10 Verslag der handeliugen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 25 Januarij 1883. heid van het publiek dat van den tramweg gebruik zal uiaken. Naar spimeent moet aan die drie gevallen nog een vierde geval worden toegevoegd. Blijkens het bovenvermelde is wel gelet op de veiligheid van het publiek dat van den tramweg gebruik maaktmaar niet op de veiligheid van hendie daarvan niet profiteren. Het spreekt van zelf, dat de houders van rijtuigen en vooral de landbouwers, aanvankelijkalihans, last en ongerief van den tram zullen ondervinden en nu acht hij het billijk dat in deze evenzeer op de veilligheid van den een als van den andere wordt gelet. De heer v Harinxma thoe Slooten acht een 4e punt niet alleen overbodig, maar ook niet in de bepalingenwelke men thans voor zich heeft, op zijne plaats. Er zal voor de door den heer van Eijsinga bedoelde veiligheideene policie- verordening in het leven moeten worden geroepenwaarbij de voerder van den tram strafregtelijk aansprakelijk wordt gesteld. Bij condemnatie van dezen zal dan eene civiele actie tegen den concessionaris kunnen worden ingesteld. De heer van Eijsinga beaamt dit laatste ten volle. Hij wenscht ook niet de bepalingen van de later vast te stellen policie-verordening op de veiligheid, in deze voorwaarde op genomen maar alleen dat, wanneer de concessionaris aan die policie-verordening niet voldoet, dat dan burgemeester en wethouders een voorstel aan den raad kunnen doen om de concessie in te trekken. Hij blijft bij zijne meening, dat zorgt men voor de gebruikers van den tram, men ook moet waken voor de veiligheid van hen, die van dat vervoermiddel geen gebruik maken. Veronachtzaming van laatstbedoelde veilig heid moet evengoed tot intrekking der concessie kunnen leiden als van eerstbedoelde. Ook heeft spr. eene bedenking van minder belang tegen artikel 10. Daarin staat, dat burgemeester en wethouders be palen, in overleg met den concessionaris, veiligheidsmaatregelen mogten deze bij de exploitatie onvoldoende zijn, dan hebben burgemeester en wethouders het regt deze te doen aanvullen. Hij meent, dat dit „te doen" vervallen moet en behoort gelezen te worden „deze aan te vullen". De Voorzitter acht de laatste opmerking als betreffende de redactie. Meer gewigt hecht hij aan de andere bedenking van den heer van Eijsinga en indien de meerderheid van den raad deze raogt deelen, zal hij daarmede gaarne de andere gemeentebesturen in kennis stellen. De heer van Eijsinga blijft bij de wenschelijkheid om nog aan de drie genoemde gevallen het vierde toe te voegen. Wanneer dat vierde geval hier niet behoeft te worden opge nomen en alleen moet voorkomen in eene policie-verordening, dan kan z. i ook zeer goed het geheel art. 18 vervallen. In verband met een en ander, dient spr. een amendement in, strekkende om aan art. 18 als sub 4 toe te voegen het volgende: „wanneer door den concessionaris of diens personeel geen genoegzame zorg wordt inachtgenomen voor de veiligheid van paarden en rijtuigen en de bestuurders daarvan, die van de wegen gebruik maken, waarlangs de stoomtramwegen worden aangelegd en geexploiteerd." Dit amendement wordt ondersteund en dientenevolge in behandeling genomen. De heer Duparc heeft eene opmerking te maken, die betreft niet de voorgestelde vermeerdering der gevallen, waarin de concessie zal kunnen worden ingetrokkenmaar meer het geheele artikkel 18. Hij heeft gezocht naar eene bepaling om trent de regtsgevolgen van de in dit artikel bedoelde intrek king der concessie. Zijn zoeken is echter te vergeefs geweest. Wel worden in art. 21 de gevolgen bepaald van stakiug van de dienst enz., maar niet van de in art. 18 bedoelde in trekking der concessie. De heer Bruinsma vraagt, of indien de concessionaris b.v. niet voldoet aan sub 1 van art. 18, de raad dan bevoegd is de concessie in te trekken voor zijn gedeelte, waardoor alzoo een moot uit den geheelen weg zou worden wegge nomen De Voorzitter merkt op, dat het z. i. hier is eene ge meenschappelijke regelingdie niet dan gemeenschappelijk kan worden opgeheven. De heer van Harinxma thoe Slooten zegt, dat ieder gemeente wel niet verder dan over haar eigen terrein kan be schikken en dat het dus mogelijk is, dat, zooals de heer Bruinsma zich uitdrukteeen moot uit den geheelen weg wordt weg genomen. Doch het eigenbelang van den concessionaris zal hem tot voorzigtigheid aansporen. Nadat omtrent dit punt nog eenige bespreking had plaats gehad tusschen de heeren van Eijsinga, van Harinxma en den Voorzitter, dient de heer Duparc een amendement in, strekkende om art. 22 te lezen als volgt: „Art. 22. Wan- „neer de concessionaris in staat van kennelijk onvermogen „geraakt of de exploitatie staakt, of de concessie, krachtens ,art. 18 fa ingetrokkenis hij verpligt binnen een door het „gemeentebestuur te bepalen termijn al de werkenden tram „betreffende, uit de straten en wegen te nemen. De kosten, „welke dientengevolge van wege het gemeentebestuur gemaakt „moeten worden ter herstelling der wegen en bestratiugen „op de wijze als het gemeentebestuur zal vermeenen te be- „hoorenkomen ten zijnen lastebij niet voldoening daarvan „binnen den door burgemeester en wethouders te bepalen „tijd, veibeurt hij de binnen de gemeente gelegen hem toe- „behoorende gebouwen en het in den weg liggende materi- „eelof heeft de gemeente het regt zonder eenige reserve of „vergoeding den weg tot zich te nemen met het daarin aan- „wezige vaste materieel, ter keuze van het gemeentebestuur". Den heer Troelstra komt het voordat het door den heer v. Eijsinga voorgestelde, minder zijne plaats vindt in art. 18. Ook moet niet vergeten worden dat de intrekking der con cessie niet alleen regardeert den concessionaris, maar ook het publiek. Ook zouden er zich gevallen kunnen voordoen, waarin het moeijelijk zou zijn uit te maken of de conducteur al of niet voorzigtig heeft gehandeld. Spr. voor zich gelooft, dat voor de veiligheid van de passage bij politie-verordening de noodige bepalingen moeten worden gemaakt met bedrei ging van strafbij verzuim of nalatigheid De heer Duparc acht het dienstig dat men hier wel lette op het onderscheid tusschen den tram weg en op hetgeen den aangelegen, weg betreft. Voor den eerste en de dienst daarop heeft de raad bij de voorwaarden te zorgen voor de veiligheid van het verkeer op den anderen weg met het oog op de tram- wegdienst zullengelijk reeds is gezegdbij policieverordening de noodige voorschriften dienen te worden vastgesteld. De heer van Eijsinga wil nogmaals verklaren, dat hij het geheel eens is met hen die bewerendat voor de veiligheid van hen, die niet van den tram gebruik maken, bij policie- verordening behoort te worden voorzien maar dit neemt niet "ft! Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 25 Januarij 1883. wegdat het billijk istevens te bepalendat de concessie bij het niet behoorlijk in acht nemen dier veiligheid kan wor den ingetrokken. Wenscht men mogelijkheid van intrekking voor de veiligheid der tramreizigers dan dient die mogelijk heid ook te bestaan voor het publiek dat geen gebruik van de tram maakt. Men dient te zorgen voor de veiligheid in het algemeen. Nadat omtrent dit punt verder nog eenige discussie had plaats gehad tusschen de heeren Dirksvan Eijsinga en van Harinxma thoe Slootenwordt het amendement van den heer van Eijsinga in stemming gebragt en verworpen met 14 tegen 4 stemmendie van de heeren PlantengaKuipersvan Eijsinga en Suringar. Het amendement van den heer Duparc wordt door burge meester en wethouders overgenomen. De heer van Sloterdijck meentdat het al te duidelijk is te zien, dat men hier heeft te doen met een product van gemeenschappelijk overleg. Hij gelooft, dat door retouchement sommige bepalingen belangrijk kunnen worden verbeterd. Het is daarom, dat hij op enkele punten de aandacht van burgemeester en wethou ders wil vestigen. Het opschrift zal moeten worden aangevuld met het woord Leeuwarden. De 2e alinea van art. 12 is niet voor Leeu warden toepasselijk. In art. 14 zal met het oog op deze ge meente ook eenige wijziging moeten worden aangebragteven als ook in artt. 15 en 17, zoomede in art. 19. Ook kan art. 24 worden gemist. Eindelijk heeft hij nog eene opmerking en wel omtrent de le alinea van art. 18, luidendeDe concessie kanop voorstel van burgemeester en wethoudersdoor den gemeenteraad worden ingetrokken De raad zal het dus zijndie de concessie onttrektterwijl het volgens punt IV der conclusie van het voorstel burge meester en wethouders zijn die de concessie zullen verleenen. Zou het niet beter zijn, dat beide aan burgemeester en wet houders of aan den raad werden opgedragen De heer Duparc gelooftdat men de bepalingenbehou dens kleine verbeteringengerust kan aannemenzooals ze zijn ontworpen. Het geldt hier eene gemeenschappelijke rege ling, vallende in de toepassing van art. 121 der gemeen tewet. Is de magtiging daartoe door gedeputeerde staten verleend, dan neemt niet iedere gemeenteraad voor zich een afzonderlijk besluit, maar wordt door alle belanghebbende gemeenteraden een gemeenschappelijk besluit genomen, door allen te onderteekenen. Alleen de dagteekeningen van vaststel ling zullen uit den aard der zaak van elkander verschillen. Zoo geschiedde het, o.a.vroeger ook steeds bij de vaststelling van beurtveer-reglementen. Het intitule der voorwaarden zal echter eenigzins moeten worden gewijzigd, en wel in dier voege, dat daarbij worden genoemd al de gemeenten die bij den tramweg betrokken zijn en wier besturen tot de vaststelling der voorwaarden mede werken De heer Dirks heeft eene opmerking. De heer van Slo terdijck heeft gezegd, dat het de raad is, die de concessie intrekt, terwijl het burgemeester en wethouders zijn, die haar verleenen en gevraagd of het niet beter zou zijn beiden aan burgemeester en wethouders over te laten. Spr. moet in verband hiermede wijzen op punt IV der conclusie van het voorstel van burgemeester en wethouders. Daaruit blijkt het, dat burgemeester en wethouders tot het verleenen der concessie door den raad worden gemagtigd. De beide gevallen zijn dus gelijk. De heer van Harinxma thoe Slooten is het in hoofd zaak eens met den heer Dirks. Hij heeft tegen een overlaten aan burgemeester en wethouders der intrekking van de con cessie vooral daarom bezwaar, omdat in den raad dergelijk voorstel in het openbaar wordt bediscussieerd, terwijl de zittin gen van burgemeester en wethouders meer geheim zijn. Alligt zou een enkel tegen den tram ingenomen lid van zoodanig collegie in het geheim zijn slag kunnen slaan. Men bedenke, dat de concessie wordt verleend voor 30 jaar en dat indien tijd het personeel der dagelijksche besturen geheel kan veranderen. Hierna wordt punt III der conclusie van het voorstel van burgemeester en wethouders aangenomen. Alsnu wordt aan de orde gesteld punt IV luidende: Bur gemeester en wethouders te niagtigen die concessie te verlee nen aan hemdie het eerst en het best waarborgen levert dat hij als concessionaris de verpligtingen kan nakomen, hem in de voorwaarden opgelegd". Met het oog op de bij het begin der behandeling door den heer van Sloterdijck gedane vraaggeeft de Voorzitter in overweging, om aan pnnt IV b.v. vooraf te doen gaan „voor behoudens '8 raads nadere goedkeuring op de rigting welke de tramweg zal nemen". De heer van Sloterdijck acht die toevoeging thans min der noodig. Nu art. 18 der voorwaarden onveranderd is vast gesteld vindt hij het rationeeldat de raad die volgens dat artikel de concessie intrekthaar ook verleent. Het is de raad, die in het algemeen over gemeentegrond beschikt, doch niets is er tegen dat dit regt in sommige ge vallen aan burgemeester en wethouders wordt overgedragen maar dan dient het ook niet ten halve te gebeuren. Hij die intrekt moet ook verleenen en omgekeerd. De Voorzitter deelt mededat er bij het dagelijksch be stuur volstrekt geen bezwaar bestaat tegen het verleenen der concessie door den raad. Dit punt regardeert ook minder de gemeenschappelijke regeling. Iedere gemeente wete dit voor zichHetzij dat burgemeester en wethouders op magti ging van den raad de concessie verleenen, hetzij de raad dit regtstreeks doetin beide gevallen zal de concessie volkomen wettig zijn. De heer van Harinxma thoe Slooten zegtdat punt IV hoofdzakelijk zijn ontstaan te danken heeft aan de wen schelijkheid om de onderwerpelijke zaakwaarbij zoo velen belang hebbente bespoedigen. Men weet hoe het gaat. Moet de raad beslissen dan wordt de zaak eerst voorbereidJ dan aangebragt en eindelijk behandeld. Veel tijd verloopt er danterwijlwanneer de dagelijksche besturen gemagtigd zijn te handelendit niet het geval behoeft te zijn. Voor eene delegatie van den raad bestaat in dezen ook minder be zwaar, omdat de voorwaarden immers door hem zeiven zijn vastgesteld Spr. kan niet deelen de meening van den heer van Sloter dijck als zoude er tusschen punt IV der conclusie van het voorstel en art. 18 der vastgestelde voorwaarden strijd bestaan. Juist de magtiging door den raadwaarop ook reeds door den heer Dirks is gewezen neemt dien strijd weg. i> i

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1883 | | pagina 5