Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 25 Januarij 1888. aanhangsel van het Vliet. Daarenboven het deelt in de lasten der gemeente en heeft dus ook regt in de lusten deel te hebben De heer van Eijsinga zalofschoon ook gaarne willende medewerken om aan den onhoudbaren toestand op Schilkampen een einde te makentoch niet zijne stem geven aan het voor stel van burgemeester en wethouderszooals het is gedaan Wordt dat voorstel toch aangenomen, dan zal de gemeente verpligt zijn de brug enz. in orde te maken, terwijl zij nog verre van zeker is of zij wel regt van verleiding van de eige naars der naastgelegen landen zal kunnen bedingen. Voor aanneming van het voorstel is het zinoodigdat men het eerst over dat regt geheel eens is met de betrokken eigenaars, opdat men zich later niet in zijne meening bedrogen zal zien. Nu hangt de zaak nog geheel in de luchtmen heeft nog geenszins eene bepaalde toezeggingalthans daarvan blijkt niet. Ook is het niet zeker of men wel regt van veeleiding over den staatsspoorweg zal erlangen. Ook daarvan dient men zich eerst te verzekeren alvorens men besluit tot het maken van eene brug. Er is echter nog meer, waarom spr. niet zeer voor het voor stel gestemd is. De heer van Sloterdijck heeft reeds gewezen op de enorme kostenwelke van den beoogden maatregel het gevolg zullen zijn. Ook is er door dien spr. op gewezen, dat men niet vreemd is aan het denkbeeld van het maken van een flapbrug. Komt dit denkbeeld tot verwezenlijking, dan zal er oob een brugwachter moeten zijn. Voegt hij nu alles zaam n.l. de kosten van het maken der brug, die der be diening die van onderhouddie van verbetering der bestra ting en van den walzoomede diewelke gepaard zullen gaan met de de verbreeding en verbetering van den toegang van Schilkampen naar het land ten zuiden daarvan gelegen dan komt het hem voordat op de gemeente een ontzettend zware last zal worden gelegdwaartegenover niets anders zal staan dan het belangdat de gemeente er bij heeftom als privaat eigenares der zathe op Wijlaarderburen eene veeleiding te verkrijgen. Bij hem is de vraag gerezen of men niet goedkooper zou kunnen doen door het denkbeeld van brug en veeleiding te laten varen en ten gerieve van de bewoners en bezoekers van Schilkampen en achtergelegen plaatsen een pont in de vaart te brengenDe gemeente zal dan veel minder lasten op zich nemen en in het verkeer van Schilkampen naar en van de stad zal voldoende worden voorzienterwijl de kinderen ook veilig de scholen in de stad kunnen bezoeken. Gaarne wenschthij dit denkbeeld aan burgemeester en wethouders ter overwe ging aan te bevelen. De heer Minnema Buma zou, indien men hier alleen met de eigenaars der perceelen van Schilkampen te doen had, liefst de zaak maar willen laten loopenomdat dezezooals de geachte eerste spreker heeft aangetoondvolstrekt geen regt op hulp van gemeentewege hebben bij de zoo geringe toenadering hunnerzijdsmaar de voorlaatste spreker heeft er teregt op gewezendat er achter Schilkampen ook nog per sonen wonendie inwoners der gemeente zijn en regt hebben op verbinding met het centrum. Met het oog op dezen vooral is het dat hij niet gekant is tegen eenige opoffering van ge meentewege wel echter in den zin als burgemeester en wet houders bedoelendie niet alleen de brug willen overnemen en vernieuwenmaar daarenboven ook eene veeleiding wen* schen te maken. Vooral tegen dit laatste heeft hij bezwaar omdat het is te voorzien dat de gemeente daardoor in het belang van enkelen op groote kosten zal worden gedreven. Het belang dat de stadsplaats bij zulk eene veeleiding heeft, kan daartegen niet opwegen. De gemeente staat in dat op- zigt met een particulier gelijk. Maar er is nog ietsIn het voorstel van burgemeester en wethouders is eene groote lacune. Er wordt voorgesteld om burgemeester en wethouders te magtigen met de eigenaars van de boveu en beneden Schil kampen gelegen perceelen een contract aan te gaan betref fende een op hunne landen te vestigen servituut van veelei ding. Op welken voet zal echter worden gecontracteerd V Hiervan blijkt niets. Wanneer de raad dus te dien opzigte niet eenig voorbehoud maaktzal bet contract worden geslo ten op zoodanige voorwaarden en tegen zoodanige geldelijke opoffering als burgemeester en wethouders zullen meenen te behooren. Nu is het wel aan te nemendat de heer Beekkerk geen hooge eischen zal stellen voor het door hem te verleenen regt van veeleiding, omdat hij met het oog op zijne bezittingen daarbij zelf belang heeftmaar anders is het welligt met den heer Beekhuis. Voor diens zathe is de beoogde veeleiding meer bezwarend. Wel is onder veeleiding in den regel te verstaan het leiden van vee aan touwenmaar men vergete niet dat dit niet altijd geschiedt en dat er ook jong vee is dat zich niet aan touwen laat leiden. In verband hiermede ware het wenschelijk geweestdat men bij eene opgaaf van kosten der te maken brug tevens eene opgaaf had gehad van de Kostenwelke een gevolg zullen worden van de geprojec teerde veeleiding. In zoover is het voorstel van burgemees ter en wethouders minder volledig geinstrueerd. Maar hij kanzooals hij zoo even reeds te kennen gafwel meegaan met eenige opoffering van gemeentewegeb. v. met herstel ling der bestaande brug door de gemeentemet zij het dan ook geringe bijdrage van belanghebbendenmaar niet met het maken van eene nieuwe brugook voor veeleidingdie belangrijke kosten zal veroorzaken. Spr. zal zich dus tegen het voorstel van burgemeester en wethouders verklaren. De heer van Sloterdijck wenscht met een enkel woord op sommige opmerkingenvooral van den heer Duparc te antwoorden. Die spreker heeft er op gewezen dat bij het octrooi van 1641 niet is bedongen dat het te maken Hoog- hout zou zijn ten publieken diensteen datindien dit wel het geval wasde zaak anders zou zijn. Spr. kan echter niet inzien, dat dit op de onderhoudpligt van invloed kan zijn. Zeker is het toch dat die pligt is gelegd op de verzoe kers. In het octrooi staat immers: „dat de raad de gebuirten op Schilkampen geconcenteerd heeft om tot hun eigen costen een hooch holdt te mogen maaken en onderholdenop sulken plaatsewyttehoocgte en breete als de bouw meesteren daartoe uit de raad gecommitteerdtbevinden sullen te be horen onvercordt een iegelyck nochtans syn recht daarop soo die vermeenen sullen". Duidelijk is het dus, dat de adressanten werden belast met het onderhoud en voor de beslissing of die onderlioudpligtig- heid nog bestaatdoet niet af de kwestie of het IIooghout al of niet ten publieken dienste is bestemd De heer Duparc heeft voorts gezegd dat het Hooghout pri mitief werd gelegd ten behoeve van achter- of bijgelegen lan den en dat zich later ter plaatse eene bevolking heeft neer gezet. Met dit beweren is kennelijk in strijd de in het oc- i trooi voorkomende woorden „de gebuirten op Scilcampen Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 25 Januarij 1888. 7 Hieruit blijkt, dat het juist de eigenaren of bewoners van huizen op Schilkampen zijn geweestdie concent vroegen voor het leggen van eene brugomdat zij bij eene verbinding met de stad belang hadden. En wat nu de algemeene opmerking van den heer Duparc betreft, dat n.l. de gemeente wel ver pligt is, om overal gemeenschapsmiddelen daar te stellen, of die daarstelling bevorderlijk te zijndeze gaat z. i al te ver. Tot welk getal belanghebbenden zou men zich dan bepalen Waar zou men dan een grens trekken. Zou, indien dat be weren opgingdan b. v. de behoefte van eene boerenplaats waarin 13 a 14 menschen zijn gehuisvest, de gemeente al aanleiding moeten geven voor het maken van een behoorlij ken weg. En de verwijzing van den heer Duparc naar het adres van 9 Februarij 1881deze acht spr. niet zeer gelukkig. Het is immers een feitdat in dat stuk geheel wordt genegeerd de resolutie van 7 September 1641. Daarin wordt uitdrukkelijk verklaard„dat adressanten van meening zijn niet verpligt te zijn tot het onderhoud. Dat tochvoor zoover hen be kend de eenige grond, waarop het beweren van het gemeen tebestuur steunde deze wasdat volgens de verkoopsvoor- waarden de panden op Schilkampen met het onderhoud van de bedoelde brug of Houthout belast zijn". Dit is, zegt spr., in lijnregten strijd met de resolutie van 1641. Geen wonder dus dat hij een beroep op dat stuk van zóó kennelijke on juistheid hoogst ongelukkig vindt. Spr. blijft bij zijne bezwaren. Hij wil echter nogmaals uit drukkelijk verklaren, dat het hem geenzius te doen is om afsnijding van Schilkampen, neen, hij wenscht wel tot eenen beteren toestand mede te werkenindien de eigenaars van panden aan die buurt slechts op meer afdoende wijze toonen tot medewerking bereid te zijn. De thans door hen aangeboden bijdrage acht hij al te miniem. De heer Duparc wenscht geenszins te repliceren. Ook hem is het onbekend, dat de onderhoudslast bij het octrooi is gelegd op de concessionarissen. Maar zijns inziens bewijst dit, dat ook reeds de magistraat van 1641 voorzigtig was. Die magistraat begreep zeker, dat uit de omstandigheid, dat een gemeenschapsmiddel over een publiek vaarwater van de gemeente was gelegd, in lateren tijd ligt tot de gevolgtrek king zou kunnen leiden, dat de gemeente tot het onderhoud was verpligt. Daartegen wilde die magistraat waken, en van daar de bedoelde bepaling in het octrooi. En al wordt er nu in het octrooi gesproken van „gebuurten op Scilcampen" dit wil nog niet zeggen dat het Hooghout zou moeten worden bestemd voor de publieke dienst van allen. Wel heeft het publiek er steeds gebruik van gemaakt, maar dit doet, volgens spr., hier niets af, de concessie is uitsluitend verleend aan de toen malige adressanten, die, evenals hunne latere regt verkrijgen den, volkomen bevoegd warenhet Hooghout voor anderen af te sluiten. Dat zij dit niet hebben gedaan, is, zooals hij zoo straks ook reeds deed opmerkengeheel geweest een daad van vrijgevigheid, van welwillendheid. De geachte vorige spr. zal ook moeten toegeven, dat bij het onderzoek dezer zaak door de commissie, waarvan zij beiden deel uitmaakten, de wenschelijkheid van eene betere regeling in het gemeente - belang werd aangenomen. De tegenwoordige eigenaren toch zouden het voorwerp geheel kunnen abandonneren. Nu is het wel niet aan te nemen, dat zij hiertoe spoedig zullen overgaan, omdat zij de eerste en meeste belanghebbenden zijn, maar het zou toch künnen gebeuren. Wat betreft het beroep op het adres van Februarij 1881, spr. heeft slechts gewezen op de daarin vermelde feiten en omstandigheden, die aantoonen, dat ook de gemeente groot be lang heeft bij eene behoorlijke gemeenschap met Schilkampen. Met het oog daarop kan hij niet inziendat dat beroep niet zeer gelukkig zou zijn geweest. Hij heeft geenszins willen beweren, dat de rotsgronden van adressanten juist zijn ge weest; hij is zelfs overtuigd, dat adressanten van een geheel verkeerd standpunt zijn uitgegaantoen zij beweerden, dat de gemeente, met het oog op de intrekking der prov. reglementen van 1821 en 1836, tot het onderhoud van het Hooghout zou zijn verpligt. Voor de gemeente bestaat niet de minste ver- pligting tot onderhoud van dit Hooghout. Maar evenmin kunnen, zijns inziens, de adressanten daartoe worden ge dwongen. Er is gezegd dat er in zaken als deze grenzen behooren te worden gesteld maar spr. moet doen opmerken dat dit moeijelijk zoo in het algemeen is te doenieder geval moet geheel op zich zelf worden beoordeeld. Doet men dit, dan zal men bevindendat er in casu genoeg termen aanwe- zig zijn om te besluiten overeenkomstig het voorstel van bur gemeester en wethouders. In hoever het denkbeeld van den heer van Eijsingaom een pont te makenoverweging en aanbeveling verdient kan spr. moeijelijk beslissen. Alleen wil hij er op wijzen, dat een pont-dienst alleen voorziet in de behoeften bij dag maar dat zij 's nachts tot moeijelijkheden aanleiding geeft Men denke slechts aan het gevaldat plotseling geneeskun dige hulp wordt vereischt. Doch in ieder geval is dit punt niet van genoegzaam belang, om op grond daarvan de zaak niet af te doen. Er is ook gevraagdop welken voet de overeenkomsten met de heeren Beekkerk en Beekhuis zullen worden gesloten. Maar spr. gelooftdat burgemeester en wethouders in ieder geval hierbij wel de belangen der gemeente op het oog zul len houden. Tevens stelt hij zich voor, dat die overeenkom sten later wel aan de beoordeeling en goedkeuring van den raad zullen worden onderworpenofschoon dit laatste niet in het voorstel is te lezen. Men vergete intusschen nietdat mogten eventueel de eischen al te hoog worden gesteld hier zeer goed de wet op de onteigening ten algemeenen nutte zou kunnen worden ingeroepenzij het dan ook dat dit gepaard ging met veel omslag. De Voorzitter zegtdat burgemeester en wethouders zich tot dusver van het debat hebben onthouden omdat zij het behoeft zeker naauwelijks gezegd te wordendit voorstel niet met groote warmte voor de zaak hebben gedaan. Het is hier, spr. erkent het ten volleeen doorhakken van eene knoop van eene knoopdie men 8 jaar lang te vergeefs getracht heeft te ontknoopen. En waar zulk een belangrijk tijdvak is verloopen waarin alle ernstige pogingen om tot eene ont knooping te komen zonder gewenscht succes zijn gebleven daar is z. i. doorhakken een geoorloofd middelmits men zich zelve daarbij niet in de vingers snijdt. En nu gelooft hijdat voor dit laatste in dezen geen groot gevaar bestaat. In hoofdzaak staat spr. geheel aan de zijde van den heer Du parc. Hij gelooft dat hier eenvoudig de kwestie isof de gemeente zich in het speciaal belang der bewoners van Schil kampen ook te groote opoffering zal getroosten en op die vraag meent hij ontkennend te kunnen antwoorden. Hij meet die opoffering niet zoo breed uitals door sommige sprekers

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1883 | | pagina 3