasfabriek over te gaan.
Wanneer toch de zaak was zooals de heer Troelstra die heeft
voorgestelddan ware het voorstel om niet tot die conversie
over te gaan wel allerminst noodig geweest.
De heer Troelstra heeft in verband met het in de memorie
van antwoord voorkomende omtrent eene te wachten verlaging
van den rentestandaardgewezen op de hooge rentewelke
door de Ned. bank wordt gevraagd en op de uitgifte van
schatkistbilletten het kan mogelijk zijn dat de bedoelde ver
laging nog niet in de naaste toekomst ligt. Hetgeen is ver
meld is ook slechts eene persoonlijke verwachting, maar toch
meent hij te moeten wijzen op afdoende feitenzooals b. v.
op de mededeeling van heden morgen dat er voor de 3e serie
ad ƒ86,000 der geldleening ad 4 pet. in het geheel groot
900,000 voor 245,000 is ingeschreven en dat meerendeels
tegen geheel aannemelijken koers. Doch niet alleen dit voor
beeld ook hetgeen wel ten opzigte van andere gemeenten is
geblekenbewijst dat het aangaan van leeningen tegen 4Vs
pet. en 5 pet. voorloopig tot de geschiedenis behoort. En
vraagt spr., is het dan niet wenschelijk, dat ook de leeningen
van deze gemeente tot een rentevoet van 4 pet. worden terug-
gebragt
Eene plotselinge verandering is echter niet wenschelijk, wel
eene geleidelijke, waarmede weinig of geen kosten behoeven
gepaard te gaan. Aan eene conversie als op zich zelf staande
maatregel is eene conversie-premie verbonden maar deze be
hoeft bij eene plotselinge conversie niet te worden geleden.
Daarenboven eene geleidelijke aflossing is ook geheel geba
seerd op de plannen der betrokken leeningen die een mini
mum voor aflossing aanwijzendeallezins overschrijding van
dat minimum toelatenook waar plotselinge algeheele aflos
sing minder raadzaam is. Spr. erkent dat ook ten dezen ver
schil van meening kan bestaan en als lid van het dagelijksch
bestuur zal hij zich onderwerpen aan 's raads beslissingmaar
toch verwondert het hemdat euvel wordt geduiddat
burgemeester en wethouders nu een weg hebben gevolgddie
geleidelijk zal voeren tot het doeldat in 1880 algemeen
wenschelijk werd beschouwd.
Spr. kan niet inziendat burgemeester en wethouders beter
zouden hebben gehandeldin dien door hen was voorgesteld
terstond tot algeheele conversie over te gaaneen maatregel,
waartegen men vroeger groote bezwaren uit een oogpunt van
billijkheid hadomdat de aflossing dier leeningen toen nog
niet was begonnen. Hij meentdat burgemeester en wet
houders juist wel hebben gedaan door geheel in den geest van
het in 1880 genomen besluit te handelen.
Men vergete toch nietdat door de voldongen conversie de
rentelast der gemeente met 6000 is verminderd en dat zoo
danige geleidelijke vermindering ook het gevolg is van den
voorgestelden maatregel.
Spr. zal hiermede eindigen. Hij meent alle punten ge
noegzaam beantwoord te hebben maar mogt dit niet het
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 18 November 1882.
119
geval zijn gaarne zal hij daarop attent gemaakt, nog in eene
nadere adstructie treden.
De heer mr. C. W. A. Buma wil in opzigt tot de op
vatting omtrent den post voor onvoorziene uitgaven opmerken,
dat burgemeester eu wethouders zich beroepen op eene aan
schrijving van gedeputeerde staten van 16 Julij 1855, waarbij
als maatstaf voor de berekening van onvoorzien als maximum
is aangegeven 6 pet van het gezamenlijk bedrag der veran
derlijke posten van de op de begrooting geraamde gewone
uitgaven, maar wijst er op dat daarbij tevens is bepaald „met
uitsluiting van het gezamenlijk bedrag der buitengewone uit
gaven en der uitgaven voor jaarweddensubsidiën voor arm
wezen enz. in het algemeen van zoodanige posten die geacht
moeten worden tot de vaste onveranderlijke posten te behooren."
't Is dus rationeeldat daarwaar het berekenen van eene
zekere percentage op bepaald aangewezen bedragen met uit
sluiting van andere eveneens aangewezen bedragenwordt
toegestaan die percentage geacht moet worden te behooren
tot dezelfde cathegoriewaartoe het aangewezen bedrag, in
dezen de gewone uitgaven, behoort.
Den heer Wiersma komt het voor, dat dit weinig aan
de beoordeeling van den post van „onvoorzien" afdoetvooral
omdat die post later door versterking toch weer wordt ver
hoogd. Spr. heeft voor zich eene lijst, vermeldende de be
dragen van den post voor onvoorzien na versterking door
overschrijving en vóór dat die versterking plaats haden nu
blijkt daaryit dat in het laatste geval nooit de door den heer
Buma bedoelde 6 pet. is overschreden. In hoeverre dit later
wel het geval is geworden durft spr. thans niet beslissen
maar in ieder geval moet in het oog worden gehouden dat
de post voor onvoorzien als het ware is een bakwaarin
alles wordt geworpen. Daardoor stijgt hij somtijds belangrijk,
om dan later door afschrijving op postenwelke te laag blij
ken geraamd te zijn, weer te dalen Maar, zooals hij zooeven
reeds opmerkteoorspronkelijkwerd de 6 pet. van de ver
anderlijke gewone uitgaafposten niet overschreden
De heer Troelstra wil in de le plaats omtrert den post
voor onvoorziene uitgaven opmerkendat de commissie van
rapporteurs zich heeft gehouden aan de begrootingzooals zij
haar was voorgelegd. In die begrooting was nu eenmaal
ƒ15,000 uitgetrokken voor onvoorziene uitgaven en rappor
teurs moesten natuurlijk aannemendat die som voor dien
post ook noodig werd geachtwant was dat niet gevaldan
zouden burgemeester en wethouders wel een lager bedrag voor
gesteld en in verband daarmede ook de leening lager uitge
trokken hebben.
Rapporteurs hebben in verband daarmede gemeend „onvoor
zien" onder de gewone uitgaven te moeten begrijpen. De
heer Wiersma heeft echter gezegd „onvoorzien" behoort noch
tot de gewone, noch tot de buitengewone uitgavenwant het
is een reservepost; maar, vraagt spr., waar moet die reserve
dan van daan komen Spr. vat de redenering van den heer
Wiersma niet en hij houdt het nog altijd met rapporteurs
die gemeend hebben dat onvoorzien moet worden gevonden
uit de gewone middelen.
En wat nu de splitsing van de gewone en buitengewone
werken betreft, spr. houdt het ook te dien opzigte niet met
den heer Wiersma. Hij zou vreezen dat men daarbij te werk
gaande, als blijkt uit de memorie van antwoord men zich rijk
zou rekenen, maar arm tellen. Juist door zooveel onder bui
tengewoon te rangschikkenzijn vele gemeentebesturen in
penibele omstandigheden gekomen. Hij meent hiervoor te
moeten waarschuwen.
En wat nu aangaat de schuld der gasfabriek hij meent zich
dienaangaande wel goed te herinnerendat besloten isom
niet over te gaan tot conversie van die schuld. De heer
Wiersma meent echter dat een besluit in tegenovergestelden
zin is genomenmaar waarom dan hierop niet gewezen in
de memorie van toelichting Eerst uit de memorie van be
antwoording blijkt, dat men, zoo als het ware, ter sluiks de
conversie wil voortzetten. Wanneer men het doel wenscht
te bereiken door burgemeester en wethouders en vooral door
den heer Wiersma beoogtwaarom dan niet de leening tot
een veel hooger bedrag voorgesteld Dan toch zal men zich
nog veel meer bewegen in de rigtingdie door den heer
Wiersma wordt gewenscht. Het komt spr. voor, dat men,
waar burgemeester en wethouders hebben voorgesteld ook dit
jaar iets buitengewoon af te lossen men het denkbeeld van
conversie moet uitsluitenwelk denkbeeld trouwens ook niet
bleek uit de memorie van toelichtingzooals hij zooeven reeds
opmerkte.
De heer van Sloterdijck wenscht enkele opmerkingen
te maken naar aanleiding van het verschil tusschen burge
meester en wethouders en de commissie van rapporteufs
hoofdzakelijk betreffende het begrip „conversie". Burgemees
ter en wethouders argumenteren hunne meening als zoude
conversie ook van de hier bedoelde schuld gewenscht zijn
uit het door den raad in 1880 genomen besluit. Zij zeggen
dat zij door buitengewone aflossingendoor geleidelijke con
versie meenen te handelen geheel in den geest van bedoeld
raadsbesluit. Spr. wenscht daartegen aan te voeren een ar
gument, dat hij aan burgemeester en wethouders zelf ontleent.
Immersop pag. 107le kolom van hunne memorie van
antwoord wordt gezegd: „In een ander geval verkeeren ech
ter de 4 Va pet. leeningen van 1874 tot en met 1880, geza
menlijk bedragende, na de aflossingen in 1882, eene som van
ƒ594,000. Deze leeningen werden niet in de conversie op
genomen uit een zeker gevoel van billijkheid tegenover de
houders dier schuld. Hare aflossing was öf pas begonnen
öf zoude volgens de leeningsvoorwaarden nog moeten aan
vangen. Dit was de redendateens het beginsel van con
versie aangenomenmen dit niet op die schuld meende te
mogen toepassen".
Met deze zinsnede kan spr. niet rijmen de zoo even-
bedoelde dat burgemeester en wethouders door een stap in
de rigting van conversie te doenhebben gemeend geheel in
den geest van het raadsbesluit van 1880 te handelen.
Het komt hem voor, dat de strekking van bedoeld besluit
geen andere isdan om over te gaan tot conversie der toen bij
name aangegeven schuld en tevens om niet over te gaan tot
conversie der andere nog bestaande gemeenteschuld. Achten
burgemeester en wethouders het echter nu wenschelijk om
ook over te gaan tot conversie der laatstbedoelde schulddan
dienen zij zich daaromtrent duidelijk uit te spreken door het
indienen van een bepaald voorstel. Het gaat niet op zoo
langzamerhandn.l. door nu en dan eenige duizenden bui
tengewoon af te lossenfeitelijk tot eene conversie te komen,
waartoe niet is beslotenWil men conversiedan geeft spr.
de voorkeur aan een besluitzooals dat van 1880.
De heer Wiersma vreest, dat waar men hier staat voor een