122
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 22 November 1883.
grooting, stelt voor haar goed te keuren en wel tot een
bedrag van ƒ6535.50.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
4. Verzoek van den heer F. C. Andreae om eervol ontslag
als lid der commissie van administratie der stads bank van
leening
In overeenstemming met betgeen door burgemeester en
wethouders omtrent dit verzoek is voorgesteldwordt be
sloten aan den beer F. C. Andrese overeenkomstig zijn
daartoe gedaan verzoekmet ingang van den 1 Januarij 1884,
eervol ontslag te verleenen als lid der commissie van admi
nistratie der stads bank van leening.
5. Benoeming van een lid der commissie van administratie
van de stads bank van leening.
Op de aanbevelingingezonden door de commissie van
administratiekomen voor de heerenJacob van Mesdag en
Tjepke Gratamaen op dieopgemaakt door burgemeester
en wethouderster voldoening aan art. 1 van bet reglement
voor die commissie de heerenWillem Sprenger en Simon
van Hulst.
Met 19 van de 20 stemmen wordt de beer J. van Mesdag
benoemd tot lid der commissie van administratie der stads
bank van leening.
Op den heer T. Gratama werd 1 stem uitgebragt.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders op een adres
van K. T. de Boerom onderhandsche inhuring van de her
berg de Bleek.
De conclusie van dit voorstel strekt om te besluiten: het
verzoek van K. T. de Boer om de herberg de Bleek c. a.
onderhands te buren voor een prijsdoor deskundigen te
bepalenals niet voor inwilliging vatbaarte wijzen van
de hand.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
7. Rapport der raadscommissie omtrent een adres betreffende
de overdragt der niet-nationaal verklaarde kerkelijke goederen.
Door de commissie ad boe wordt voorgesteld, aan de adres
santen als beschikking op hun verzoek, onder mededeeling
van bet bovenstaande te berigtendat naar 's raads oordeel
de resolutie van 4 November 1800 en bet contract van 15
December van dat jaarin bun adres bedoeld voor de door
ben verlangde verdere uitvoering onvatbaar zijn.
De beer Bruinsma beeft met aandacht gelezen: 1°. het
rapport den 14 Januarij 1864 aan den raad ingediendbe
treffende de inschrijvingen op bet grootboek; 2°. de memorie
van grieven dd. October 1883 van de zich noemende succes-
seurs der Roomsch Catbolieke mannendie in 1800 met de
commissiën uit de andere kerkgenootschappen werden gecom
mitteerd om te reclameren de niet-nationaal verklaarde goe
derenen 3°. het tegenwoordig rapport der raadscommissie,
ad boe. Bij die naauwkeurige lezing zijn bij hem eenige
bedenkingen gerezendie bij gaarnezoo mogelijk althans
door de commissie zag opgehelderd.
Wanneer bij het contract van 15 December 1800 inziet en
dat van 26 Maart 1799waarbij de kerkgebouwen aan de
Ned. Herv. gemeente werden afgestaandan bemerkt hij
tusscben beiden een groot verschil. Terwijl bij het laatste
alles goed en nauwkeurig werd gestipuleerd en bepaaldis
dit niet het geval bij het eerste. Zeer onduidelijk werd de
07ereenkomst van 1800 gesteldzóódet men eigenlijk niet
kan begrijpen boe de zaak in elkander zit. En niet alleen
bet contract werkte tot deze onduidelijkheid medeneen
ook verschillende andere zaken.
Zoo besloot de raad immers den 24 April 1802 (zie bladz.
11), naar aanleiding van eeu schrijven van kerkmeesteren
der Ned. Herv. gemeente, tot uitbetaling der tractementen
aan de predikanten en verdere bedienden der Ned. Herv.
gemeente, met toevoeging evenwel van deze clausule „tot tijd
en wijlebet 12e artikel der tegenwoordige staatsregeling in
werking zal zijn gebragt".
Door dat „tijd en wijle" werd toch eene zekere limite ge
steld in opzigt tot de uitbetaling van de 6600 aan de her
vormde predikantenMen moge daarmede nu 2 of 3 jaar bedoeld
hebbenmaar waarom dan niet opgehouden toen bet tijdvak
dat men bedoelde, verstreken was. Men beeft de betaling
echter maar steeds gecontinueerden welomdat men geen
tegenstand vondmaar waarom dan ook niet dergelijke be
taling aan de andere gemeenten pondponds gewijze gedaan?
Dan beeft spr. geziendat in de door adressanten inge
zonden memorie van grieven tal van overwegingen voor
komen. Deze overwegingen zijn echter in bet rapport der
commissie niet weerlegd. Misschien heeft de commissie daar
voor wel redenmaar dan zou hij deze gaarne vernemen.
Eindelijk nog dit. Het is hem opgevallen dat de con
clusie van de bbsuccesseurs en van bet rapport wat
vaag zijn. Hij bad gehoopt een meer gedecideerd uitspreken
der meeningdat er aan de zaak niets te doen is. Door dat
vage laat men de gelegenheiddat nog weer op de zaak
kan worden teruggekomen. Spr. beeft overigens alle moge
lijk vertrouwen op de drie heeren welke de commissie van
onderzoek hebben uitgemaaktmaar gaarne zou hij eenige
meerdere duidelijkheid hebben gehad.
De heer Rengers wil gaarne de bedenkingen van den
heer Bruinsma beantwoorden. Die bedenkingen komen in de
le plaats hierop neer, dat hem na de lezing van de memorie
van grieven van adressanten, het rapport van 14 Januarij
1864 en het tegenwoordig rapport, het contract van 15 De
cember 1800 betreffende de overdragt der niet nationaal ver
klaarde goederen nog niet regt duidelijk is geworden. Spreker
is het in dezen geheel met dat geachte lid eens. Het contract
is niet duidelijk en kan tot velerlei opvattingen en vragen aan
leiding geven. Waarom het zoo weinig duidelijk is gesteld
kan spr. niet zeggen, maar zeker is het, dat, was het wat
duidelijker geweest, de commissie wat minder tijd van noode
zou hebben gehad voor het uitbrengen van haar rapport en
voor het vestigen van eene bepaalde opinie.
Intusschen is de commissie, na aandachtige lezing en over
weging der stukken tot deze slotsom gekomen, dat, ware de
constitutie van 1798 gehandhaafd gebleven, het contract van
15 December 1800 ook werkelijk effect zou hebben gesorteerd
en de verdere verdeeling der kerkegoederen tot stand zou zijn
gekomen
Uit de geschiedenis van het contractdie zoo naauwkeurig
mogelijk is nagegaan, blijkt echter dat reeds tijdens het op
maken van het contract twijfel omtrent de constitutie van
1798 bestond. Die twijfel is niet alleen merkbaar uit de tal
rijke kwesties niet alleen op dit gebied, maar ook wel op
ander terrein. Een groot verschil van toepassing der gemaakte
bepalingen scheen er destijds te bestaan; vandaar dat de ge
meentebesturen in het algemeen en vooral bij zaken als die,
wftp.r •■•oor het gemeentebestuur van Leeuwarden destijds stond,
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 November 1883.
123
met de uiterste voorzigtigheid te werk gingen en de mogelijke
reserves in acht namen.
Het contract van 1800 werd wel tot stand gebragt, doch
onder voorbehoud van het tijdstip van uitvoering en wel met
het oog op omstandigheden, die men in het verschiet achtte.
Die reserve bestond hierin dat de overdragt der kerkegoederen,
die in het contract genoemd werden, eerst effect zou sorteren,
wanneer de gemeente zou zijn ontheven van hare verpligting
om de tractementen der leeraren of predikanten te betalen
De commissie heeft in haar rapport de oorsprong van de be
taling dier tractementen medegedeeld en naar spr. meent
ook de verdere geschiedenis zoo duidelijk mogelijk ontwikkeld.
De betaling der predikants-tractementen zou ophouden met
23 April 1801 maar door het uitvoerend bewind werd deze
termijn verlengd tot 23 April 1802.
Vóór dat deze laatste datum was verschenenwerd de con
stitutie van 1798krachtens welke het contract was opgemaakt,
vervangen door die van 1801 en door deze constitutie werd
de gemeente verpligt met de betaling der predikants-tracte-
menten door te gaan.
Of nu alle handelingen juist zijn geweest of strooken met
onze begrippen van staatsregterlijke instellingen, zal spr. niet
beweren. De commissie heeft de zaak beoordeeld met in acht
neming der tijdsomstandigheden en de toenmalige begrippen.
Het is haar gebleken dat met, de betaling der predikants-
tractementen steeds is doorgegaan. De raad besloot daartoe
o. a. nog den 24 April 1802, aan welk besluit juist werd
medegewerkt door den heer J ter Horst Cz. die een der
twee personen is, die voor het R. C. kerkgenootschap het contract
van 1800 hadden onderteekend. Dit feit, dat voor de beoordee
ling der motieven waarom het bedoelde contract onuitgevoerd
is gebleven zeker van groot belang isblijkt uit de notulen
der betrokken raadszitting, welke notulen nog aanwezig zijn.
Met geen enkel woord hpeft de heer ter Horst, die toch meer
dan eenig ander oordeel over de zaak had en kon hebben
omdat hij zich daarmede zoo zeer had ingelaten, tegen het
bedoelde raadsbesluit geprotesteerd. Sedert heeft de uitbeta
ling der predikants-tractementen ongestoord plaats gehad.
En zoowel bij de naderhand opgevolgde constitutie van 1814,
als bij art. 168 onzer tegenwoordige grondwet is die betaling
gehandhaafd. Door die grondwettige bepaling wordt voor
adressanten de regtsgrond weggenomen, om de ten uitvoerleg
ging te eischen van het onder de constitutie van 1798 gemaakt
contract.
En ofschoon spr. nu erkent, dat de verhouding der gemeente
tegenover hendie de ten uitvoerlegging van het contract
vragen, voor den oppervlakkiger) beschouwer zonderling schij
nen kan, is hij toch verzekerd dat de gemeente zelfs, al wilde
zij het contract nog uitvoeren, daartoe de bevoegdheid zou
missen. Het zou strijden met de wet. De gemeente zou een
hoogst onverstandige daad doen. Het is ook met het oog
daaropdat de commissie het niet noodig heeft geoordeeld
om de memorie van grieven van adressanten punt voor punt
te refuteren. Al die overwegingen gaau toch uit van eene
onjuiste opvatting. De adressanten hebben over het hoofd
gezien, dat de wet de gemeente verpligt tot verdere uitbeta
ling der predikants-tractementen. Zij laten het voorkomen,
alsof die betaling meer eene vrijwillige daad is, meer uit
liefhebberij gebeurdmaar men heeft hier te doen met een
wetsvoorschrifttot opvolging waarvan de gemeente in regten
zou kunnen worden geconstringeerd
De heer Minnema Buma kan zich in hoofdzaak ver
eenigen met hetgeen door den heer Rengers tot toelichting
der zaak is gereleveerd. Hij acht het echter niet overbodig
eenigzins nader toe te lichten waarom bij het sluiten van
het contract een voorbehoud van tijdsbepaling van uitvoering
werd gemaakt.
Tijdens de vaststelling der constitutie van 1798 had men
bepalingen te maken omtrent de zoogenaamde patroons- en
de zoogenaamde pastoriegoederen. De patroonsgoederen moesten
behoorlijk onder de verschillende kerkgenootschappen worden
verdeeldmaar de pastoriegoederen werden nationaal ver
klaard en zouden dus aan de staatskas vervallen. Over de
patroonsgoederen werd dan ook in verband met de betaling
van de predikants-tractementen eene regeling bij overeen
komst gemaakt, maar van de uitvoering van de nationaal-
verklaring der pastoriegoederen is door de opgevolgde ver
anderingen in de staatsregeling niet gekomen. Daarom juist
is het onmogelijk aan den wensch van adressanten te voldoen.
De commissie heeft daarom ook niet de geheele zaak au fond
behandeld.
Wat zou het beteekenen de al of niet regtsgeldigheid van
het contract iu alle onderdeelen in behandeling te nemen, als
het contract toch niet voor uitvoering vatbaar is.
Wij zeggen bloot, zegt spr., dat het contract van 1800
formeel wettig ismaar dat de tijd van uitvoering niet is
gekomen omdat de gemeente nog steeds is verpligt tot uit
betaling der predikants-tractementen.
De heer Bruinsma heeft nog eene kleine opmerking.
Het is hem opgevallen dat de actewaarbij de kerkgebouwen
aan de Herv. gemeenten werden overgedragen, door vele
leden van het Roomsch Cath. kerkgenootschap is onderteekend.
Ten opzigte van die overeenkomst kan men dus aannemen
dat is gehandeld door of voor de geheele Roomsch Cath.
gemeente. Daarentegen is het contract van 1800 slechts
door 2 onderteekend, n.l. door de heeren Joh. ter Horst Cz.
en door Pulinx. Nu wil spr. niet reuteren, dat deze niet
hebben gehandeld ingevolge een besluit van den kerkeraad
maar toch is dat verschil in onderteekening opmerkelijk.
Dan is er door den heer Rengers op gewezendat niet
tegenstaande een der onderteekenaars van het contract, n.l.
de heer ter Horsttevens raadslid wasmet geen enkel
woord is opgekomen tegen het besluit van den raadwaarbij
het door hem zelf onderteekende contract feitelijk onuitvoer
baar werd.
Is deze opmerking echter ook wel juist
Een raadslid heeft immers niet alszoodanig zittingom de
belangen van zijn kerkgenootschap, hetzij dan dat hij Catholiek
of protestantsch of wel wat anders is~ maar om de belangen
der gemeente te behartigen en nu kan het zeer goed moge
lijk zijn geweestdat de heer ter Horst het bedoelde raads
besluit bepaald in het belang der gemeente achtte.
Spr. meent overigens te moeten bedanken voor de ver
strekte toelichting van de commissie en kan verklarendat
hij na rijp beraad voor het voorstel der commissie zal stemmen,
omdat hij ook niet kan inziendat wat aan de zaak te
doen is.
De heer Rengers moet even terugkomen op het laatste
punt, dat door den heer Bruinsma werd besproken. Wat
spr. zooeven heeft gezegd omtrent den heer ter Horstwas
nietomdat deze persoon een bepaald kerkgenootschap in